Publisher:
T.E.T.
Language:
Svenska
Genre:
poesi
Toarps Ekoby Tidning
The Toarps Ekoby Tidning published a Swedish translation of the Dutch poem Het Huys ten Bosch. Translation and editing was done by Bodil Vis Von Schulman. An accompanying drawing was made by Jan Vis Von Schulman.
Gallery
Huset vid skogen
på somrarna bor jag i ett slott i skogen
där kommer poesins högsta fee på fika
hon läser min dikt och jag lär mig trolleri
två påfåglar landar ner högt in i kastanjen
bokbladen färgas rosa underifrån
varje sommar blir jag mer vedartad
och lär långsamt hur träd kan gå
Publisher:
De Gids
Language:
Nederlands
Genre:
poëzie
‘De toekomst is er al, alleen niet eerlijk verdeeld,’ schreef de beroemde scifi-schrijver William Gibson. Speculatieve fictie mag over de toekomst gaan, ze is steeds geworteld in onze eigen tijd, met alle blinde vlekken en vertekeningen die daarbij horen. Gibson zelf vond het steeds moeilijker om ver in de toekomst te kijken, en hij is niet de enige. Het lijkt steeds lastiger om een verre horizon te zien, in elk geval een die niet alleszins dystopisch is. Maar wie de geschiedenis van speculatieve fictie een beetje kent, weet dat eindtijddenken niets nieuws is. Aan wat voor speculatieve fictie heb je nu behoefte? Waar vind je die? En hoe klinkt die?
In het nieuwe nummer van De Gids over speculatieve fictie verscheen Alien, het eerste gedicht in de reeks Maak geest. Zie: de-gids.nl/artikelen/maak-geest
Gallery
Alien
Schets — zonder na te denken — je lijf
hoe jij je in je lichaam waant
ledematen onaf — groot hoofd
ogen door bril heen half gezicht
pips door binnenzitten scherm staren
lijden aan hoofdpersoon zijn: een alien
Ik bezoek je vervreemde wezen
hou van je persoonlijkheden
ik kleur je angsten, eet je verdriet
wek wat eindeloos genot
reis door het medium geest
besta soms maar ik lik je steeds
In de ruïne van anderslevenden
verblijven we buiten eigen lijven
ver verwijderd van groene wildernis
alsof we al in de ruimte huizen
Jij laat je graag ontvoeren
naar een blauw-roze meer
in ochtendavondlucht met glimpalmen
en elektrowater waar geil in drupt
Techno-engel, ghost me
spreid mijn openheid
ik ben je gewijde regen toegewijd
lach om mijn verlangen
naar onsterfelijkheid, aandoenlijk
als jouw honger naar tijd
Publisher:
Forum
Language:
Nederlands
Genre:
verhaal
Het nieuwe nummer van Architectuurtijdschrift Forum (jaargang LVII, nr. 9) bevat bijdragen in woord en beeld rond het thema De slaapkamer. Het nummer kan gelezen worden als een reis of droom.
Het verhaal Geef me wat ik vrees vertelt over de verbouwing van een slaapkamer, maar ook over de onkenbare transformaties die ieder van ons mentaal en fysiek iedere nacht in slaap ondergaat, en sommigen van ons ook overdag...
Verder met werk van o.a. Bart de Baets, Anne Dessing, Rozalie Hirs, Lieke van Hooijdonk, Sandra Kassenaar, Jan Richard Kikkert, Luuk Kramer, en Elsbeth Ronner.
Gallery
Onze slaapkamer verbouwde ik zoals Ayami die wilde. Alleen aan het altaartje kwam ik niet toe, waar ze een kristal op had gewild, een kaarsje, wierook. Ayami valt in slaap door vijf minuten naar het plafond te staren. In haar binnenkamer raakt ze met haar aandacht alles aan wat ze die dag heeft gedaan. Als ik dat doe, zie ik slechts de oneffenheden van mijn stucwerk.
Op onze eerste date wisselden Ayami en ik halverwege de avond van plek. Op haar terrasstoel probeerde ik me haar wereld voor te stellen. Voorbijtrekkende energiewolken. Ik kon merken hoe andere mensen er aan toe waren, nog voordat ik ze kon zien. Op mijn stoel werd Ayami kalm. Ze bekeek afstandelijk visuele details. De ober droeg een stoelentoren en zij lachte zonder zich druk te maken over zijn oververmoeidheid. Die eerste avond voelde ik al dat ik met haar moest zijn. Zij wilde iets kwijt raken waar ik naar zocht.
Ayami krijgt eens per jaar een injectie met een Japans medicijn van een dokter in het ziekenhuis, waardoor ze stabiliseert. Zo noemt ze het zelf. Ik noem het: zodat ze niet meer over de as van de vijfde dimensie – of de zesde, weet ik veel – wegglijdt. Ze zegt ook dat het middel voorkomt dat ze weer het gekkenhuis in moet. Ze zegt dat zij het zo mag noemen, omdat ze er heeft gezeten.
Ik zie dingen die er niet zijn als ik dat middel niet krijg, had ze me verteld toen we langzaam closer werden. Ik geloofde dat zij dingen zag die er niet zijn. Niet dat er daadwerkelijk dingen zijn die je niet kunt zien.
Mensen hebben een spier – ook al is het geen spier – waarmee ze de geestelijke wereld met de materiële wereld verbinden, zo legde haar arts het mij uit. Bij Ayami is die spier hyperflexibel. Te los. Ik begreep de arts niet goed, maar ben wel gaan zien dat Ayami extreem gevoelig is, en soms instabiel. Ikzelf span en ontspan die spier onbewust heel goed, bijvoorbeeld wanneer ik tegels zet, dan voel ik vanzelf aan of ik genoeg poe-derlijm aan het water heb toegevoegd. De tegellijm fluistert het me onhoorbaar in.
Aan het begin van de verbouwing droomde Ayami van een paard. Ik moest doorvragen, want ze deelde nooit haar dromen – vrijwel altijd nachtmerries. Met purschuim werd het paard volgespoten in mond en anus, waardoor het lichaam opvulde. Binnen de paar minuten die pur nodig heeft om uit te harden, vertraagde het paardenlichaam en stierf het beest verstijfd zonder een kik te geven. In de weken die volgden kwamen meer paarden op telkens andere, gruwelijke wijzen om het leven. Een veulen stikte in de steenwol van een extra dikke buitenmuur. Een merrie werd gevriesdroogd, versplinterd, en door twee-componenten plamuurpasta gemixt, om er gaten en kieren mee op te vullen.
Ieder paard halfslaapt de hele dag door een beetje, stapt trance in en uit. Ik stel me de paardenwereld voor vol waaierende kleurbanen aan energiegolven. Dat heb ik van Ayami. Totdat ik haar ontmoette, droomde ikzelf regelmatig over paarden. Altijd zachtaardig.
Om te proberen te begrijpen wat zij heeft, las ik online dat slaap ook met die droomspier heeft te maken. Slapend geven zelfs de meest overtuigde rationalist, empiricist en reductionist zich over aan wat ze niet weten. In slaap wordt het bewustzijn gedeeltelijk uitgeschakeld, waardoor je veilig de geestenwereld in kunt om vitaliteit te tappen voor je aan entropie onderworpen lichaam. Het trof me toen ik het las, al leek het me nonsens.
De planken werden keuken. Het vurenhoutstof in mijn longen wilde me geen kwaad doen. Ik trok een lat uit de muur met restanten stuc erop, purresten, en gele primer, en in een flits zag ik een paarsrode bubbelvlakte op me afkomen die overal onder de oppervlakte trilde. Mijn bouwmaat had niets door, maar toen ik bijkwam, wankelde ik op mijn benen en greep haast met mijn hand in zijn razende tafelzaag.
Het spijt me, zei Ayami nadat ik het haar had verteld. Sorry, dat jij werd geraakt door een van onze artificially materialised intentions. Ze omhelsde me, en het was misschien wel het intiemste moment dat we hebben gehad. Ik ben steeds geïntimideerd geweest door haar intelligentie.
Ayami werkt vijf dagen per week voor een startup, maar in werkelijkheid ligt ze alle dagen in bed met haar laptop. Ik mag er niet bij komen, want ‘niet-beschermde personen moeten op afstand worden gehouden’.
Toen ik de slaapkamer afwerkte, had ik geen idee dat ik ook haar kantoor bouwde. Ik pretendeer niet te begrijpen wat zij programmeert, maar hun bedrijf richt zich op kunstmatige intentie. Volgens Ayami betekent artificiële intentie dat je verlangens niet van jezelf zijn. Ik ben blij dat ik gewoon met mijn handen werk. Soms heb ik geen zin, maar na anderhalf uur voel ik me altijd lichter.
De muren van de slaapkamer droogden steeds witter en harder, en de CEO van Ayami’s startup werd aangeklaagd wegens investeringsfraude. Tegelijkertijd waren ze vlakbij een doorbraak. ‘Gotcha!’ klonk vanuit de slaapkamer, en een krijs. Ik rende naar binnen en zag alleen maar code op haar scherm. Weet je wel wat dit betekent? zei ze. Ik had nog nooit iemand van haar bedrijf ontmoet. Ik vond dat ze haar eigen bedrijf moest beginnen. En dat ze moest stoppen met dat medicijn. Ayami denkt dat hun software ongeziene intenties materialiseert. Volgens mij weten ze zelf niet eens wat de machine doet die ze hebben gebouwd. Haar baas moet misschien de bak in. Vers stucwerk kan er weken over doen om uit te harden.
Ik was verf aan het afrekenen toen Ayami belde. Grappige gevoelloze wereld, had zij de bouwmarkt genoemd toen ze een keer mee was. Door de telefoon zei ze, dat de torenhoge schoppenkoningin op ons bed zat, en dat alle overtollige woede retour moest worden verzonden naar ventilatieland. Ayami zat naakt op een keukenstoel, durfde niet meer de slaapkamer in, en ik moest komen.
Ik trof de laptop op bed, maar geen vriendin. In de slaapkamer zag ik door de muren heen de metalen stucprofielen trillen, die de jongens hadden geplaatst. Ik zag het ouderwetse rieten plafond flakkeren, de kalkverf glijden die we boven het nieuwe plafond hebben laten zitten, de knisperende steenwol, en de lijm onder de dakplaten, de mutagene isomeren, met bioaccumulatie gegroeid, spul dat je niet op je huid wilt, chemie die miljoenen jaren onder de grond heeft kunnen ontstaan, die eenmaal bovengekomen geen genoegen neemt met een paar decennia je zonnecellen vasthouden. PVC-elementen hebben levens op hun geweten, klonk een schrille stem in mijn hoofd. Ik kwam bij toen mijn handen de koevoet vonden en met een zwiep heb ik de laptop tegen de strak geverfde muur kapotgehockeyd.
De slaapkamer was af. Zodra je tweede huid voltooid is, begint het vervellen. Een boek van Ayami lag op de grond. Zij was altijd bang geweest voor wat ik voelde. Aan het voeteneinde van het bed was de lege kamerhoek waar een altaartje had gepast.
Publisher:
The Flexibility Club
Language:
한국어
Genre:
📖 book
Korean edition
Thanks to The Flexibility Club and the hard work of Leebinsoyeon, Research For People Who (Think They) Would Rather Create is out in Korean.
Order at:
instagram.com/theflexibilityclub
Gallery
Nog geen PDF beschikbaar
Publisher:
DIG
Language:
Nederlands
Genre:
poëzie
‘Op drift’ is een serie gedichten bij een sculptuur-installatie van beeldend kunstenaar Janne Schipper, samen verschenen in DIG. Beeld en tekst gaan over ontworteld zijn. Zie: de-internet-gids.nl/artikelen/op-drift
Gallery
WORTELHEEM
In de stad geboren, het land
vervreemd. Blijf beschermd gebied
voor eigen natuur. Ik wens weggesmokkeld.
In het legerkamp geen foto’s
– haardverlangen bekend. Vlindervleugel in sneeuw.
Zwervend trekt Kiev aan.
Stille sequoias, wandelpalmen. Natuurlijk
heeft het bos verbeelding, zei de sufi,
maar een enkele boom? Perronverloren
reizend in twee richtingen.
Kop koffie, niet van plek veranderd, hooguit
van tijd. In je adem vuur, gezien vanuit een nest.
WILDBLOEMENMIX
tussen de barsten van het trottoir – kwam jij op uit wildbloemenmix – door wildzaaiers tamgemaakt – besjes en bloesems woekerend zei je terend op onkruid – wolkwezen ik – daarop dreef je wit weg – schreven duizend tere kastanjehandjes zevenvingerig – al is mijn plantleesvaardigheid gering – ik heel al
ONDERKOMST
schuilen bij eikenhoutverbinding
reuzenvlindervleugelflard, marmer ingewand
jij klaar voor andermans omhulsels
toont uitvergrote noot, godinnen-g-spot,
je vingers vlechten in de lucht verhaal:
ik hoef geen thuis ik weet te wonen
Publisher:
Het liegend konijn
Language:
Nederlands
Genre:
poëzie
Twee keer per jaar brengt het blad Het liegend konijn in boekvorm een gevarieerd beeld van onze actuele Nederlandstalige poëzie. In #1 van 2024 verschenen zes nieuwe gedichten: Bezegelen, Zegeningen, Gesprek tussen vis en zee en het drieluik Het Huys ten Bosch met daarin Bomen bekijken, Groeitempo en Huisregels van het bos.
Gallery
BEZEGELEN
je toont me een open wonder zonder toedracht
ik proef metaal, en jij en ik voelweten:
de meeste afscheiding blijft geheim
weetvocht onthoudt ons haar kennis
wilweten spoelt door ons heen – fluisterend:
sommige wetenschap bestaat alleen in verlangen
buiten de tijd zijn we binnen een minuut
twee gezichtslozen elkaar aankijkend
in stralend lichtgelaat
iedere onregelmatigheid kent haar ritme
druksnelheid precies goed, want ‘te’ bestaat niet
voor wie de aandacht richt
je lakrood stolt
zachtfelle alarmkleur
stille angstkreet zonder angst
we maken een afdruk van onze intenties
stromend zegel – onbreekbaar sprekend
iedere kiem een nieuwe wereld
GESPREK TUSSEN VIS EN ZEE
voor Caro
vis zwemt nietsvermoedend zee binnen
aeonen was de zee leeg, bezig met waterhuishouding
oppervlakteniveaus halen, bodemverbeteren
goedzorgend voor het zeezelf
wetend, wachtend, werden visloos haar figuren niet gezien
zeeloos zwom de vis van gootstenen en stroompjes
zalmspringend, druppelzingend
via aquaria, dakgoten, tankwagens
vooruitbewogen door de herinnering aan wat zou komen
spring uit iedere kom waar je je in bevindt, hoorde vaag de vis
je hebt een woestijn doorgezwommen, zegt de zee
plassen en meertjes bleken fata morganas
jij hebt je met olievlekvlaktes vermaakt, zegt de vis
treilers doorkliefden je opperhuid, microplastics
versnipperden je gedachten, en je droomde van zeebomen,
torenhoog gestolde golfruïnes en bubbelvormige zeecapsules
zwevend door de atmosfeer, alles wat maar vastigheid had,
in eigen vorm volhardend
hoe is het om vis te zijn? vraagt de zee
ik eet steeds van waar ik doorheenbeweeg een beetje
ik leef in scholen, of eeuwen alleen, en spartel
golfslaggevoelig door taxonomiën
hoe is het om zee te zijn? vraagt de vis
ik adem branding, zucht golven
herberg vreemde wezens in troggen,
krochten en koraalcathedralen
roze wierbomen met laagjes huid steeds doorzichtiger
en planten die dieren blijken en verdwijnen
en ik voel overal waar je heengaat
vis: zonder te bewegen zit ik al in je,
ik baad in allesgekleurdheid en dieptrilling
van het geluk dat jij bestaat,
mooiste zee van de vis,
ik wil jou groot maar je mag ook klein zijn
de zee whirlpoolt, rolklotst en diepzwartdrukt rondom
het vissenlijfje
rotsen heb ik duizenden jaren afgekalfd en brosgebeukt,
maar bij jou kan ik wildweelderig alles loslaten,
en jij kunt overal heen, mag alles beroeren
de pufvis verandert in een rondtollende bolvis
van uitgestrekte zwaardvis, plank- en spitsvis tot opblaasvis
groot van zeebodem tot aan ieder van haar stranden
bij jou kan ik mezelf zijn in minstens al van mijn facetten
waterig onvissig uitgestrekt lijk ik wel zee
overgenomen van binnenuit, schubbig
en onzeeïg, ik lijk wel vis
ont-moeting, alles mag
zeeplaneet blijkt vissenwereld,
thuiszee en binnenvis tuimelduiken,
achter- en voorgrond golvenklotsen en fonteinkletteren
geef een seintje als je naar lucht wilt happen
een belletje als je borrelend wilt koken
een zeevlam steekt op
een nieuwe school wordt gevormd
de babbel verstomt tot gedruppelgolf
want vis en zee wisselen geen woorden,
hebben zelfs geen koosnaampjes
voor mensenoren onhoorbaar
kent hun gesprek geheel andere golflengtes
HET HUYS TEN BOSCH
BOMEN BEKIJKEN
De ogen op de bast van de boom zien je niet
zien nooit iemand door het raam
zagen nooit mannen marcheren verkleed als platanen
Lettervormige kronkeltakken vormen geen zinnen
die vertellen hoe de beuk verbranding bevecht
of zich voorbereidt op de vorst
Bladeren en naalden hebben geen herinneringen
van wildvreemden verstopt in de ruimte tussen
hun cellen geen wensen
zoals cello’s, barokke bureau’s of boeken
waarvan bomen dromen om te worden
Een oud bos met levende pilaren is geen cathedraal
geen huis voor een door mensen gemaakte god
Een laaghangende twijg streelt door je haar
maar niet moedwillig
Jij en ik hebben niet de mogelijkheid
onszelf te enten op een jonge es
geen talent om traag te groeien als een mythe
En wij kunnen nooit weten of een boom ons ziet
zoals ik jou nu zie
GROEITEMPO
hier rust, vers verlangen, een perkje ambitie
de wensdromen staan er mooi bij
en nieuwe intimi – veel, dit jaar – bijna rijp
de heg houdt inkijk tegen, en vliegtuig en snelweg
klinken niet harder dan kinderstemmen
uit voorbije eeuwen
je kunt alleen steeds opnieuw het pad vrijmaken
zorgen wegknippen, angsten snoeien
tot – tuintijd loopt traag – vlinders cirkelend
om je kruin, vingers tintelend in de aarde
bloemen bloeiend bij je middel,
het kan een maan duren of een tel
het mediterrane naar het noorden komt
de jungle naar de randstad
en je midden in het groen voelt
de tuin komt weer sbinnen
HUISREGELS VAN HET BOS
houd een tak langer vast dan je kunt, verander in stam ––– heb je luisterbladeren en tintelkruin, blijk je boom ––– de wind is de boodschapper van wat je al wist ––– per vlinderverdwijning een vleugelslag natuurverdriet ––– met voeten kun je thuiskomen maar niet wortelen ––– hoor toevalsconcert in vogelgeluiden
als je niets doet kunnen er dingen gebeuren
een boom spreekt geluidloos in traaggestolde dans ––– atalanta’s landen liefst op wie leest ––– herinner je millennia maar kom er even niet op ––– houten balken delen hun vorig leven als bos ––– koester verdriet, compost voor de ziel ––– de taxus weet de dood onvermijdelijk maar alleen voor anderen
ZEGENINGEN
de eerste schrijvers waren tellers
schrijven is iemand aanraken die er niet is
ik telde jaren alleen de dagen
maar met z’n tweeën gaat tellen sneller
optellen vereenzelvigt
bij aftellen neemt de spanning toe
geld tellen maakt rijker
adem kalmer
de luizen van de verdoemden telden ze in strafkampen
tot het geweten van de bewakers was bezweerd
wát je telt dat telt niet
mijn vader traptreden
Roeland zwaluwen
Meike de mensen op haar website
mijn moeder onze vaders
ik nachten
zingen terwijl niemand je hoort
één, twee, vijftien
alleen andere mensen tellen voor mij
tel je gelijk op bij dat van een ander
wat geteld is is voorbij
en de tel vindt niemand ooit terug
muzikanten spelen om de tel heen
een gedicht telt meer woorden dan er staan
russisch kent geen roze
maar alle talen hebben een drie
elk mens telt als eerste vingers
wat dat is – tellen – weet ik pas als jij het leert
Publisher:
De Gids
Language:
Nederlands
Genre:
poëzie
Literair tijdschrift De Gids vierde Luceberts honderdste geboortedag met een themanummer. De hemelbestormer verscheen geïnspireerd op de gelijknamige serie tekeningen van Lucebert.
Lees in De Gids: de-gids.nl/artikelen/de-hemelbestormer-2024-04-08
Gallery
De hemelbestormer is onaf: een laatste werk, slechts schets, na de dood af te dromen. Het vel wakkerkalft sterker dan ieders weirde scherm. Onzichtbaarheden het felst gekleurd.
De hemelbestormer orkaanvlaagt nog in het paradijs: meer wereldbeelden breken. Zijn grafmonument geeft licht – enclave kleurenweelde, bel betekenis: het onderaardse boven.
De hemelbestormer schildert door in zijn graf: op zijn doeken verschijnen mijn doden. Hij tekent wat opa verafgoodde, wat farfar in zich op liet komen, wat abuelo in mij zag toen hij fata morgana was.
De hemelbestormer kiest zijn grootvaders uit het koninkrijk der gebladerden. Elk beeld nodigt uit. Jij groeit takken waar je niet durft. Mij zocht terugdeinzen op. Om wie ik rouw verlies ik niet.
De hemelbestormer maakt zichzelf portret. Cartooneske homunculus met spreekballon: een zwart gat kijkt in een witte zon, angst komt met liefde aan het licht, dubbellicht is als je ook in anderen schijnt.
Publisher:
Extra Extra Magazine
Language:
Nederlands
Genre:
poëzie
Extra Space
Tijdens Extra Space, het live evenement van Extra Extra Magazine, droeg ik twee gedichten voor, geschreven tijdens wandeltochten in de Rotterdamse wijk "Het oude westen", in gesprek met lokale bewoners.
Het oude westen is ook wild
Open lichaam
Gallery
Extra Space – Het oude westen is ook wild & Open lichaam v0.8
intro:
dank aan extra extra, en aan de leeszaal
ik voel me enorm bevoorrecht om hier te staan
space holden is aanwezig zijn bij de ervaring van een ander
ruimte maken
ik ben blij om deze extra space mede te holden
ik kwam hier pas een paar jaar geleden voor het eerst
ik woonde hier niet maar maakte hier wel lange wandelingen
er was iets dat me aantrok al wist ik niet wat
nu woon ik er een tijdje
en heb mensen ontmoet op straat
ik vroeg ze naar hun spannendste ervaringen
misschien herken je sommige mensen, of plekken
van wat ik hoorde
maakte ik twee gedichten
de eerst gaat over de vitaliteit die ik hier voelde
ik heb dit ook op straat voorgelezen aan de mensen die ik sprak en dan werkt t zo, luisteren is genoeg, je hoeft niet te reageren, we maken de tekst al samen, simpelweg door jouw aanwezigheid
maar je mag wel iets zeggen, reageren, of vragen
WILD IN HET OUDE WESTEN, OF: DE VERBORGEN TUIN VAN WEST
omwandel Manhattan
loop de Rijn af tot de Alpen
verstop je onder een poolkap
hetzelfde tref je hier
op een middag dwalen
een handvol straten volgend
tot de open plek in het bos
het oostelijkste randje van de Amazone
schaduw van nachtstad
Extreem-West-Berlijn
in wildernisruis
vind je stilte
vreemdeling in eigen land
In je eentje goed voor ontmoetingen
aan de keukentafel eten mijn angsten mee
stiekeme wens drukt op de deurbel
poolse buur fixt mijn kettingzaag
oekraïner het dak van mijn boshut
abuelo tripsit mijn sessie
de azaan signaleert: binnenwereld aan
volgens W. is de toekomst van de hele wereld
zoals wij hier nu
M. voelt wolken op straat
spreekt ze in woordloze taal
H. krijgt een overledene op bezoek
politiefluit uit de mond van de zwerver
wild tekenen, twee murals over elkaar
op de stoep struikelen over het onvoorstelbare
de boom schrikt van een fietser
het idee zo’n mens met geheel eigen gevoel
P. vindt zelforganisatie sexy
monogaam, vraagt ze, in deze economie?
Ze pikte een vreemde op voor het stoplicht
bij geldgebrek stroomt iets anders
in de sneeuw op mijn motorkap
stond ’s-ochtends ‘i love you’
leesbaar voor de plataan
Batmobiel trekt een wheelie van een weglengte
in ons angstlandschap voedert vreemd wild
ik ging op tinder, bumble, feeld
met profieltekst:
‘ik lees je voor, meer niet’
V. snakte naar ontmoetingen
tot ze leerde kiezen voor ‘nee’
van iemand houden, zegt ze,
maakt tussen jullie in, een ding van kleur
K. wil zoenen als hij water ziet
R. weet welke buurvrouw hulp behoeft
midden in de nacht
hij kent het geheim van binnenrust
de bonte specht kent geen claim
de sperwer toont je je plek
wolvenogen houden op afstand
wees blij, zegt de kastanjeboom, als je wilt kun jij hier weg
koffiezaken zonder influence
krijgen alle hartjes
cruiseschepen vervoeren
alleen nog vluchtelingen
in rondjes om de caraïben
‘hier zijn we het verst van ieder oerbos,’
las ik in de bieb
T. zei, als je schemert
kijk of je er liefde in ziet
graag leen ik haar ogen
achter het beton de bomen
intro:
ik weet van een vriend uit brazilië
dat ze daar hele specifieke technieken hebben om hun lichaam te sluiten
voor ze de straat op durven
sinds ik hier woon realiseer ik me dat ik ook zulke technieken heb
en dat als je je eenmaal af kunt sluiten ook opnieuw moet leren te openen
het tweede gedicht heet:
OPEN LICHAAM, OF: WAT IK LEERDE VAN DE BUURT
lispelklauwoog
keverige bosmenigte
liktongenmond
lusten naar je bestaan
je vlees gewild door demonen
engelen hongeren naar je materiaal
wat een ervaring om in angst te leven
ik zit vol met gaten
prevel tegen holle buik
geen dichte huls is bang
sluit je lichaam af
met atlantische geesten
amazonische amuletten
of hollandse ratio
voor je iets roekeloos doet
zoals op aarde wonen
de gevoelsafstand vandaag
tot de kraanmonstervlakte is
onmenselijk
wie ouder zijn dan hun leeftijd
met kabbelhaar en groefogen
tonen door hun gelek gedruip gekegel
dat je niet gesloten blijft
van wie ik de pijn voel
weet wat ik verberg
R. wijst op haar rug
misbruik in haar milt
Q. citeert:
‘every woman adores a pig’
zeeslag van vroeger schokt nog door de straat
wonden echoën in de lijven
hoe liefkoos je een monster
vraag het beest waar het aanraking wil
ga door tot de nee van de gargoyle
S. houdt het roer rustig
wees de wind, zegt ze, blaas in eigen zeil
van G. zag ik het weideveld
klaar om te worden begraasd
heb je container lief
wrijf vingerloos alleen met aandacht
aan de binnenkant van je huid
havenmeester bewaakt begrenzing
open voor gevaar
stroom me langzaam over
blijk “ik” drijfhout
Publisher:
The Palace of Typographic Masonry
Language:
English
Genre:
audio
After spending a month in silence in the hermitage of the Palace of Typographic Masonry, the resulting sci-fi essay on ornament was published as the Ornamental Portal poster designed by Rietlanden Women's Office (see below). An audio version of the text was published later and can be found online: soundcloud.com/user-905849060/the-redemptive-qualities-of-ornament
Gallery
link naar audiofile nog hier
Publisher:
De Gids
Language:
Nederlands
Genre:
column
Een column over het leven van een kleur, beschreven aan de hand van het werk Club Indigo door Robin Wielink.
Gallery
De gaten in nieuwe jeans worden met laserlicht geschoten. Sexy. Een viering van gepland verval. Duurzaam verouderd, heet dat, want automatisch. Maar zulke broeken zijn kort trendy en gauw stuk. Het woord duurzaam is niet slijtvast. Ik zie in die namaak-gebruikssporen de slijtage van de mensen die de broeken in sweatshops in elkaar zetten.
Robin Wielink van Club Indigo gebruikt lasers anders. Zij brandt haar eigen patronen in gebruikte denim. Haar ontwerpen tonen elementen uit de geschiedenis van indigo, de originele, blauwe kleurstof van spijkerstof. Het middel komt van een plant, wordt gebruikt als gif of medicijn. Inheemse tradities verbinden die plant met bewustzijn, intuïtie, doelgerichtheid. Ik zou zeggen: binnenlicht.
Het woord laser is een Engelstalige afkorting van de zin: lichtversterking door gestimuleerde uitzending van straling. De lasergeleide blik is overheersend. In de straal kijken maakt blind. Sommig licht is zo fel dat je er alleen in kunt kijken door zelf zwart gat te worden.
De laser van Club Indigo brandt geen brands, geen brandmerk: de magie van deze merktekens is complexer. Bochtjes refereren naar de krulvorm in het logo van een duizend euro kostende broek. Het hele kledingstuk wordt bestraald, iedere vezel krijgt betekenis.
Ik zag een patroon van mensfiguren gebrand worden in een spijkerpak. Het laserkanon klinkt vanwege de afzuiging als een straaljager. Laagjes materiaal branden weg. Met licht wordt duisternis gemaakt. Rook weggezogen. Een fluitend, verstopt orgel. Kaarsvlammen in purperen vuurtinten. Gele vonken in de breinen van homunculi. Paars optrekkende mist. Er groeit een nieuw iemand uit. In een flits gebeurd. Het kind in mezelf waar ik leer lief voor zijn. Iets inzien is licht opvangen dat van binnen komt.
Ogen vangen licht op, maar zenden ook iets uit. Dat is niet bewezen, maar weet iedereen die zich wel eens bekeken heeft gevoeld. Gestimuleerde uitzending van onzichtbaar licht.
Een jongetje ziet kleuren die er niet zijn. Monochromatische mensen. Ieder z’n zielentint. Ik weet nog hoe het is als een paarse wolk goedemiddag zegt bij de deur van de schoenenwinkel. Om geknuffeld te worden door een warmgrijs blok. Een geheel blauw iemand was ik nog niet tegengekomen.
Werken met één kleur heeft Robin nuance geleerd, zegt ze. Met de bezwerende patronen geeft ze ook haar eigen duisternis een plek. Als je goed om je heen kijkt, zie je dat de dingen geen kleuren hebben, alleen reflecteren. Kleur heeft een eigen leven. Het indigo van Robins club toont dat ieder van ons licht opvangt en uitstraalt.
Publisher:
Onomatopee
Language:
English
Genre:
📖 book
The new edition of the "anti-manual" for artistic research is out! Version 1.1.2 of Research for People Who (Think They) Would Rather Create is being distributed around the world. Ask for it at your local bookstore, or order directly at Onomatopee: onomatopee.net/exhibition/research-for-people-who-think-they-would-rather-create
Gallery
Zie PDF in Anna's Archive
Publisher:
Spui25
Language:
Nederlands
Genre:
poëzie
In literair tijdschrift De Gids #2 van 2023 is het gedicht Iemand komt van binnen afgedrukt. Tijdens de lancering van het nummer werd een ingekorte versie voorgelezen onder de titel Doe-het-zelf initiatie. Het gedicht is bedoeld om te worden opgelezen voorafgaand aan een psychedelische sessie.
Zie ook het gehele gedicht in De Gids:
de-gids.nl/artikelen/iemand-komt-van-binnen
Gallery
Doe-het-zelf initiatie
omcirkel je met speelgoed, tijd of bomen: kun je later de kring weer uit –––– doe minder dan niets –––– superkrachttraining bestaat alleen uit loslaten –––– lieg naar waarheid je wens alsof uitgekomen –––– ik zet graag de psychedelische wereld op z’n kop –––– professor in de weet-niet-kunde wilde ik al worden als kind –––– wil je entertainment word je zelf vermaak –––– middelen lossen de lijn op tussen jou en de wereld –––– geef drugs een handdruk, laat jezelf rustig binnen –––– of knal in één klap tussen de aliens –––– roes wekt beelden op maar helder zie je meer –––– zeg nee tegen dope, verkleurt alles om je heen –––– ga online op eigen houtje –––– de tak wordt toverstaf door de hand die hem vasthoudt –––– word dronken van water, space op placebo –––– innerlijke fitness waar geen work-out voor is –––– ik verleg het liefst mezelf als grens –––– papier en potlood paraat opdat jij me beschrijft –––– zie hoe je van je gedachten scheidt
bezoek de plek op de kaart waar geen wereld van is –––– sommigen wonen er ongewild –––– anderen streven tevergeefs het te betreden –––– rotsformaties gemaakt door je innerlijke staat –––– grasspriet buigt onder betekenis –––– bevriend je vooroordelen, begroet je neuroses –––– ik kom langs in de vorm van je intiemste gedachte –––– jij verscheen pas toen ik stopte je te benoemen –––– zet je over mijn tegenwerpingen heen ben ik ze kwijt –––– huil jij om wat ik niet voel –––– ben ik jouw huilruimte –––– slaak je moederskreet die ze niet kon uiten –––– onderga wat je grootvader verstopte –––– de angst van de meeuwen is de jouwe –––– ik zie als raaf het meest –––– eens zul je me zegenen –––– aandacht niet stoppen wel verleggen –––– wil soms een stad zijn –––– wat de bomen doorgeven ouder dan wij –––– alleswetenden anderszijnden maken bescheiden kennis –––– kus me terug in salamanderswing –––– groove zo oud als geleedpotigen –––– wuifriet op vreemdplaneet zijn we –––– waar paarse schemer mensenlevens duurt –––– energierivier kabbelt door je ledematen –––– wast door de bedding van wat ik niet ben –––– te midden van een kudde zelven –––– zwemles voor de ziel –––– stel je niets voor: je wordt zelf gedroomd –––– zelfs je geest is niet alleen van jou –––– ik duik op in tienduizend gedaantes maar blijf onzichtbaar –––– tot je niets meer bent dan een manier van zien
na opgaan heb ik jou nodig om terug te keren –––– fuck healing: één zijn is heerlijk maar deelt niet in leven –––– zucht een schrede richting versterven –––– vrij om te stoppen met zijn zonder verdwijnen –––– adem in voor meer hemel –––– je weet weer alles maar herinner je ook op tijd te vergeten –––– mijn beurt om te spreken geef ik aan de stok –––– geen idee wat inheems is maar het komt van binnen –––– meedoen is morgen –––– waarom ik mezelf onwetend houd het mysterie –––– zeg me wat ik niet wil zien
Publisher:
De Gids
Language:
Nederlands
Genre:
poëzie
In literair tijdschrift De Gids #2 van 2023 is het gedicht Iemand komt van binnen afgedrukt. De tekst is gebaseerd op jarenlange tripervaring en genot van veel psychedelische literatuur. Het gedicht fungeert als "doe-het-zelf initiatie", en dient uit te worden gesproken voor het begin van een trip. Het is ook online te vinden in De Gids: de-gids.nl/artikelen/iemand-komt-van-binnen
Gallery
omcirkel je met speelgoed, tijd of bomen: kun je later de kring weer uit – doe minder dan niets – superkrachttraining bestaat alleen uit loslaten – kies niet je gekte wel je behandeling – zie de uitkomst van het dubbelblindexperiment – lieg naar waarheid je wens alsof uitgekomen – ik zet graag de psychedelische wereld op z’n kop – ik wist als kind ik word professor in de weet-niet-kunde – wil je entertainment word je zelf vermaak – middelen lossen de lijn op tussen jou en de wereld – geef drugs een handdruk laat jezelf rustig binnen – of knal in één klap tussen de aliens – roes wekt beelden op maar helder zie je meer – zeg nee tegen dope verkleurt alles om je heen – anarcho-reli’s gaan online op eigen houtje – de tak wordt toverstaf door de hand die hem vasthoudt – word dronken van water, space op placebo – innerlijke fitness waar geen work-out voor is – ik verleg het liefst mezelf als grens – papier en potlood paraat opdat jij me beschrijft – zie hoe je van je gedachten scheidt
–
het ondersteboven, de Zone, terrein X: plekken op de kaart waar geen wereld van is – sommigen wonen er ongewild – anderen streven hun hele leven tevergeefs het te betreden – rotsformaties gemaakt door je innerlijke staat – grasspriet buigt onder betekenis – bevriend je vooroordelen, begroet je neurose – ik kom langs in de vorm van je intiemste gedachte – jij verscheen pas toen ik stopte je te benoemen – zet je over mijn tegenwerpingen heen ben ik ze kwijt – huil jij om wat ik niet voel – ben ik jouw huilruimte – slaak je moederskreet die ze niet kon uiten – onderga wat je grootvader verstopte – de angst van de meeuwen is de jouwe – wentel je dennennaalden in de wind – waaier geurdeeltjes rond vogelpoten – ik zie als raaf het meest – wees jij als geest van de industriële landbouw de krijs van ieder kistkalf – hoor de plant vergaderen met de laborant – de bossen behoren tot wie niet kunnen sterven – het leek me leuk te leven als lieveheersbeestje – wormogen, tentakelspeeksel rottend vol vliegvlees – de verwrongen bast om de holstam waar kevers nieuw leven begonnen – weerhouden me niet er jou in te zien – de waakwolf wentelt zich in je stem – je stuiptrekken tekenen karakter – ik zie je sfinxzitten – hoe je in leegte hebt leren leven – gedrochten rekenen immers af in eeuwen – aandacht niet stoppen wel verleggen – wissel van middel – blaas bladzijden om – twerk je om mijn kijken – vibrato overmeestert siddering – wil soms een stad zijn – het klemmende vierde wieltje van de winkelwagen – de piep van de sneaker – heipaalsnuit – wat de bomen doorgeven ouder dan wij – groeirichting licht langs wortelpuntweg – edelhertskelet met vlamgewei – vadermoeder – alleswetenden anderszijnden maken bescheiden kennis – kus me terug in salamanderswing – groove zo oud als geleedpotigen – wuifriet op vreemdplaneet zijn we – waar paarse schemer mensenlevens duurt – brom de vacht van een roofdier – antwoord met handen van hout – de energierivier kabbelt door je ledematen – wast door de bedding van wat ik niet ben – ik hoor nooit je stem maar hij klinkt mooi – eens zul je me zegenen – ik voelde het effect – te midden van een kudde zelven – zwemles voor de ziel – bewustzijn zich bewust wordend – stel je niets voor: jij wordt zelf gedroomd – soms glimlach ik door je heen – in natuurtaal – spreektak – wolkgeluiden – mondbubbels onthullen – zelfs je geest is niet alleen van jou – ik duik op in tienduizend gedaantes maar blijf onzichtbaar – tot je niets meer bent dan een manier van zien
–
na opgaan heb ik jou nodig om terug te keren – fuck healing:
één zijn is heerlijk maar deelt niet in leven – zucht een schrede richting versterven – vrij om te stoppen met zijn zonder verdwijnen – adem in voor meer hemel – je weet weer alles maar herinner je ook op tijd te vergeten – blijf voor de nachtschool thuis – mijn beurt om te spreken geef ik aan de stok – geen idee wat inheems is maar het komt van binnen – eiken blijken de zachtste tripsitters – lichtsplinters springen in het oog door glas in lood – meedoen is morgen – waarom ik mezelf onwetend houd is het mysterie – zeg me wat ik niet wil zien
Met dank aan de velen met wie ik reisde, jullie weten wie jullie zijn. Speciale dank aan Asha Karami, Maartje Nevejan, Patricia Pisters, Roel Bentz van den Berg en Tijn Vuijk. De zinsnede ‘iemand komt van binnen’ is de titel van een voorstelling van Marte Boneschansker. De zin met het edelhert is geïnspireerd op werk van Vincent Mock. ‘Fuck Healing’ is de titel van een evenementenreeks van Bethany Crawford, Erica Biolchini en Dina Mohamed.
Rectificatie: in een eerdere versie stond dat de zinsnede ‘iemand komt van binnen’ mede afkomstig is van Suster Bertken. Dit is onjuist en is aangepast.
Publisher:
Extra Extra Magazine
Language:
English
Genre:
short story
Harold Brodkey once famously wrote a story in which a man slowly – and over 30 pages – manipulates a woman into surrender and orgasm. In Give〰Take a woman gently manipulates her male lover into surrender and tantric sex. Contains pearlbody, soulseed and spirit-power. Published in Extra Extra no. 20.
Gallery
Give〰Take
No, don't go inside me,' she said, I'm not ready yet.
That was a lie. She was always ready right away, especially with him.
He hovered above her, naked. He was too ready, but he didn't know that. He wanted to move, conquer, totally focused on his cock. He conquered at his own expense.
With her and everyone before her. Goal-oriented, he always achieved the same – painfully boring – result. An orgasm for both people involved, sometimes even simultaneously. But something, somewhere, remained unstirred.
'Stay right there, with just the tip of your cock... do that again, as gently as you can, there's nothing I love more than that – and in that moment, there was indeed nothing she loved more than that. The secret to a successful lie – and the danger – is that you begin to believe it. He did as she asked, even though she could tell he wanted to thrust deeper. There was a part of her he didn't understand, and that was the part he took his directions from.
She'd seen in him the partner that he would one day become. She saw the apple orchard they didn't have yet. And it turned her on. She was good at that – making pictures. Spirit-power.
He continued with the almost imperceptible movement.
Sooo good,' she said encouragingly, 'I just want this …
For years she'd played the role of the free spirit, until she'd become one. There was a time when she manipulated other people, and by extension herself. She used sex to commit and she used sex to break free. Now she only gave herself when she really wanted to. She believed – and accepted – that her most profound sexual experiences were already behind her.
Just the tip... my clit... just this can make me... come.
The magic word. That prospect – always more elusive than he might have wished – turned him on.
She had to come up with something. She'd tried to tell him about the night at the temple, the retreat, the workshop. About the adventures, mistakes, revelations. But he didn't believe her. Vaguely admiring and half-jealous, he thought those types of experiences couldn't possibly pertain to him. Coming with your whole body, coming whole day long, currents of energy, not shooting your wad – all of that was improbable and nebulous, at most something for freaks and yogis, not for him.
He paused for a moment – 'Don't stop,' she said – he shifted a knee and went back to doing what he was doing.
Knowing he would go on, she was able to open herself fully. Beneath her pleasure was the additional pleasure of knowing that, in serving her, he was getting himself more and more worked up. That, without realising it, he was slowly unfurling his own consciousness.
'I like it when you touch yourself, too,' she said.
He immediately obeyed. He gently stroked himself and kept caressing her with the tip of his cock. He didn't suspect that she was more focused on him than on herself. If he'd realise that, he'd take her like he was used to – that is, he'd give himself away, his abundance, largely without even being aware of it. Right now he was enjoying it more than she was, but she was fully immersed in her own pleasure, or at least she pretended to be. And he loved it. Insatiable touch-hunger.
In a flash she sensed the bed he had yet to build, saw them whitewashing the ceiling, pottering around in the yard. And she dimly registered the injustice of all those mundane things – things she'd proved she was capable of fixing ages ago – having to be repeated again and again. No one should have to mop a floor more than once in a lifetime. Admin – a single time and you're good to go. You'd have all the time in the world to play, improvise, learn new languages, meet new people. To remain the open channel through which ideas and images come flowing into the spirit, only to leave your hands again as finished projects.
He was still repeating the same movement, in the air now, hovering a few inches above her mound of Venus.
The ghost of touch – she could still feel it even if he wasn't touching her anymore, that's how turned on she was.
'My love... what's happening,' he said. Fear, jealousy, pain, all the pangs that are part of an intimate relationship – she'd learned to accept them and let them go. She'd also gotten good at letting pictures go. Superpower.
'Go on,' she said, running her fingernails down his back, his neck. She watched him burn. Spiritstuff grows from lovefuel burning up.
She wanted her friends to love him too, because the apple orchard was full, and beyond it were the cluster pines and the friendly dune grasses. Ecstasy. The human body is a means to ecstasy.
'Will you go inside me?' she asked, and she knew those words would push him over the edge.
He straightened his back. His pecs tightened, his chest flushed red. Tremors and half-spasms ripped through him, from his tailbone to the tip of his head. She rubbed up from his belly.
'This... is impossible,' he said.
A wave, around her, from head to toe, not a snake or jellyfish, but a tunnel of water with a succession of eddies – visible with eyes closed.
He barked, tried to choke out some words, but all that came out was growl. He thumped his chest, rubbed his neck, the back of his head.
Here...' he said, 'and here and here.
The wave that crashed around her contracted into a point in the middle of her forehead. Soft white glimmer.
He raised his arms, arched his back, proudly towering above her. A single white drop, perfectly round, on the tip of his cock.
'Impossible,' he choked out.
There were things far beyond her imagination, she was suddenly sure, as he collapsed on top of her.
'Pearl,' she said to him.
'Oyster,' he whispered.
He lay motionless on top of her – pearlbody, soulseed. This is what it feels like when someone wakes up, she thought, after decades of sleep.
Publisher:
Rijksbouwmeester
Language:
Nederlands
Genre:
verhaal
Op initiatief van Rijksbouwmeester Francesco Veenstra heeft een groep experts, ontwerpers en betrokken ambtenaren de toekomst van het (samen)werken voor de rijksoverheid verkend. Uitgangspunt voor het onderzoek van Lilith Ronner Van Hooijdonk, Studio Anne Dessing en Dirk Vis is de verwachting dat betaald werk in de toekomst vaker gecombineerd zal worden met zorgtaken. Het Rijk zou als werkgever zijn voorbeeldfunctie moeten vervullen en de combinatie van werk- en zorgtaken moeten ondersteunen. In het essayistische verhaal ‘Rondleiding’ beschrijven de onderzoekers vijf levensfasen van kantoormedewerkers. Elke fase kent zijn eigen zorgtaken.
Download de toekomstverkenning bij de Rijksoverheid: collegevanrijksadviseurs.nl/adviezen-publicaties/publicatie/2022/12/22/toekomstverkenning-lilith-ronner-van-hooijdonk-studio-anne-dessing-en-dirk-vis
Gallery
Zie ook: http://www.dirkvislwork/anim/Het-Rijkshuis.pdf
Iedereen kan een rondleiding krijgen door
het kantoor van de toekomst. Als ideaalbeeld bestaat het al zo lang als het kantoor zelf. En om het te betreden hoef je het je alleen maar voor te stellen.
‘Welkom in het Rijkshuis,’ staat er in lichtletters op de muur. Het is 17 oktober 2040. Het is woensdag, herfst en warm voor de tijd van het jaar.
We zijn op een verzamelkantoor in Den Haag. Laura (35) draagt haar badge waardoor ze zo door kan lopen. Iedereen mag binnenkomen, maar niet alle gedeeltes zijn voor iedereen toegankelijk.
Het liefste werkt Laura in kleinere deelcirkels samen op de dependance, ook vanwege de crêche daar. Vanaf haar favoriete bureau kan
ze de kinderstemmen vanuit het binnenhofje horen, gemengd met de piepjes van de schermen. Een collega uit dezelfde cirkel past er op alle kinderen, en zijzelf zal volgende week een nieuw spel voor de groep verzinnen. Vandaag geen kinderstemmen. Steeds
vanuit het hoofdkantoor kijkt ze uit naar de gezelligheid van de dependance, de sociale omgeving, en de betrekkelijke informaliteit tussen deelcirkelgenoten. Behalve het werk delen ze daar ook zoveel meer, al was het maar de levendigheid van dezelfde gemeenschap,
de kennis van alle plaatselijke contacten, gebeurtenissen, en eigenaardigheden. Maar steeds als ze in de dependance werkt,
kijkt ze ook weer uit naar de dagen op het ministerie, naar het overweldigende pand, de representatieve outfits, de onbekende mensen, alles wat haar uit haar fijne – maar oh zo kleine – bubbel van thuis haalt.
Om de beurt ontsnapt zij of haar partner.
Om de week overnacht een van hen in de microkosmos van het verzamelkantoor. Je kunt daar echt focussen op het grote werk, landelijke belangengroepen, cirkelbijeenkomsten, goede maar verre vrienden, en andere individuele contacten. ’s-Nachts verblijft ze dan in het ‘bijenhotel’ bovenin, in zo’n cocon, waarvan de dubbelen altijd meteen vergeven zijn – populair omdat je ze gemakkelijk en anoniem met een ander kunt reserveren.
Als haar partner op zo’n business trip weg is, wordt ze na een paar dagen thuis al gek. Dankzij de opvang kan ze in de dependance steeds een paar uur de thuisstress achterlaten, maar dat is nooit genoeg om alle achterstallige berichten te verwerken.
Tijdens haar laatste meerdaagse verblijf in Den Haag had ze meegedaan aan een bijzondere teamsessie. Alle collega’s uit meerdere cirkels lagen op de vloer van de Elysium-zaal onder de koepel voor een begeleide sessie met stem en muziek. De glazen muren trilden mee en het had geleken alsof Castalia zelf aan het woord was. Een huis voor spiritueel thuislozen.
In het capsulehotel vond ze de ruimte
om – uitkijkend over de stad – door stress onderdrukte emoties omhoog te laten komen en weg te laten waaien. Van zulke momenten krijgt ze de energie om maanden vooruit te kunnen. Ze beseft zich hoe hard ze heeft moeten werken,
hoe kostbaar ze de vrijheid heeft verworven om zelf te mogen bepalen welke partners wanneer en waarvoor het belangrijkst voor haar zijn: Op werk, of thuis. Soms gaat ze met tintelingen in haar lijf naar werk.
Vandaag op het verzamelkantoor is er een
grote bijeenkomst van haar favoriete cirkel (jeugdzorg). De ironie dat ze tegelijkertijd zit met de zorgstress van haar eigen jeugdigen ontgaat haar niet: één kind gaat naar de
opvang, de andere naar de basisschool en BSO. Daarnaast dokterbezoekjes, consultatiebureau, sportclub, muziekclub. Thuis lukte het haar niet om meer te doen dan wat stukken lezen ter voorbereiding van de vergadering. Dat deed ze staand aan het aanrecht, want zodra ze op de bank plaatsneemt valt ze in slaap. Maar hier is er ruimte en lucht.
Ze betreedt de hal met roltrappen. ‘HOME’, staat er kleurrijk en prachtig geschilderd op de grote muur, in ambachtelijk strak handschrift van een kunstschilder. Ze voelt zich hier thuis, realiseert ze zich als ze op de roltrap stapt. In deze toegangshal overvalt haar vaak het belang om onderdeel te zijn van dit grotere geheel, waar ze meer is dan de taken die ze vervult, waar ze meer is dan wat ze voor een ander kan betekenen, maar waar ze gewaardeerd wordt vanwege haar eigen ideeën.
Soms denkt ze dat haar belangrijkste werktaken niet eens in haar takenpakket staan beschreven. ‘Interpretatieve arbeid’ heeft ze er onlangs in opgenomen: Wat vinden anderen van haar? Wat zien ze in haar? Wat verwachten ze, en voldoet ze daaraan? Hoe lager in de hiërarchie, hoe meer dit soort vragen je bezig houden. Gelukkig
wordt ook dat werk steeds eerlijker verdeeld. In het kantoor is de verbeelding aan het werk. Laura stapt de vergaderkoepel binnen waar men nog wacht op de rest. De stoel waarop ze plaatsneemt reageert op haar bewegingen en verandert in een fauteuil. Het uitzicht over het water is adembenemend.
Mark (65) zwaait naar Laura die binnenkomt. Ze knikt waarderend: ze heeft ogenblikkelijk zijn nieuwe overhemd gespot.
Vroeger droegen ze vrijetijdskleding op het werk. Werkkleding – overalls, arbeidersjasjes – werd alleen gedragen door mensen zonder baan. Mark heeft meerdere omkeringen binnen het kantoorlandschap meegemaakt. Het historische kantoor was ontworpen vanuit een mannelijk perspectief. De mannelijke blik uit het verleden is een verticale blik die graag ziet, overziet, overstijgt, vanuit het hoofd, puur mind. Het vrouwelijke perspectief uit de toekomst wil
ook horizontaal gronden, aarden, omgeven:
het hele lichaam doet mee. Het vrouwelijke kantoor is niet van te voren bepaald, het biedt ruimte, achtergrond, het vormt zich om je heen al naar gelang je behoeften, het biedt en het vraagt zorg, het geeft en het vergt aandacht.
Hij zag het kantoor transformeren van vooral zorgbehoevend naar mede zorgdragend.
Mark had nooit gedacht dat hij hier nog zou zijn. Zijn hele werkende leven was hij ervan uit gegaan dat zijn baan tijdelijk zou zijn. En terwijl hij was gebleven, was de werkplek om hem heen totaal veranderd.
Tegenwoordig werkt hij het meeste vanuit huis, eerlijk gezegd, hij heeft er inmiddels vrijwel alles
wat hij nodig heeft. Maar voor zijn nieuwste cirkel (opvang) helpt hij op het verzamelkantoor af en toe mee in de gaarkeuken van het zorg-
en longstay-hotel voor vluchtelingen. Broodjes smeren. Als voormalig cirkelleider kan hij er van genieten op zo’n alledaagse wijze van betekenis te zijn. En net zo graag heeft hij leren ontvangen: dan neemt hij een massage, of bezoekt de fysio- of een van de vele andere therapeuten.
Op de dependance kijkt hij nog altijd graag
mee aan de bestedingskant van de budgetten. Zijn decennialange ervaring – de golven
van ideologie en crisis die hij voorbij heeft
zien trekken – komen daar goed van pas. Hij
waardeert er het contact met jongere collega’s, mensen die overal vandaan komen met voor hem vreemde achtergronden. Sommige cirkels hebben hem er alleen in zitten, omdat hij er op die manier meerdere aan elkaar verbindt. En terwijl hij zijn ervaring deelt, aan mensen met hele andere perspectieven, leert hij zelf haast ongemerkt het meest. Hij krijgt er levenslust van. En bovendien hoeft hij dan niet telkens in die steeds maar drukkere treinen.
Voor vandaag las Mark thuis ter voorbereiding de stukken. En dan komt hij daarna schoffelend in de tuin op de beste ideeën. De treinreis probeert hij te zien als een vorm van meditatie.
Bij een van de vorige functiewissels koos
Mark een voor hem totaal vreemde cirkel (plantsoenen). In een bruin poloshirt had
hij met een levendige groep nieuwe collega’s zwaarder werk dan ooit gedaan. Functieroulatie vond hij eerlijk gezegd niet per se nodig, maar hij zag wel dat het het speelse van de rollen van iedere functie benadrukte. Haast ongemerkt was men op die manier gewend geraakt om samen te werken vanuit de eigen kracht, de eigen wens, in plaats van vanuit een strikt omschreven functie, of vanuit wat door anderen werd verwacht.
De tijdelijke plantsoenendienst had hem doen inzien dat planten niet floreren zonder aandacht, net als mensen. En dat aandacht geven aan planten iets is wat ook hij goed kan, en geen taak van alleen groenverzorgers.
Marks stoel heeft intussen een bolvorm aangenomen. In een actieve zithouding neemt hij voordat de vergadering begint nog eens de tabellen door op zijn scherm.
Julius (25) komt het liefste iedere dag naar Castalia. Als trainee moet hij veel meelopen, wat overal zou kunnen, maar wat hem betreft het liefste hier. Vandaag loopt hij mee met Sharmyn, maar ze komt straks pas terug van haar eerste bijeenkomst, waar hij niet bij hoefde zijn.
Het eerste uur van de dag besteedde hij in de nog rustige botanische jungletuin: een mini- ecosysteem op de bovenste verdieping, dat
maar weinig echt verbinding maakt met de wilde natuur, maar toch ook een plek is waar onverwachte dingen gebeuren: al meerdere exotische vogelsoorten die voor het eerst naar Nederland kwamen nestelden hier. De bomen
zijn mooi, maar ze zijn niet alleen maar groen ornament: het zijn daadwerkelijk levende wezens die bezocht en verzorgd willen worden door wie hier werken. In deze gecultiveerde tuin blijkt ieders verre verbinding met de wilde natuur voelbaar.
Hier, in de schaduw van de laatste herfstbladeren, schrijft Julius in zijn persoonlijke morning pages. Tussen de bomen en de vogels komt hij altijd op de beste ideeën, alsof ze hem worden ingefluisterd. Samenwerken doe je niet alleen met mensen.
Julius geniet van het verzamelkantoor, maar dat komt ook uit noodzaak. Voor hem is weinig zeker: geen vaste relatie, woonplek, of werkplek. Nu heeft hij zelfs tijdelijk geen huis, omdat
hij weg moest van zijn studentenkamer. Hij woont gedeeltelijk weer bij zijn ouders. Het
voelt vrij, maar ook onveilig. Door de week overnacht hij op het werk, wat even luxueus voelt als armoedig. ‘Thuis’ betekent voor Julius: het scherm. In bed, aan het aanrecht van zijn moeder, aan de strijkplank tussen de was, in de trein, het maakt niet uit waar; zodra dat ding aanzoemt is hij in vertrouwde omgeving: op kantoor. Altijd online, komt Julius naar werk voor verbinding. Computers verzamelen en analyseren data; algoritmen schrijven memo’s; machines doen het meeste werk, maar aanwezig zijn neemt geen apparaat van hem over.
Het laatste stukje naar en van de tuin moet
je met de trap. ‘Eerst ademen dan bewegen’,
staat er op een bordje. Ook de taal beweegt veranderlijk door dit gebouw. Julius daalt af tot in de buitengang. Op deze verdieping loopt de gang aan de glazen buitenwand rondom het hele
gebouw: aan de ene kant tafels, aan de andere de aardwand. De soms zichtbare boomwortels, de bijna aanraakbare humus, en het veelsoortige leven daarbinnen zijn er voelbaar.
Aan de glaswand staart een onbekende collega naar buiten. Waar denken al die medewerkers aan die een moment voor zichzelf pakken? Zij die wachten bij de printworkshop? Wat als ze hun gezamenlijke gedachten konden bundelen? Waar zouden ze zich heendenken?
Julius denkt graag naar binnen. De zoem van
de ruimteschipachtige airco in het gebouw,
de ruimte, en de rust die hij kan ervaren temidden van de anonieme drukte, laten hem het dichtst bij bidden komen dat hij kent. Hier vindt hij warmte tussen collega’s, maar ook
als er niemand is, simpelweg omdat iedereen hiernaartoe komt om aanwezig te zijn. Het kantoor is zijn ademplek.
Voor anderen kan de samenwerkplek ook een vacuüm zijn. Marjanne (45) heeft recentlijk haar partner verloren. Ze doet nu het meeste via het scherm, thuis, zo ook de vergadering van vanochtend.
Na jaren stoort ze zich opeens dat er in die grootstedelijke gebouwen geen raam open kan. Zelfs de airco in de dependance is haar teveel: alsof die haar ritme en gedachten domineert. Ze weet dat het een fase is, en enkel haar perceptie, maar ze is blij dat ze thuis aan beleidsnota’s
kan schrijven. Ze kan langs de singel lopen als ze geen ideeën meer heeft. Ze kan bij de buurvrouw langs, of een koffie halen in de carport-bar van de overbuurman.
Met haar partner had ze naar buiten willen
verhuizen, richting de Duitse grens, haar oude droom. Nu moet ze eerst voor haar eigen zaken zorgen. Over de pijn heenkomen. Gelukkig hebben de kinderen inmiddels hun eigen leven en niet meer zoveel zorg nodig.
Ze blokkeert uren per dag in haar agenda met ‘mezelf ’. Als je niets doet, kunnen er dingen gebeuren.
Ze zit in interessante cirkels (mantelzorg, jeugdzorg), ze houdt van de complexiteit ervan. Ze is van ver gekomen en ze kan nog altijd stappen maken, wie weet tot directeur-generaal. Voor de video-call maakt ze zich meer op dan normaal. In haar thuiskantoortje, in een hoek van de woonkamer ingericht volgens de regels van de anonimiteit, doet ze mee via het scherm. Ze kan zich er schuldig om voelen, maar voor even vergeet ze dan de hartepijn. En ze heeft thuis ook weer alle plek nu er iemand minder woont.
Terwijl de collega’s binnendwarrelen denkt ze aan al die duizenden anderen, alleen aan hun tafels, in hun tuinhuiskantoren, of ieder met hun eigen customized thuiswerkkit.
Net als in haar agenda gebeurt er ook in de kantoorgebouwen vaak niets, het lijkt wel een voorwaarde te zijn, alsof de lege ruimtes doorwerken als de mensen rusten.
De virtuele namaakruimte die ze achter haar toont op het scherm voor de anderen, laat een tuin met bloeiende stokrozen zien die zacht bewegen in een briesje. In stilte hoopt ze dat iedere keer als ze die achtergrond ziet, die tuin ook in werkelijkheid dichterbij komt. Sharmyn (55) stapt de vergaderzaal binnen, ze zullen zo beginnen. Het zijn de laatste passen
van de wandeling van buiten, als ze vanaf het station alleen de priemende bovenkant van het kantoorgebouw hoog in de hemel ziet, als een massief ruimteschip zwevend boven de stad. Onderweg trof ze iemand in de squircle, het glazen hokje waarin je er van buiten uitziet als de bewaker van een onzichtbaar portaal naar een ander universum. Na een uurtje daarbinnen – je inbox opschonen – kom je er zelf ook opgeruimder uit.
De nieuwste etages – of zijn het gerenoveerde oudere? – zijn van glas. Grote open ruimtes die fluïde in te richten zijn met tijdelijke afscheidingen: glazen wanden die verplaatst en vervaagd of verduisterd kunnen worden. De hokjes voelen tegenwoordig eerder als bollen. Ieder glaspaneel brengt kleine vertekeningen, onbedoelde focuspunten van zonnestralen, onverwachte schaduwzones. Na een paar uur in dat spiegelpaleis vergeet je alle dagelijkse beslommeringen.
Hierboven is Sharmyns transitie compleet, verandering van bezorgde moeder, dochter, buurvrouw, naar zorgdragende overste, aanspreekpersoon, leider, head of community. Je verplaatsen betekent ook zelf veranderen van persoon.
Niet iedereen uit haar belangrijkste cirkel (visie) zal het raden, maar het leiderschap
geeft Sharmyn ook zorgtaken over haar collega’s, zoals ze thuis zo lang was gewend te verzorgen. Ze was blij dat ze er vanaf was, maar tegelijkertijd miste ze het. Ze weet dat er thuis weer meer werk aan zit te komen; met twee dementerende ouders. En dan doet ze ook nog de boodschappen voor de buren.
Ook daarom komt ze graag op dit koepelkantoor. Alles wordt hier verzorgd. Voor hen geen bedrijfscampus, wildwaterglijbaan of VR-suite, hier wordt minder frivool gespeeld, want een van de belangrijkste rollen is nog altijd: representatie. Toch veranderen ook hier telkens de spelregels. En met iedere nieuwe regel ontstaat ook nieuwe speelruimte. Alle typologie blijkt eindeloos buigbaar.
Ze wacht nog een minuut of vijf, misschien dat er nog iemand binnenwaait.
Sharmyn geniet van de stilte. Het is hier warm
en schoon, no questions asked. Het drinkwater
is zacht. Alle sluizen van buiten en thuis tot hierboven veroorzaken een gevoel van desinfectie. Met de toegenomen ademruimte op kantoor, en de toegenomen zorg daarbuiten, is zo’n plek extra belangrijk. Ze vindt het ontzorgend om te werken voor het Ministerie van Zorg. Ze durfde het niet hardop te zeggen, maar naar kantoor komen voelt soms als vakantie.
Toch kijkt ze ook weer uit naar werken op
de dépendance. Ze heeft er zelf de pluktuin geïnitieerd. Morgen zal ze er bij de beek de notulen van vandaag uitwerken. De piepjes van de apparaten zullen druppelend klinken, terwijl het overtollige commentaar vanzelf wegspoelt. Zometeen zal ze woordloos aangeven dat ze kunnen beginnen. Want ook bij roulerend leiderschap zijn er telkens één of meerderen
de baas. Non-hiërarchie is ook een vorm van hiërarchie. Ze voelt aan alle collega’s om haar heen, ook degenen die via schermen meedoen vanuit hun dependances en zolderkantoren, dat het tijd is om te beginnen.
Publisher:
De Gids
Language:
Nederlands
Genre:
script
Op het Brabantse platteland gelden de wetten van de internationale drugshandel, van onmenselijke agrarische schaalvergroting, maar ook van verveelde tieners en van bij de buren op de koffie. In dit detectiveverhaal – dat zich voordoet als het script voor de pilot van een televisieserie – loopt een Amerikaanse DEA-agent mee met Marloes van de Keuldonkse politie. Samen ontdekken ze vreemde aspecten aan de laatste crime scenes.
Lees in De Gids: de-gids.nl/artikelen/mysterieland
Geschreven op de speciaal voor dit verhaal gecomponeerde muziek van Rhizal Drift: soundcloud.com/user-574410226/sets/sketches/s-bWtnxFM184K
Beeld: Mundus Imaginalis van Tim van Hooft
Gallery
Een apparaat met minischermen, knipperlichtjes en kabeltjes genereert ambient vanaf het keukenblok van een camper. Een man met halflang haar hangt over de modulaire synthesizer, met achter hem een vrouwelijke gestalte en een hond in bed.
Een cameradrone vliegt omhoog voorbij de richel met zonnebrand, verrekijker en alarmkogel, en door het dakraam uitkijkend op boomtoppen.
De camper staat op een zandweg tussen twee weilanden. Boombladeren ritselen in de wind. Gedempt tractorgeronk en zacht gebrom van de snelweg mengen zich met de elektrodreunen. Achter de weilanden doemen vaag een fabriekspijp, mestsilo’s en megastallen op.
De muziek overstemt, en in de blauw-witte hemel verschijnen zwarte lijntjes rondom de wolken – barstjes in het beeld, uitgroeiend tot letters die kort een woord vormen:
MYSTERIELAND
Onder de heldere lucht, over een lege klinkerstraat met aan weerszijden jarenzeventigwoningen, rijdt een politieauto een lintdorp uit. De wagen slaat rechtsaf het erf van een champignonkwekerij op. Een agente in uniform en een man in wit overhemd stappen uit. Twee honden en een vrouw komen uit de schuur op ze af. Paddenstoelenkweker en agent spreken, de honden blaffen, en het witte overhemd loopt de schuur voorbij tot aan de rand van het maïsveld.
De man met het overhemd stapt over een droge greppel, te midden van de maïsstengels. De planten komen tot boven zijn hoofd. Stappend tussen de rijen door komt hij uit bij een open plek. Een in perfecte staat verkerende metallic bruine Opel Kadett uit 1979 met chromen raamstijlen blinkt in de zon. De auto is midden op een geasfalteerd vierkant geparkeerd, omgeven door het maïsgewas.
‘Jacob,’ klinkt uit de verte vanaf het erf, ‘Jake?’
Hij tuurt door de voorruit: ook de stoelbekleding en het dashboard zijn puntgaaf.
Terug in de politieauto, rijdend in tegengestelde richting door het dorp, zegt de agente tegen Jake: ‘Vervoort is onze grootste bondgenoot, en ze is een boef.’ Het double Dutch van de agente heeft een Brabants accent. ‘Als we daar een inval deden, zouden tussen de paddo’s kokers met cash opduiken.’
Jake knikt.
‘En Vervoort is ook de nicht van Jeffrey van Tiel.’
Stapvoets rijden ze door het dorp, van drempel naar drempel.
Jeffrey van Tiel begon als tuinhulp, maar had al snel in de hele provincie tientallen hoveniers voor hem werken. Na de graszerken en buxushaagjes hielp hij iedereen aan de rododendrons en palmen. Multimiljonair, hyperintelligent, analfabeet.
Een vrouw poetst met een lap de koperen knop van de voordeur van haar rijtjeshuis.
‘Er gebeurt in heel d’n Keul niets zonder dat Van Tiel er erg in heeft.’
In een serre met tropische planten spreekt Jeffrey van Tiel in zijn telefoon.
‘Wie is die gast die met Marloes meekwam?’
In een ruimte gevuld met boeken ligt een jongeman met lang haar en Aziatisch uiterlijk op een sofa en beluistert Jeffreys bericht. Blauwe nepnagels tikken terwijl hij op zijn laptop typt.
‘Van Tiel heeft een assistent die dag en nacht beschikbaar is,’ zegt Marloes tegen Jake.
‘Waarom gebruikt hij geen ai?’
‘Kunstmatige intelligentie kan geen Brabants.’
‘Intelligentie is het kunnen schakelen tussen verschillende perspectieven.’
De assistent spreekt in zijn horloge: ‘Jacob F. Thomas, dea-agent uit Philadelphia, jongste lid van Taskforce SynDru. Geen idee wat-ie in d’n Keul komt doen.’
De assistent kijkt uit het raam naar eiken omgord met rood-witte linten als waarschuwing tegen processierupsen. Een losgeraakt lint wappert van de ene stam tegen de andere.
Uit het horloge klinkt Van Tiel: ‘Verzoek om kennismaking met Jacob Thomas, aan Marloes.’
De assistent typt een bericht en stuurt het naar Van Tiel. Die kopieert het, tikt op een foto van Marloes, plakt en verstuurt.
Auto-achtervolginsprogramma’s, fotogenieke misdaadverslaggevers en extreem hoogbegaafde detectives tonen dagelijks in talloze afleveringen, segmenten en flarden op de schermen van miljoenen mensen de wereld gezien vanuit politieperspectief. Een diepe filmtrailerstem verzorgt het commentaar: ‘Iedere kijker waant zich even detective, maakt zich de oplossingsgerichte blik van de rechercheur eigen en verricht daarmee naast stevig verbeeldingswerk ook een belangrijke politionele taak.’
Marloes en Jake rijden door Oirst, passeren de ongebruikte kerk, het leegstaande dorpscafé en het pleintje waarop jaarlijks de kermis verschijnt.
‘Keuldonk is een constellatie voormalige kerkdorpen in het hart van Brabant,’ zegt Marloes, ‘Keuldonk staat bekend om de champignons, de gezelligheid en de harddrugs.’ Ze remt af en parkeert op de stoep voor het laatste huis van de straat.
‘Hier woont de voormalige onderwijzeres. Als er te lang niemand langsgaat, doet ze aangifte van een verzonnen misdaad.’
Aan de overkant maait een grijsaard in overall en op klompen het gras voor zijn oude boerderij. Hij steekt zijn wijsvinger op.
Dan piept Marloes’ telefoon.
‘Van Tiel wil dat we langskomen, ons bezoekje aan Vervoort heeft gewerkt,’ zegt ze, ‘maar hij wacht maar even.’
Ze stapt uit en zegt: ‘Blijf jij maar zitten.’
Marloes loopt achterom het huis van de onderwijzeres binnen.
Jake kijkt langs het huis naar de stal erachter. Geitengemekker klinkt. De stal is aan weerszijden open, met in het midden het silhouet van twee personen die woorden uitwisselen.
Een cameradrone nadert het midden van de stal en zakt tussen de twee gestalten door naar beneden, door de sleuven in het beton, in het gierafvoersysteem, onder luid gemekker van geiten, en volgt vloeibare mest de onderruimte in, vol donker borrelend excrement.
Na het bezoek aan de onderwijzeres rijden ze over de Keuldonkse Heide naar de autostort.
‘De restanten van het lijk van een Amerikaan zijn gevonden in de kofferbak van een bmw,’ zegt Marloes.
Populierentoppen buigen in de wind en hun waaiboombladeren raken elkaar talloze malen per seconde met de randjes, ieder tikje hoorbaar.
‘Ik hou van het Brabantse landschap,’ zegt Marloes.
De zon breekt door. Ze naderen het einde van het binnendoorweggetje.
De groene weelde, door de autoruit gezien, wordt onderbroken door voorbijschietende boomstammen als maatstrepen. Het beeld in de voorruit zoomt haast onmerkbaar langzaam uit, wat een effect van oneindigheid geeft. Voor een moment lijken ze hard rijdend toch niet vooruit te komen.
‘Daar moeten we zijn.’
Aan het einde van het binnendoorweggetje doemt het bord van de autosloop op, terwijl ze wachten tot een stoet kleine tractoren, glanzend in fel rood, oranje en blauw, voorbij is getuft.
Marloes zoekt de eigenaar op en neemt met hem papieren door.
Jake loopt in zijn eentje over het autokerkhof.
Een vrouw in luipaardlegging en een kale man in een hemd demonteren de voorruit van een afgedankte Volkswagen Golf.
Marloes wil roepen dat ze klaar is als ze in de verte Jake met zijn hoofd tegen de B-stijl van een door mos aangevreten Jeep-karkas ziet vallen. Hij blijft bewegingloos liggen.
Een virtuele versie van het autokerkhof verschijnt. De wrakken glimmen onwerkelijk en lopen over in de brandnetels. Gesmoord gekrijs klinkt, het verwringen van staal en een traag knallen, alsof met de wrakken ook de effecten van de ongelukken die hen hier deden belanden zijn meegekomen. Bloedvlekken, boterbloemen en een konijn verschijnen tussen de kooiconstructies.
Een synthetisch aandoende versie van Marloes verschijnt en zegt iets onverstaanbaars.
Op het wrak van een bestelwagen verschijnt de tekst ‘Did you have to…’
Jake komt bij en sputtert: ‘…follow me around?’
Mundus Imaginalis
Tim van Hooft
Jake F. Thomas – dea Special Agent, 38 jaar – wordt bij het zien van geweld acuut slap. Met een verbonden voorhoofd zit hij in de politieauto.
De dea recruteert nieuw personeel met strak bewerkte video’s vol rennende agenten en loeiende sirenes. Op tv doet de dea gewapende invallen, maar in werkelijkheid vooral papierwerk.
‘Kun je praten?’ vraagt Marloes. ‘We moeten praten.’
Jake zwijgt.
‘Wat gebeurde daar?’
‘Ik vertel het je later.’
Van boven gezien wordt een voedersilo volgestort met mengvoeder.
‘De taskforce is alleen bezig versleutelde chatberichten te ontcijferen,’ zegt Jake, ‘ik wil werkelijk een drugsautoriteit worden. Ik wil leren hoe we met drugs moeten omgaan.’
In een cilinder op een werkbank wordt een stroom felroze pillen gestort.
Marloes zwijgt.
De assistent met de blauwe nagels stuurt aan Jeffrey van Tiel een bestand door: ‘Dit is Melody of Substance Eternal.’
Van Tiel opent het bestand en luistert naar de elektronische muziek, terwijl hij met zijn hand de stam van een palm liefkoost.
‘Goedkope pillen laten mensen zonder kerk, vakbond of gemeenschap hun hart openen en trauma’s overwinnen,’ zegt Jake, ‘maar vanuit illegaliteit en zonder begeleiding kost het velen hun gezondheid.’
Achter de palm, achter de kassen achter Van Tiel, staan rij aan rij de maïsstengels in het avondlicht. Vanuit een donkere megastal gezien gaat de zon versneld onder.
Op een podium in de stal staat een synthesizer met knipperlichtjes. Een beat vergezelt de Melody en honderden dicht op elkaar gepakte mensen, bewelmd door Substance Eternal, dansen op mestroosters. Lasers en rook vullen de ruimte. Een onmenselijk diepe stem bazuint traag vanuit de speakers: ‘y o u r j o y i s
y o u r s o r r o w u n m a s k e d.’
Drie dagen later. In een politiebusje buiten het dorp wacht Jake met een handvol collega’s. De buurtbus rijdt voorbij.
Op een boomstam zit een A4-vel in een hoesje geprikt met de foto van een poes erop: ‘Ons Patrick is verdwenen.’
Twee dorpen verder, in het ochtendlicht, ruimen twee agenten het in stukken gehakte lijk van een Bulgaarse man uit een ton met kippenslachtafval.
Er zijn geen gegevens over het slachtoffer. De zaak zal niet worden opgelost.
De agenten die de resten opruimen weten dat ze de daders, wie het ook zijn, vrijwel zeker kennen van gezicht.
‘Dat pillengedoe is enkel afleiding,’ zegt Jake tegen de collega naast hem, maar meer nog tegen zichzelf. ‘Waarom zijn ze tegelijkertijd illegaal én eindeloos voorradig?’
De collega reageert niet.
‘Het is afleiding. Wat heeft Brabant nog meer?’
En als de collega nog steeds niet antwoordt: ‘Kijk eens om je heen.’
‘Maïs?’ zegt de collega.
‘Veevoer, kippen, geiten. Genetisch gemodificeerde steriele maïs, die alleen nog bevrucht kan worden door drones. Varkens die zijn vergeten wat rennen is. Brabant handelt in de dood.’
Terwijl ze wachten om in actie te komen staren ze over de weilanden.
Dat ‘pillengedoe’ is overtuigende afleiding. Het afgelopen jaar vond Marloes’ eenheid een zeecontainer met daarin een tandartsstoel, geluidsisolerende platen, handboeien in vloer en plafond en een werkbank met tuingereedschap: om te martelen. De burgemeester van Keuldonk wordt regelmatig bedreigd. Het stadhuis van Waalre brandde af nadat er een auto naar binnen was gereden. Zwingelspaan en Oirst zijn dorpen met een innovatieve, industriële export. Brabant poseert als platteland, maar is een internationaal industrieterrein.
De datacenters en de maïs zijn Amerikaans bezit. De goederenoverslag is Chinees. De geiten zijn van een Singaporese investeringsmaatschappij. Het landschap wordt door wildvreemden van over de hele wereld geregeerd, maar op straat kent iedereen elkaar. Het is altijd gezellig, maar overal heerst angst.
Een signaal klinkt uit de portofoon. Het politiebusje rijdt de straat uit en een erf op. Het target is een productietrailer.
Het nieuwe middel dat in de trailer wordt gemaakt veroorzaakt urenlange euforie, tijdelijke liefde voor alles en iedereen, een ochtenddepressie en een verhoogd risico op dementie.
De trailer staat in een vervallen schuur. Het busje stopt voor de deuren. De bestuurder steekt een vinger op naar iemand op het erf van de buren, een man met een joystick in zijn handen.
Die knikt kort en bedient de arm van een heftruck, die een koeienlijk in een kiepwagen takelt.
Stilte.
Een donkere homp landt met een klap op de betontegel naast het autoraam van Jake. Een konijn in verwrongen houding.
Een buizerd cirkelt in de lucht.
Jake kijkt omlaag: het konijn is verdwenen.
Nog een portofoonsignaal. De politiemensen hollen het erf over, de schuur in, en trappen de deur van de trailer open. Er wordt gevochten.
Jake F. Thomas staat op het trappetje van de trailer en zakt zonder door iets te zijn geraakt in elkaar. Als laatste ziet hij de cover van een automagazine op de werkbank in de schuur.
De cover vervaagt en de gekleurde afbeeldingen lopen over in het hout van de werkbank.
De objecten in de ruimte glanzen onwerkelijk, hun texturen verlopen: de trailer krijgt een randje paardenmest, de hakbijlen verliezen hun kleuren aan de bakstenen.
In de consternatie weten de criminelen de agenten buiten de trailer te werken. De bewusteloze Jake wordt naar binnen gesleurd en gemolesteerd.
De virtuele versie van de schuur vervormt zich, trekt traag samen en zet weer uit.
Op de cover van het over de werkbank uitgesmeerde tijdschrijft verschijnt de kop: ‘Waarom is er op de heide niemand aan de opioïden?’
Ditmaal duurt het een week voordat Jake bijkomt.
Nadat Marloes haar dochter naar paardrijles heeft gebracht, bezoekt ze het ziekenhuis.
‘In de trailer zat een Amerikaan die het op jou gemunt had. Je boft dat je nog leeft.’
Ze vertelt hem alles wat ze heeft ontdekt, maar hij reageert niet. Ze vraagt zich af waarom hij nog niet is gerepatrieerd.
‘Je aanvaller is ontsnapt, maar de ovj – officier van justitie – weet wel zijn identiteit.’
Op de terugweg gaat ze langs bij de voormalige onderwijzeres.
De vrouw doet haar pruik op – een knotje – waar Marloes bij is. Aan haar koffietafel wordt normaal vrolijk geroddeld, maar vandaag kijkt ze serieus.
‘De geiten zijn geruimd.’
Er klinkt inderdaad geen gemekker.
Marloes staat op en loopt naar de keuken om nieuwe koffie te halen als ze hoofdpijn voelt opkomen. De pijn wordt zo hevig dat ze door haar knieën zakt, op de terrazzovloer tegen een keukenkastje.
In een virtuele versie van de keuken kruipt het terrazzopatroon omhoog langs de muur. Het boerenbontmotief van de keukentegels golft over het koffiezetapparaat. Vertraagd gemekker klinkt.
Jakes stem: ‘Welkom in de Binnenruimte, Marloes. Soms vind ik hier aanwijzingen, maar meestal slechts nieuwe raadsels.’
De virtuele keuken trekt samen en zet weer uit.
Het label van het pak koffie loopt over in de houtnerfprint van het aanrecht en draagt de tekst: ‘Het gaat niet om drugs.’
De voormalig onderwijzeres zit gebogen over Marloes en dept haar voorhoofd met een natte theedoek.
Marloes komt bij en zegt: ‘Het gaat niet om drugs, maar dat wisten we wel.’
Met dank aan Jeroen Loohuijs, Tim van Hooft en autodemontagebedrijf Van Zutphen. De ost – original soundtrack – van dit verhaal is gecomponeerd door Rhizal Drift en online te beluisteren: shorturl.at/eghKO.
Publisher:
Walburg Pers
Language:
Nederlands
Genre:
essay
Als je het vraagt aan de auteurs van de Nederlandse Boekengids, dan moet alles anders. De politiek, het onderwijs, de zorg, de economie, de kunst. Ja, echt alles. Alles moet anders is een selectie van de 25 meest vernieuwende, felle, hemelbestormende stukken van de afgelopen vijf jaar. Want alles moet inderdaad anders, en dat begint met lezen en denken. Met o.a. het essay Donkere tijden, en verder essays van o.a. Persis Bekkering, Yra van Dijk, Lisa Doeland, Thijs Kleinpaste, Merijn Oudenampsen, David Rijser en Samuel Vriezen. Samengesteld door Merlijn Olnon.
Te bestellen bij bijvoorbeeld Athenaeum Boekhandel: athenaeum.nl/boek
Gallery
Zie Donkere tijden
Publisher:
The Palace of Typographic Masonry
Language:
English
Genre:
art writing
After spending a month in silence in the hermitage of the Palace of Typographic Masonry, the resulting sci-fi essay on ornament was published as the Ornamental Portal poster designed by Rietlanden Women's Office.
Read the text at the Palace of Typographic Masonry website: palaceoftypographicmasonry.nl/ornament/von-wersins-kitchen/the-redemptive-qualities-of-ornament-written-by-dirk-vis
Order poster and text at the Palace of Typographic Masonry: palaceoftypographicmasonry.nl/shop/products/ornamental-portal
See also Rietlanden Women's Office: rietlanden.womensoffice.nl
Gallery
What has being a hermit brought you? asked the Governor of The Palace of Typographic Masonry.
We were sitting in his palace kitchen, which was filled with mosaics, carpets and other richly decorated attributes. The kitchen was surrounded by many halls filled with objects, posters, and other images that told of the histories of various visual motifs. In this building, people came together to admire works of art, and ask all kinds of questions about design.
One month earlier, I had suggested building a hut in the palace garden. Your palace is not complete without a hermitage, I had said. The Governor had been receptive to this, because every half decent castle has a zen stone garden, cosmetic mosque, faux ruin, or other place of contemplation.
I built the hut from pollarded willow branches, which I had woven around young willow trunks set in a circle in the ground. A layer of flax provided insulation, and a tent cloth would keep out the rain. Here, for a month, I would do nothing, I would not read, nor speak. I had been curious as to what I would come into contact with when I was no longer connected to anything.
What being a hermit has brought me? I answered to gain some time. As I spoke, I saw red cogs turning in front of the friendly, puffy Governor's face. After a month of silence, on my own, the proximity of another human being with whom I could finally speak filled me with emotion that I could barely contain.
After not even a week had passed I began to see patterns, I said, and I was still seeing them, though by now the dark purple wheels and sails above the kitchen table that appeared only in my mind were fading: our fabric of words had covered them. Soon – when I would turn on my worldly screens again – my newly found internal pattern flow would be completely flooded by external, material images.
The recognition of a pattern is a source of joy, said the Governor.
In the darkness of the hut, and after only a few days, I began to see endlessly varying things: a ship with a chimney narrowing and turning into an arrow, shot into a body of flesh, the structure of which appeared to be an apple, from which a black drop was squeezed. In the daytime, these forms merged with the physical world around me: in the sand outside the hut, shoots of horsetail swirled in a fan of colours and rose like miniature propellors. Inside, illegible letterforms interwove with the braided willow wall of the hut.
With nothing else to do, I could watch this screen in the mind for hours. I recognised prehistoric series of painted dots on rock walls, red prints made by lightning-fast fingers. I saw iconic cartoony creatures appear that reminded me of the drawing styles of cultures much older than ours.
In the outside world, I became used to checking the image flows on my screens during bathroom breaks. When there is nothing else to do, going to the toilet turns into a remarkable event. Using a composting toilet requires so much care, that I could occupy what felt like whole mornings with these mundane tasks and, in an unexpected reversal, venturing to the toilet in the very back of the palace garden meant taking a break from my otherwise constant feed of internal images.
Finally allowing myself to do nothing for an extended period of time, I realised that without knowing it, I had spent years preparing for this moment, by studying countless ornaments. Their effect mesmerised me: they made me dizzy. Pixel calligraphies above mosque gates, mosaics in metro stations, and reflectors with which lorries were stickered. I delved into histories of adornment, trying to understand something of my ecstasy.
Of course I had learned nothing from all this toil, and only now, inactively sitting cross-legged on the dried twigs with which I formed a carpet of sorts, did I start to see things differently. If you can let yourself be carried away by the delight that went into an ornament when it was made, if you can recognise the hand of its maker, then what you are looking at is never kitsch. Pleasure and peace are necessary conditions for the creation of an ornament.
And yet there were also critics, who – in whipped up language that contradicted their statements – saw waste in all those pleasing patterns. For more than a hundred years, modernity had condemned ornamentation as discarded energy that didn’t help society progress. Sober products were built to last as long as possible. Bare flatness was supposed to express equivalence. But a century later, by a twist of fate, a strict minimalist design language had become completely unconvincing: slick, metal consumer computers did not speak anymore of simple honesty, but of smoothing over, stripping bare, and flat out exploitation. Wastefulness had been elevated to the most important design principle of wrinkle-free products, to be thrown away and replaced as soon as possible. And so, a lack of ornamentation had become criminal: surreptitious minimalism could attempt to disguise the exploitation, extraction and pollution that underpinned the creation of laptops, interiors and lifestyles.
From the silence of the hermit hut that shielded me from the hustle of everyday life, I started to reflect on other cultural patterns as well. Even more reversals: while the complex, body-decorating tattoos of indigenous cultures had long been condemned as primitive, members of a dominant and so-called developed culture now had their tattoos applied en masse. Graffiti – mostly suppressed expressions of spontaneous desire for form – moved from illegal outdoor walls to canvases in indoor spaces. And the most high-minded, modernist oil paint compositions would, a hundred years after creation, decorate coffee mugs, souvenirs and train toilet doors in cheap print versions. Ornament had been decriminalised, wrote a critic-historian in solid academic language that, lacking any embellishment, kept a distance from its own thesis.
And so, quite a beautiful pattern can be discerned in the fluctuating value of decorations over time: from waste and crime, to beauty and redemption, and back again. A revival undulates into a decline, like a gargoyle cast in a concrete column. An ascent appears out of nowhere, like a plaster putto half hidden in the wall. The young willow branches with their newly formed leaves turned into a green crown just above the hut.
Ornaments seem to be attracted to transitions, to those zones where opposites meet, if not literal transitions then figurative ones: the top of a column is marked by sculptures, carved wood frames a picture, curly compositions on canvas mark the boundaries of painting. The motif of the changing appreciation of ornament indicates the transition between cultural criticism and naturalistic observation. Only angels and hermits unbound to time could enjoy this all-too-human pattern.
What happened to those patterns after your first week? asked the Governor opposite me at the kitchen table.
When, after my month of silence, I was collected from the hut by the Governor, I had started to blabber about some ‘primal pattern’. The Governor must have thought I had gone crazy. He took me to his palace kitchen which was filled with a number of patterned objects and other elements of ornamentation: forms that recur throughout time and on which various cultures build differently. From peasant fabrics to reliquaries. He did not know why he had put them in his kitchen, perhaps because they connected so well with the tiles, or because of the association with the spice rack, or because of the cook’s habit of creating new combinations out of all the ingredients and traditions from all over the world.
What happened to my patterns after the first week? I repeated the question. Well, after three days I thought I had lost it. I tried to ignore the phenomena, but of course they did not go away. As they blended with my surroundings, I found that they were simply an extension of them. I saw immaterial petals on real stems, and transparent leaf formations dancing around decayed tree branches. I will never forget that there is an image-making thing inside me, that sees life in every seemingly static object.
Do you have any idea where they came from, these hallucinations? asked the Governor, and did they have any meaning?
From my hut in the evenings, I would see the sun disappear behind the palace roof which sank into the shadows, accompanied by unimaginable, but clearly visible ripples that would rise up before my eyes. They passed into what I can only describe as the blue space-time flames that appear when someone teleports in a science fiction film. I felt wealthier than the Governor, who had neither this view nor the time to enjoy it, but did have the abundant worries of his property.
Those ripples reminded me of the ridges that quivered in the highpoint of paper money bills: colourful graphic codes that give worthless paper its alchemical value. In their highly functional, and at the same time weird visual language, these graphic guilder notes also indicated another imminent reversal: after this graphic orgasm, money encoded on the computer would take over the function of paper bills.
Not having to worry about money or food for one month, simply eating what was available from the stash of potted soups and dried nuts and fruits the Governor had made available to me, I recalled that beforehand, I had been quite afraid of spending so much time alone, without any companionship, any other body. Once inside, I somehow relaxed into it, and started to feel comfortable in solitude, enjoying the sole company of dreams and memories. To pass the time, I would reflect on memories and revisit art works I had seen in real life but not given the time they needed to be experienced fully. I even had the idea that I could let them interfere with the newly formed patterns in my imagination.
Another highpoint I recollected of graphic ornaments was formed by grey window surfaces with black and white frames of a series of digital, scalable images – pseudo-buttons in office baroque, based on the formal language of early computer interfaces. These faux user-interfaces were themselves surrounded by a virtual frame of unreadable computer codes that gave worthless jpegs their alchemical value. Like many works of art, they served as tools for financial speculation, pseudo-currencies. But for whoever they turned rich, these digital pictures could be appreciatedby anyone. To meditate on an ornament, you do not need to own it, they seemed to say.
And yet, every visual ornament is connected with money and power. At the very least, an ornament tells the story of the circumstances of its own creation. The high-baroque, late-capitalist, Gothic Revival towers in New York City, with their gargoyles and grotesques, have encased the exploitation logic, winner-takes-all mentality and ‘wealth rises’ ideology of their investors in dreary concrete forever. The fake marble wings and alien lobes of those buildings may divert attention from the waste and estrangement caused by the system from which they emerged, but they cannot hide it. Similarly, even the most sincerely drawn motifs of woven wisdom, when made for a famous global fabric supplier, are also linked in some way – accusation, regret, redemption – to the colonial history of the parent company. And, each most extraordinary printed book with its handmade, enchanting endpapers still appears from small pools of funds in the wake of, and depending on, much larger cash flows.
I had expected to miss reading, but soon I began to notice that there was more than enough around me to interpret instead. The branched walls of the hut, which started to look like alien letterforms, reminded me of a carefully calligraphed painting on the wall of a bank’s headquarters. A work that not only showed the strong hand of the painter, but also – in yet another breathtaking inversion – how much the work was part of a financial world, in which an invisible hand rules over opaque flash transactions carried out by shadow banking algorithms without any human interference.
Similarly, I had seen a Renaissance book in the palace library that was filled with calligraphies and showed the value of handwriting versus print. Another artist had added drawings of flowers, fruits and beasts and shown the value of image versus language. In both cases, the book had been paid for, possessed by, and made in honour of a Holy Roman Emperor. Once you look at ornament this way, there is no harmoniously-balanced decoration that can not also be seen as an image of inequality and chaos.
So to whom does an ornament belong? Ornaments are tributes made to the body or domain of a sovereign. Who or what is sovereign can be freely, imaginatively, even spiritually, filled in. The craftsperson has the pleasure of creation, the viewer has the pleasure of viewing, but there’s isn’t really such a thing as the pleasure of possession, for pleasure exists in the degree to which it is shared. Ownership is a category that is ridiculed by ornament. Perhaps that is why Tibetan monks blow away their coloured sand mandala dedicated to the Great Mystery after completion: it belongs to no one.
In my mind I thanked the Governor for his generosity in allowing me to stay in the hut, as ornament to the palace.
This little wavy line, I said, pointing to a detail in the colourful pattern of the fabric of the Governor's suit, as he sat across from me and rested his arms on the kitchen table, this already contains the entire story. The patterned fabric of your suit tells me how porous our bodies are to all those invisible wavelengths that float through the air and through us, all those codes, data streams, electromagnetic radio waves used for communication, continuously penetrating our bodies invisibly.
It marks the boundary with the invisible, said the Governor, stroking his sleeve with the back of his other hand. Ornament begins where communication ends, he went on, it uses forms in a seemingly useless way, and thus is able to address things beyond the functional everyday.
Talking and listening, I slowly returned to ordinary, patternless reality, and with the broken silence, and the beauty of the mind images overwritten by our conversation, I felt I was also slowly losing the clarity I had gained by not speaking for a month. I would have still liked to talk about how there is an end to everything we can know, how there are limits to rationality, and how whole territories remain impenetrable to calculation, but I could no longer find the words.
In conclusion, the Governor said, ornament celebrates.
I did not answer and so the Governor asked, what did you see by the end of your month? What were your patterns celebrating?
At the edge of the palace garden, the undecipherable noise of the city in the distance sounded like a faint echo of a long-forgotten, fantastic jungle. I thought of those architectural urban decorations that reveal the boundary with the extreme strangeness of wild nature, so that the heat waves and floods would not alone force this reminder upon us. Blob-shaped, organically designed chairs and lamps, and algorithms based on plant growth had generated balcony railings and brick patterns. These were tweaked by designers whose hands were visible in automated, large-scale construction processes that otherwise remained obscure, detached from any human scale. I was reminded that ornament itself is a living thing, as organic as our nails and hair, an external part of internal processes, an extension of our living imagination.
I had grown used to the boredom, but I could not get used to sitting still for so long, and I kept going over memories and fantasies. Just as the dots and lines danced before my eyes, I had seen similar patterns moving on dozens of screens, seamlessly affixed to the walls of our national airport’s departure lounge. Every day, those drawings would vibrantly change into new form combinations. After a while, it seemed you were no longer looking at the images, but at a direct translation of the energetic connections in the hardware behind the screens.
This airport portal designed by an artist-programmer had, in fact, given me the idea for a hermitage in the first place. I had spent a full working day in front of all of its screens doing nothing, simply looking and trying to grasp what was going on behind those dynamic walls. The neural networks of computers encode, calculate, mutate and adapt, all invisibly, but when these actions are repeated in imagery, the pattern tells us something about its otherwise unfathomable origin. The multi-layered images, which had struck me as a weird user interface of some alien spaceship, made the most impenetrable inventions of our dark age transparent once more: the unbeatable chess computers with their inimitable strategies, the countless satellites that displaced the stars, and the dazzling results of artificial imagination.
This ornamental portal marked the transition from earth to heavenly space; just as the indecipherable inscriptions on the Viking gate Valgrind once marked the transition to Valhalla; just as the Cosmatesque mosaics in Catholic churches marked the transition from the secular world to the superhuman; just as the colourful image markers around the national TV archive building marked the transition between the here and now and the forever after. All of them transitions from our unequal, temporary, worldly empire to that other, at least in the mind, eternal, equal kingdom.
From the hut, my own captain’s cabin without a ship, the loose arrows, stripes and colour fields I saw soon appeared to me to be the smaller parts of a single, ever-changing and endlessly large primordial ornament. In silence and peace, I saw a busier, wilder and stranger image than I had ever seen in any city square full of advertising screens. A primeval pattern in which every motif, made or as yet unmade, had its place.
Something looked like a bull, its head turned away, standing on a rocky outcrop, rising up. An alien starship captain with the face of a 17th century grotesque. A spaceship made of points of light, with some sort of control panel, from which living algorithms could control people. Two machine elves curved into each other, holding something in their raised hands. A strange silence, like when a bullet shot upwards hangs still for a moment, and hovers, before falling down. Wordlessly, the elves communicated that structured skill and flamboyant pleasure blending into one another create a vertigo, in which, for a moment, a mystery normally hidden beneath the surface of the everyday can be enjoyed.
I could decide to interpret all these images, or simply let them pass for what they were: forms with an inescapable harmony, without meaning, without precedent, forms that simply are; a pattern with no message, like wormholes in deadwood, a pattern as message.
In the intertwining branches around me, I recognised the ancient scribblings of an alien species, writing their extraterrestrial fables, in a primordial language that somehow, through aeons of evolutionary processes, had found its way into the neurons of the human brain. But of course, I knew I could only look at it that way, because of the knowledge that what I had really seen were accidental forms, generated by an under-stimulated, lively imagination, filled with treasures of memory gained through experience and culture, and projected onto what it found of emptiness, silence and darkness.
By the end of the month, I learned to let the apparitions come and go. The flying snowflakes and falling flower petals swirled freely, but I noticed that they too marked a transition. The shapes darted into the corner of my eye, but I wanted to jump into the emptiness that I observed behind them. That was how most of our universe looked. Emptiness is normal, the richness of our own environment is the exception. Zooming in, there is an alternating pattern of great activity and relative inactivity that goes on from the furthest galaxies to the smallest particle nuclei under the skin of a human sitting still in a hut. I felt at peace, as if I had become a field of blinking dots myself, as part of that endless weave, the primal ornament celebrating that everything around us is animated.
A bell rang in the hall, and the Governor excused himself. On my own again, I felt a remnant of the calmness of the past month. I looked at the decorated tiles above the sink with new sobriety. No maker could deny being part of a system based on extraction and exploitation. Decriminalisation of ornament was a dream. Yet there were also makers who managed to cultivate the abundance of their time period and spread it out. And because most of what was produced now would be wiped out, except for those things that proved worth preserving, future historians would inherita distorted picture of our age of decadence, as the age in which sustainability emerged. As with erotics, the art is not to waste your excess, but to transform it into the pleasure of others.
In the kitchen, I could hear enthusiastic chatter from the hall. By now I knew my way around and I sneaked out of the palace through the terrace doors. Fortunately, the Governor had not asked me what I had come into contact with by having no contact for a month. Because frankly, the mystery of the source of this desire for form had only increased. The richness of the celestial primal ornament I had seen, however, would be always accessible to anyone who would sit still long enough in silence.
As I walked out of the palace garden, I could see the irregular silhouette of my willow hut contrasting with the sleek palace wall, and in the strange play of branches I suddenly read: ornament is abundance, dreaming of a world without scarcity.
Sources and acknowledgements: Various ideas and phrases come from E. H. Gombrich (The Sense of Order), Alice Twemlow (The Decriminalisation of Ornament), Adolf Loos (Ornament und Verbrechen), Wolfgang Von Wersin (The Elementary Ornament and its Laws ), Roger Caillois (The Writing of Stones), Pi Ch’en Chao (Taoist Yoga), Charles and Ray Eames (Powers of Ten), Laurens van der Post (Patterns of Renewal), and William Morris (Useful Work versus Useless Toil). I wish to express my gratitude to Richard Niessen for his trust, sources and conversations, to Ruben Pater, and Clemency Newman, for their critical commentary and warm support, to the students of the Willem de Kooning Academy in Rotterdam for sitting through and commenting on earlier versions of this text, and to an old man in the woods for his sources, patient reading, and precise reactions.
Publisher:
Onomatopee
Language:
English
Genre:
📖 book
The new edition of the anti-manual for artistic research is out! Version 1.1 of Research for People Who (Think They) Would Rather Create has got added examples, credits, and is written for all creatives. Order at your local arts book store or directly at Onomatopee: onomatopee.net/exhibition/research-for-people-who-think-they-would-rather-create
Gallery
Zie PDF in Anna's Archive
Publisher:
AtlasContact
Language:
Nederlands
Genre:
📖 roman
Seks, we weten er alles van, toch? In de zomer van 2022 verschijnt bij uitgeverij AtlasContact de roman Paren of de kunst van de slaapkamer.
Het is zomer in heet New York City. Steven en Bird houden van elkaar en kunnen iets wat niemand anders kan. En ik heb het ze zien doen.
Paren of de kunst van de slaapkamer is een handleiding voor mensen die al weten hoe het moet, en zoekt de woorden voor die kanten van seksualiteit waar we het niet over kunnen hebben.
Vormgeving: Eva van Bemmelen
Cover: Atelier Yuri Veerman
Pers voor Paren of de kunst van de slaapkamer:
• recensie in de Nederlandse Boekengids: nederlandseboekengids.com/books/vis-par
• "cultboek", recensie in Tzum: tzum.info/2022/08/recensie-dirk-vis-paren-of-de-kunst-van-de-slaapkamer
• "echt een ervaring", recensie Stoer leesvoer
• gesprek met Nynke Nijman in de Seks, liefde en relaties-podcast #120: ilvy.com/podcast/seks-relaties-en-liefdes
• interview in Vol van boeken van Libris
• leesfragment in Athenaeum boekhandel: athenaeum.nl/leesfragmenten/2022/paren-of-de-kunst-van-de-slaapkamer
• artikel in Vlam Magazine
• interview bij de NPO op Radio4
• bespreking in Ab
Gallery
https://dirkvis.work/anim/paren of de kunst van de slaapkamer.pdf
Publisher:
De Gids
Language:
Nederlands
Genre:
essay
De poëzie van Anneke Brassinga werkt als een psychedelische trip. Haar gedichten keren de wereld binnenstebuiten. Als je ze hebt gelezen ben je veranderd, gemaakt van ‘andere substantie’. Een oeuvrebespreking in zeven trips. Met een portret van Anneke Brassinga, live getekend door Dirk Vis.
Leesbaar in DeGids #2 van 2022: de-gids.nl/artikelen/anneke-brassinga-tripverslag
Gallery
Er is geen beginnen aan iets over het werk van Anneke Brassinga te zeggen zonder haar gehele oeuvre tot nu toe hardop voor te lezen, liefst meermaals. Ditzelfde schrijft zij over ‘de verloren tijd’ van Proust, maar bij haar is het nog toepasselijker. Ik ‘ging aan de Anneke Brassinga’ nadat ik haar had horen optreden, en totaal niet had begrepen wat voor iets mysterieus ik had meegemaakt. Iedere dichter op een podium heeft iets sjamanistisch, herinnert vaag lijfelijk aan oeroude keelklanken nog voordat wat voor betekenis dan ook zich aandient. Maar er gebeurde veel meer dan dat, en dus begon ik haar oeuvre hardop voor te lezen, liefst meermaals.
Herlezen kan eindeloos, niet omdat haar werk moeilijk is – al gaat veel het rationele verstand te boven, en dien je eerder een soort voelweten aan te spreken. Maar omdat een overweldigende vormenrijkdom opdoemt – bossen vol associaties, zeeën aan betekenissen – zodat je terug zult moeten keren om het beter te leren kennen.
Inmiddels weet ik: wie haar werk binnentreedt, keert veranderd terug. Of, in haar woorden: ‘wie een boek leest wordt zelf een ander mens, een houtblok, stuk zeep, wat dan ook; wie adoreert of naar muziek luistert ontvouwt zichzelf, tijdelijk.’ Bij iedere hit AB diende zich dezelfde, eerst nauwelijks merkbare, maar gedurende iedere onderdompeling onontkoombaarder kwestie aan: hoe breng je structuur aan te midden van alle chaos? Een verslag in zeven trips.
- Iedere avond een gedicht inspreken en verzenden aan het liefste publiek van één. Het is een groot onrecht dat techgiganten nog geen onheilige kongsi hebben gesloten om Brassinga’s teksten automatisch te laten oplezen uit ieders telefoon, eenmaal per avond, met voor een paar minuten alle beeldschermen op donker, alle pings stil. Helaas voor je buitenlandse vrienden schrijft zij in het Nederlands, dat wil zeggen, het Nederlands schrijft in haar. Haar Nederlands van de wereld heeft andere talen lief, groeit groter waar je bij staat, vindt zichzelf opnieuw uit, buitelt met bondgenoten, loopt over in anderen, laat zich in bezit nemen, grijpt graag. Een lichamelijke wellust die even autobiografisch als letterkundig aandoet, zowel van haarzelf als van het wezen van de levende taal, dat duizenden jaren oude, geestachtige groeisel.
Stort je in haar werk en – net zoals in de liefde, en bij geestverruimende middelen – er borrelt overvloed op die niet is te verwerken, niet alleen qua hoeveelheid, maar ook qua diepgang en diversiteit. Generaties proefschriften worden nog geschreven over alle intertekstuele connecties, neologismen en archaïsmen, die het lezend wezend overspoelen in een enkel shot Bras.
‘Zuilengang palmengracht, een hemelrif wolkenkust
zich strekkende naar verre nadering van schemerzee
wier paarlemoer ik tintte met mijn vuren gloed nu
uitspansel ik en openbaring was, klaarte waar
in waterspiegelblinken trillend zomerlover
werd geweven, hoog daarover zwaluwlijnen ijlden
door warme bries van aarde’s ademhaling – nu licht
verzonken raken ging in duisterheden en ik
begreep: dit wachten alleen is je komst geweest.’
Ik spreek in en verzend het bericht. Reactie van de ontvanger blijft uit, maar dient zich al aan in het grachtenwater, de straat en de lucht van de Jordaan die al niet meer hetzelfde zijn. Ik vergeet dat er ook nog zoiets bestaat als een wereld buiten het papier, dat literatuur secundair is aan het leven, want voor nu is dat omgekeerd. Immersie werkt bij een goede film na de aftiteling nog even door. Maar bij poëzie werkt het vreemder, want je bent tegelijkertijd zowel ondergedompeld in de letters op papier als in het wereldscherm om je heen, dat voor je ogen verandert.
- Dagelijks een willekeurige bladzijde uit mijn Brassingabijbel aan verzamelde gedichten lezen als antwoord op een tot dan toe ongeponeerde vraag. Ik microdoseer iedere dag enkele druppels AB. Behalve in verslavingsgevoeligheid zit het gevaar erin dat je weleens dingen zou kunnen inzien die minder comfortabel blijken te zijn dan je zou willen toegeven. Ieder willekeurig gekozen gedicht blijkt van persoonlijk belang, ook als je daar niet naar op zoek was.
‘Wat je wegsnijdt en ontkent
aan de lofzang op het leven die je bent,
kropdoffer, schertsfiguur
met het mes in eigen hand –
fantoom van grondtoon
troost en hoont:
wat je smoort blijft klinken.’
In zes regels en vijftien seconden verschijnen dingen die jaren vol uren durende therapie nog niet aan het oppervlak hadden kunnen brengen. Wat gebeurt hier? Vormen en ritmes waar de taal vrij doorheen stroomt. Sommige taalontwerpers schieten door in ongestructureerde wanorde, andere bijten zich stuk op een geforceerd stramien, maar hier geeft iemand vorm aan levende chaos, wordt wildgroei gecultiveerd.
Een weids woordennetwerk, rizoom van mycelium met sporen door halfvergane papierdruksels, staat in verbinding met allerlei auteurs – obscuur en bekend, klassiek en modern – die teruggaan tot veelal de achttiende eeuw, maar ook ver daarvoor. Wat een taaltoegang. Zulke woordenweelde bereik je niet met een millennialvocabulaire, een paar synoniemenwebsites of een gen-Z ironische inventio. Deze taaltuinder is zelf een ademende bibliotheek. Haar lezen is voor een moment ook verbonden zijn aan dit wereldwijze web, je vingers in woordhumus, je geestenlijf te goed doen aan voedingsstoffen en inzichten, die door verleden eeuwen en verre landschappen hierheen zijn versleept, verzorgd, om goedverzorgd, nieuwlevend op te bloeien.
- Winkelend publiek aanspreken of ze Brassinga kennen en me een AB’tje willen voorlezen. Stel, je vindt een briefje met wachtwoorden, niet van inloggegevens, tot cryptobeurzen, of geheime orgies, maar tot het innerlijk van anderen, tot hoe zij de wereld ervaren, het bestaan van een plant, het wezen van een keukentafel, een strakwapperende vlag.
Een hipster met klepmuts is klaar bij de laadpaal:
‘Je schijnt een mens te zijn,
geen pauwoog, pijlstaart, runderdaas –
wat geeft ‘t? De trillers zijn de essentie.
Strovuur ben je, flakkering, en brandt
verkleumd je weg naar binnen, naar het holst van niks –
je schept er visioen: een ik
dat zucht en huivert van god weet wiens onsterfelijk begeren,
zich hoorbaar maakt in hemels gebroken akkoorden,
in vlinderrafels van muziek verwaait.’
Die raspige Brasklank zodat je meteen hoort: dit is zij, ook al klinkt ze ditmaal uit een bebaarde keel. Krioelende poëticale gestes: variaties, connecties, omkeringen. Betekenisspelletjes afgewisseld met lijstjes esoterisch-theoretische declaraties, bureaucratische pareltjes, citaten, regellange lijmwoorden. Zodra een schoon patroon ontstaat, evenveel flux als fixatie, ontspringt iets nieuws de dans. Met erudiete diepgang betoogt ze over liefde, dood en andere extases, kortom al die toestanden waarin je samenvalt met iets buiten jezelf, in een wereld zonder labels, waar alles één is, door sommigen ongebroken genoemd. Die ‘poëzie van het ontbrokene’ zit vol gebaren die reiken tot over de grens met die andere wereld – er bestaat een andere wereld in de onze – waar iedere geste naar niets anders verwijst dan naar zichzelf.
AB uit de mond van de geblondeerde vrouw in de rij voor de coffeeshop: ‘Omdat taal zo strikt verwijst, in de dagelijkse schijn, naar wat waarneembaar of afgesproken is, komt er, zodra taal verwijzing wordt naar andere werkelijkheden dan degene die aan de orde van de dag zijn, een nog delicater genoegen in het spel; want muziek is al bij voorbaat ontheven aan het betekenende, maar in de poëzie van het ontbreken, van de afwezigheid, de verdwijning, wordt de taal als het ware averechts gebruikt.’
Ieder gedicht van haar is een portaal tot daar waar je niet meer op je zintuigen kunt vertrouwen. Wen er maar aan. Je begeeft je even in een fijnstoffelijker dimensie, wat – als je gedwongen zou zijn om daar te blijven – over het geheel gezien niet per se een voordeel is. Als je weleens vermoedt dat de normale sensatie van jezelf als een geïsoleerd ego in een huidzak vol water een hallucinatie is, kun je je via deze droomtochten de wereld daarbuiten – zoals je die eigenlijk ook bent – inbeelden. Want je kunt nog niet het meest eenvoudige doen – ademen – zonder de buitenwereld erbij te betrekken, zonder je ermee te vermengen. Jij bent iets wat de hele wereld doet. Wij zijn de besjes en bloesems van een woekerend bovenbewustzijn. Als mens met een nieuw idee ben je zelf eventjes averechts gebruikt, door iets buiten jezelf. Oneigenlijk gebruik is eigenlijk gebruikelijk.
- Lievelingsgedicht voordragen aan een publiek van licht benevelde vrienden. Als je denkt dat barok niet van deze tijd is, ben je zelf de tijd kwijt. Als je meent dat de romantiek voorbij is, loop je achter. Een tekst uit de achttiende eeuw blijkt even actueel als een zelfvertaald modernistisch hoogtepunt. Tijdsbesef verandert. Een gedicht voorlezen duurt nog geen drie minuten, maar voelt als een kwartier, drie uur, 50.000 jaar. ‘De beperkte duur geeft de vrijheid er een eeuwigheid in te vermoeden’. Ergens anders: ‘De echte eeuwigheid is een verschrikking. De onechte, die de [paar minuten van het uitstapje duurt] is een eigen uitdijing tot het eeuwige en blijft besloten binnen […] het schedeldak’. ‘[V]an de echte eeuwigheid heb ik op zo’n moment, al lijkt het omgekeerd, elk besef verloren. Er is, in een flits of korte duur, geen noodzaak tot kennen meer, zodat ik eindelijk het kennen meen te beleven. Er is niet een rijkdom, maar ik ben even verlost – van het besef van gevangenschap en knechting.’
Luisteraars reageren. Ik hoor mezelf dingen zeggen waarvan ik niet meer weet of ik ze zelf heb bedacht of bij haar gelezen, waarschijnlijk dat laatste: ‘Heimwee, van voor de geboorte, naar terugkeer tot de minerale staat. Wat een vloek om daaraan gehoor te geven. De scheur om niet te zeggen afgrond die zo ontstaat groeit bij elke excursie naar het voorgeborchte.’
Je leest bij haar ook wat het kost om zo ontvankelijk te zijn. Want er is veel wat zo’n presentie in de weg kan zitten, en dus dient te worden ontweken. De gezellen aan tafel zou het niet lukken. Een ander leest een lievelingsgedicht, ik registreer bewust slechts een gedeelte. De taalgebaren wijzen niet langer naar iets vastomlijnds, zijn gekoppeld aan de ondoorgrondelijke oprispingen van het leven zelf. Ik zie in de ogen van de voorlezer: ik ben ook slechts geste.
- Brassinga-cast op repeat luisteren in de Nightjet naar Zwitserland. Terwijl ik wegdommel, verdenk ik de tekst ervan te zijn doorgegroeid. Overdosis, je kan het niet meer verwerken. Ik heb inmiddels geleerd dat het dan belangrijk is om zelf te zingen. In de slaapwagon tekent mijn reisgenoot boomblaadjes op mijn gezicht. ‘[L]aat mij dan zijn/ één windvlaag en wat bomen die zingend/ graag ontworteld raken’.
Het mysterie is zo duidelijk zichtbaar dat je het steeds vergeet: haar teksten zijn geen constructies los van een buitenwereld, maar evenzovele uitschieters, knoppen, wortelpunten van een levende, gedeelde verbeelding.
Een goochelaar pantomimeert zijn duivenact: vier duiven ontbreken en de illusionist toont hoe hij ze uit kooitjes zou hebben gehaald als ze er wel waren geweest, om de onzichtbare duiven met een tovergebaar nog onzichtbaarder in ontbrekende rook op te laten gaan. Poef, doen de goochelvingers, en er fladdert een tortel over het scherm van je geest, mooier, witter, en in sierlijker slowmotion dan welke vlezige vredesduif dan ook. De goochelgebaren roepen op wat je zelf wilt zien, tonen je je eigen verwondering. Lege goochelgestes worden gevuld door je eigen levende tekens. Het is allemaal een truc. Hoe beter zichtbaar, hoe sterker de magie. ‘Transparante structuren hebben de reinheid van stenen, reinigen de geest.’ Instagram Stories laten behalve hun beelden ook altijd zien waarvan jij geen deel uitmaakt. De beeldritmeverhalen van Brassinga zijn behalve zelf vitaal ook kunstmest voor groei in jou.
- Het gedicht ‘Theatraal’ herhaaldelijk met verschillende snelheden, volumes en accenten voordragen in de spiegel. Ieder gedicht van Brassinga is een knop die ingedrukt de wereld binnenstebuiten keert. De kleuren in de kamer meteen iridiserend vreemd. Alles wordt zichtbaar wat zich normaliter in de uitgestrekte ruimte tussen de moleculen verschuilt. Knipperende vlakken, lijnen en punten dringen zich op, mijn eigen armen alienesk. In de spiegel het zonnegezicht van een hartenkoningin. Je bent hier niet voor persoonlijke verlichting, zegt Hare Genereuze Highheid zonder woorden, maar om anderen te helpen helen. Vroeg of laat moet je eraan geloven: de realisatie dat vaststaande modellen, ideologieën, patronen, ook alleen maar dat zijn, structuren die wegzinken bij de minste of geringste lucide observatie. Geconfronteerd met de betekenisloze stroom leven blijft er niets over dan je eigen vragen.
En toen verscheen Anneke Brassinga zelf. Alsof een nieuwe klasgenoot kwam spelen, maar wel van geheim-aristocratische komaf, en met onzichtbaar godenspul in haar kielzog. Na de matchathee bladerde ze door het boek Narcotics met honderd jaar oude portretten door Stanisław Witkiewicz. Terwijl ik Anneke Brassinga tekende, nam zij zijn manifest door. Witkiewicz keurde alle vormen van drugs af, omdat hij zijn naasten erdoor te gronde had zien gaan, terwijl hij in hetzelfde boek zijn eigen meesterschap etaleert: de vrienden en beroemdheden die bij hem op bezoek kwamen, kozen zelf welke cocktail van geestverruimende of verdovende middelen hij nam alvorens hen te tekenen. Onder invloed – van middelen? geestachtige entiteiten uit de trip? voorgangers? – (ver)tekende hij vreemdsoortige gezichten, evenveel Witkiewicz aan het woord als wat er zich maar in hem roerde. Zijn meesterschap des te groter, zijn beheersing van potlood en krijt bovennatuurlijk, gezien de egogommende krachten die hij over zichzelf had afgeroepen. Betekenis gegeven, structuur gecreëerd in het licht van betekenisloze, niet vorm te geven oerdrift.
Terwijl zij naar Witkiewicz’ werk keek, trachtte ik haar portret te maken, al was mijn tekenen – Witkiewicz onwaardig – niet veel meer dan onhandig, nieuwsgierig kijken met kleutervingers. Alle mensenlevens kennen – alhoewel ongelijk verdeeld – teleurstelling en pijn, maar wat ik meende te zien achter alle eindeloze uren allenig werk, was wat er leefde telkens als de taal zich in haar aandiende, en iets nieuwlevends op papier liet ontstaan: pret.
- Prozaboek Hapschaar van kaft tot kaft lezen zonder opstaan, pauze, eten of drinken. Zijzelf over Hapschaar: ‘[W]aarin ik op encyclopedisch-subjectieve, cerebraal-intuïtieve wijze heb getracht de raadsels op te lossen of uiteen te rafelen waar het leven en de wereld ons voor stellen – wat me, al zeg ik het zelf, aardig goed gelukt is.’
Regelmatig barst ik hardop in lachen uit. ‘Ik zou nu graag mijn eigen dood beschrijven.’ Ook al is het soms wrang. ‘Vroeger was ik een lichaam. Tegenwoordig bijkans een geest.’
De meeste tripverslagen blijven bij de beschrijving van effecten: de verteller overstijgt zichzelf niet. In de trip zelf zijn oorzaak en effect ongebroken: ieder lichtschijnsel is bovendien vraag en antwoord ineen. Brassinga’s tekst is evenveel trip als verslag. Eruit komend krijg je de kans om je bewuste capaciteiten uit te breiden. Je bewustzijn stuurt niet aan, al denk je dat graag, maar overziet slechts, en nog in beperkte mate. Je hobbelt achter jezelf aan. De kans om iedere microbeslissing opnieuw te maken is een bron van verandering. ‘Niet om een beter mens te worden, maar om uzelf te scheppen uit een andere substantie.’
AB laat de gekte gewoon komen, opgevangen door de structuren die ze in stelling brengt. Structuur stelt in staat los te laten. Loslaten kan opbouwender zijn dan structureren. Hoe doet ze dat? ‘Hoe kom je aan een schone lei om steeds weer mee te kunnen beginnen? Het is de trouw. Van ouder datum dan welke liefde ook, de vijfde dimensie, van samenhang; het is […] het deel van mijzelf dat zich aan mijn blik en besef onttrekt en daardoor onschendbaar blijft hoezeer het ook mijn leven bestiert.’ Wat zich aan jezelf onttrekt zit in de tekens om je heen. ‘Ik zie mij overal, zo ikloos ben ik aan het worden.’ Als je jezelf ver genoeg binnenstebuiten keert, resteert leegte. Verlossend, want het wonder is dat leegte bij ons nooit lang blijft bestaan, maar altijd opnieuw wordt gevuld door nieuwe gestes. ‘Een fractie van hiernamaals was ik.’ Het voelt als bevrijding. ‘[V]rijheid waarvan niet duidelijk was of die voortkwam uit verlies, al leek het daar het meest op, of uit verworvenheid. Sindsdien beleef ik alles als een ongevraagd geschenk’.
Dit inzicht sijpelt door in iedere zin, is de ‘message van haar medium’. In een andere tijd zou ze heilig zijn verklaard. Ze is al ‘helig’, ‘heel’, heeft in zichzelf licht en duister verenigd, wat haar zoals alle heiligen ook iets licht angstaanjagends geeft. Ze is zich bewust van die rol – ‘avondrood der magiërs (wij willen ook een pensioen!)’ – alsook van de onmogelijkheid die in ons tijdsgewricht te vervullen. Ze vond een soort eenentwintigste-eeuwse seculiere psalmencyclus uit om een maatschappij die denkt dat soort waarheden niet nodig te hebben er toch van te voorzien. Van haar nam ik over dat literatuur is: individuele flitsen van inzicht, of entertainment, maar voor haar werk – geef gerust iedereen die wil, en ook degenen die niet willen, met regelmaat een AB-pil – wens ik dat het ook instrumenteel blijkt voor de collectieve zoektocht naar verlichting.
Anneke Brassinga twee weken niet lezen veroorzaakt ontwenningsverschijnselen. Geluiden bedompter. Alsof je een gemoedstoestand is afgenomen, of een kleur. Maar sommige nieuwe neurale verbindingen zijn blijven bestaan, olifantenpaadjes, zodat her en der restanten schitteren, tekens die eerst niet opvielen.
Ik stel me haar voor als ieder moment van de dag gestructureerd aan het werk – kijken, luisteren, lezen – behalve die vele uren aan de schrijftafel, want dan wordt er juist losgelaten. ‘Maat houden, dat is de kunst.’ Non-handelen. Niet apathisch of lui, niet laks of nalatig, maar actieloze actie. Sneeuw die smelt voor de zon.
Voor de ikvollen onder ons, en dat zijn we eigenlijk allemaal, misschien zijzelf ook wel vaak, is dat troostend. ‘Misschien is geluk strijd: tussen de trouw en het verlangen om aan elke vaste vorm te ontsnappen.’ Dit werk is smeltwater, het lispelt en klettert, en overal doorheen klinkt zacht een grondtoon van vertrouwen.
Voor deze tekst is gebruikgemaakt van de werken van Anneke Brassinga, en de citaten komen uit Wachtwoorden, Bloeiend puin, Hartsvanger, Hapschaar, Ontij, IJsgang, Verborgen tuinen, Grondstoffen, de essays ‘Ontbrekend of aanbrekend’ (De Gids), ‘De zee is wee de zee is meeps “een oude waan die over de kim gekelderd lag”‘ (De Groene Amsterdammer) en het interview ‘21 vragen aan… Anneke Brassinga’ (De Groene Amsterdammer). De goochelaar zonder duiven is beschreven uit een videowerk van Gabriël Lester. Met dank aan Alma Apt, Eva van Bemmelen, Piet Gerbrandy, K. Michel, Edzard Mik en Anneke Brassinga.
Publisher:
De Gids
Language:
Nederlands
Genre:
audio
Voor de Sprekende Letteren-podcast van literair tijdschrift De Gids leest Vis het verhaal De witte zomereik voor, over zijn bezoek aan het laatst overgebleven Europese oerbos. Temidden van het beschermde reservaat, ontmoet hij alle soorten die er huishouden, als bezoeker vanuit een andere planeet.
Te vinden op verscheidene streamingplatforms: de-gids.nl/podcasts/afleveringen/de-witte-zomereik
Gallery
Hier komt nog een link naar het audio file op de server
Publisher:
De Gids
Language:
Nederlands
Genre:
verhaal
Tussen Polen en Wit-Rusland bevindt zich het wonder van Białowieża, het enige oerbos van West-Europa, waar tijdperken elkaar ontmoeten en leven en dood in voortdurende buiteling in elkaar overgaan. Wie de verboden kern van het gebied betreedt, keert terug als een alien.
Een 'natuurlijke science fiction verhaal' op papier en online te lezen in De Gids: de-gids.nl/artikelen/de-witte-zomereik
Ook te beluisteren in de podcast Sprekende Letteren, zie hierboven.
Met dank aan het Lira Fonds, Irina Teodorescu, Jędrzej Brzeziński, Olimpia Pabian, Bogdan Jaroszewicz en Anna Jarząbska.
Beeld: Tim van Hooft.
Gallery
In de nacht had ik stiekem het Strikte Reservaat betreden en was er ogenblikkelijk in geslaagd te verdwalen. Ik strandde aan de zoom van een moeras. Boomgeraamtes staken uit het zwarte water omhoog: grijs getinte meteorietbrokstukken, neergestorte ruimteschepen. Naaldbomen filterden het winterse maanlicht tot een fijne nevel. Plukken grassige begroeiing stonden stil bevroren. Andersoortigen bekeken mij. Ik liet me zakken op het mos, te gast, een astronaut op een vreemde planeet.
‘Aliens van het antropoceen, laat jullie zien,’ riep ik tegen de bomen om me heen.
De winterdag ervoor had Kate Jabłonowska me in het mooie, koude weer meegenomen om me haar nieuwste project te laten zien.
Kate stapte net zo vlot door het bos als over de weg. Ze was het enige meisje geweest op de middelbare bosbouwschool, en was daarna alleen zes jaar van het bos gescheiden om in Krakau biologie te studeren. Bosbouw haatte ze en noemde ze liever oerafbraak, en bosbeheer vond zij bosontregeling. Haar droom was oerbosbouw, een paradox, gaf ze zelf toe. Oerbosbouw was vooral niets doen. Forest unmanagement.
‘Hier,’ zei ze, van de smaak word je wakker, en ze wees naar een witronde vlek korstmos op een haagbeuk. Boven ons klopratelde een van de talloze spechten. Kate had zichzelf van de ziekte van Lyme genezen – ook al achtte haar dokter dat onmogelijk – door wilde kruiden te gebruiken, en ze was onderdeel van een onderzoeksgroep die over de effecten van het oerbos op de menselijke gezondheid publiceerde.
Ik likte een frisbittere, verkwikkende smaak.
Op de grens tussen Polen en Wit-Rusland, tussen EEG en USSR, tussen ’tausendjähriges Reich’ en ‘altijd solidariteit’, bevond zich al eeuwenlang een onbegaanbaar moeras, een afgelegen jachtgebied, te midden van de wervelstormen aan opkomende en aftakelende mensenculturen eromheen. Het wonder van Białowieza was een stuk bos zo groot als de Randstad, dat in duizenden jaren contact met mensen – en als enige overgebleven West-Europese jungle – altijd overeind was blijven staan.
Een tak zwiepte in mijn gezicht, want op dat soort dingen lette Kate niet.
Een kromstam liep over in een stroompje, mondde uit in een bladerpoel, rotte weg in een berkenstronk. In een driehoek gevallen doodbomen hielden everzwijnen buiten hun minireservaat: een lusthofje waar in de lente zeldzame bloemen zouden bloeien. Een scheefstaand eikenlijk, minstens twee eeuwen dood, herbergde een vossenhol en een dassenburcht, en vormde hogerop vogelnesten en een schimmelparadijs.
‘Wolf of lynx zullen we hier niet zien,’ zei Kate, ‘die tonen zich alleen op een pad of een open plek.’
Białowieza, de Witte Toren, het mythische jachtverblijf van de veertiende-eeuwse Poolse koning Władysław II. Dit was nog altijd het domein van historische heersers als Władysław Jagiełło, Reichsforstmeister Göring en tsaar Nicolaas I. De Verenigde Naties en de kaplustige Poolse republiek met hun getouwtrek om dit wereldnatuurerfgoed, en de tech overlords uit San Francisco die nieuw onderzoek financierden, waren slechts de laatste imperialisten in een ononderbroken rij.
‘Stop,’ zei Kate zacht maar ferm en ze hield me tegen, ‘ze zijn alleen gevaarlijk als je te dichtbij komt.’
De wisent liet zich rustig bekijken. Een donker oog zag ons tussen twintig meter takkenspel door. Grazers en rovers aten begroeiing of elkaar en ontwierpen daarmee samen onwillekeurig dit angstlandschap. Achter iedere boom schuilde het begin van horror. Sowieso was iedere boom zelf al voor het grootste gedeelte dood; met alleen levende cellen in de bast, de bladeren en de wortelpunten, en voor de volumineuze rest levenloos materiaal, staanders in een slagveld vol gesneuvelde bomenlijken in alle staten van ontbinding.
Kraaien krasten. Boomtakken draaiden knarsend in de wind.
Kate verwijderde een stuk sparrenbast. Al decennia werd het hier droger en de penwortelloze sparren sputterden als eerste. Zwermen schorskevers maakten hen af door art-decopatronen in hun levend weefsel te vreten. De overheid had de meeste overgebleven sparren daarna preventief omgelegd.
‘Laat de sparren vanzelf maar verdwijnen,’ zei Kate. Zij vond het per trein en vrachtwagen aanvoeren van droogteresistente fijnsparren uit het zuiden – een basale vorm van cyborgbomen – ook niet nodig.
Als boompopulaties door klimaatverandering stierven, werd dat bossterfte genoemd, en het eeuwenlang platgooien van oerwouden heette silvacide, maar een volk dat op die manieren de verbinding met de eigen wortels weghakte, dat noemde ik graag Waldsterben.
‘We meten ieder jaar minder winter, minder sneeuw, minder muizen, minder uilen, want alles is met elkaar verbonden,’ zei Kate, ‘maar ook meer zomerdagen, meer bladeren, meer geïmmigreerde boomsoorten.’
En dan: ‘Hier is de grens.’
Er bestond een lijn tot waar het bos mocht worden gekapt, met daarbinnen een cirkel parkbos waar dorpelingen doodhout mochten wegvoeren en paddenstoelen plukken. Het begrensde gebied daar weer binnen heette het Strikte Reservaat en was voor mensen verboden oerbos: een seculier heiligdom waar alleen wetenschapper-priesters sommige onderzoeksvragen mochten komen stellen, leergierige mensendiplomaten uitgezonden naar een vreemd entiteitenrijk.
Hoe lang moest een tinnituslijder hier verblijven om zijn piep te horen verdwijnen? Was een nieuwe boomstam die groeide op een wortel van duizenden jaren oud nog hetzelfde individu? Hoeveel ongeclassificeerde schimmelsoorten ontstonden hier ieder seizoen?
In een grid van vierkante wersten – iets langer dan een kilometer – liet de tsaar ooit paden vrijmaken met het oog op overpad, maar die waren inmiddels overwoekerd: een invers nabeeld van de Amerikaanse stadsmatrix per vierkante mijl. Deze anti-stad was een ecologische black site, een schaduwzone zonder telefoonontvangst, waar satellietsignalen werden gescrambled. Op vanuit de ruimte genomen foto’s camoufleerden ontelbare boomkronen met hun bladerpixels alles wat zich eronder afspeelde: niet voor mensenogen bestemd. Er mochten inmiddels zelfs geen fotovallen voor wildedierensurveillance meer worden geplaatst, want we hielden de exacte dierenaantallen nu liever ongewis. Soms slaagde een fotograaf erin om stiekem de geheime moerasgronden te schieten. Of een kunstenaarsduo 3D-scande een hertenpaadje om het als virtuele ruimte mee terug te nemen. Een sonoloog wist weleens het geklaag van wringende boomstammen te registreren. En gamers bouwden het bos volledig virtueel na in pixelblokken. Maar geen van hen wist betovering of doodsdreiging mee naar huis te nemen.
‘Het is hier trippy,’ zei Kate, ‘want in de herfst heb je de microsporen van psychoactieve schimmels en in de lente het stuifmeel van bloemen die hallucinogene stoffen bevatten en vrijelijk ronddwarrelen.’
Glorieus promiscue. Een raaf vloog over en niets anders klonk dan het zoefgezwenk van vleugels, daarna een dieptrage rollende roep. Ik wilde Kate niet steeds van alles vragen, en dus liepen we een stuk in stilte. Een geeuw, een nietsvermoedende traan. Na anderhalf uur het bos in lopen, zat het woud vanbinnen.
Voor Kate was dit gebied in alle richtingen leesbaar, terwijl ik hier ongeletterd ronddoolde. Zelf vond ze dat haar nog verreweg de meeste tekens ontgingen, alleen bestemd voor de eindeloos gevarieerde bosbewoners zelf. Het duurde lang voordat ik me realiseerde dat wij hier ook werden gelezen, onze voetstappen aangevoeld, geuren geanalyseerd, aanwezigheid getolereerd. Megawespen, adderslangen, wortelnetwerken en schimmeldraden in de moszompige bodem vertelden: dit is geen mensenthuis, maar al net zo’n duizelingwekkend geheel als iedere wereldstad. Dan doemde er zo’n befaamde reuzeneik op die tot in de hemel reikte en ik voelde het tot in mijn ingewanden. Big dick energy.
Tijdens mijn eerste bezoek twintig jaar geleden had ik in een week alle toeristische plekken bezocht. Ik wilde naar huis, maar mijn auto startte niet, en motorolie drupte uit de uitlaat. Angstig verward was ik het bos in gelopen, om daar een hond aan te treffen die me naar zijn baasje leidde: een boswachter genaamd Marcin, en de man van Kate, al wist ik dat toen nog niet. Hij sprak Engels en had me naar zijn buurman gebracht, de automonteur in het dorp. Ik kon overnachten in een leegstaande hut. Marcin zou waterflessen brengen voor een week, waarop ik antwoordde dat dat vast niet nodig zou zijn.
‘Wacht maar,’ had Marcin gezegd, ‘de menselijke wil is hier niet de baas.’
Het werd anderhalve maand. Vanuit die hut, toen nog zonder water of kachel, had ik het landschap eromheen verkend: alleen met het bos, alleen met het allene – wat dus niet alleen is –, Waldeinsamkeit genoten in de veelvuldigheid van het woud, werd het op een vreemde manier thuis, zoals Nederland voordat het Nederland was geworden, tegelijkertijd vertrouwd en extreem vreemd, bijna buitenaards.
‘We zijn er,’ zei Kate.
Ik kende inmiddels haar testreservaat met jonge zilverlindes die tweemaal per jaar blad kregen. En haar experimenteerelsjes die in zeven jaar tot volwassen elzen zouden moeten uitgroeien, had ik ook gezien.
‘Nu is het nog niet meer dan een twijg uit de grond,’ zei ze, ‘maar over vijfhonderd jaar, als de boel is verdroogd, staat hier een reusachtige, kalkwitte zomereik.’
Quercus Sempiternus, moederboom van een nieuwe soort, witte toren, oernieuw jachtslot voor de toekomstige heersers van het bos, voor wie alle menselijke bemoeienis slechts een oogwenk zal zijn geweest. Eerlijk gezegd zag het eruit als een bleek eikenlijfje.
‘Als de natuur niet klopt dan veranderen we die,’ zei ze, want ze wilde nieuwe oer maken, ook al wist ze nog niet hoe. Bosbetovering gebruikte ze als inspiratie voor nieuwe, hybride techniek.
‘Een aangeplant bos doet er zeven eeuwen over om weer oer te worden, maar zelfs dan heeft het nooit meer dezelfde diversiteit en biomassa, want de verbinding met de oorsprong is verbroken.’
Op de terugweg roken we roodwild, de geur van een zweterig, opgewonden, ongewassen lijf, want je ruikt edelherten voordat je ze ziet.
Ondertussen kende ik Kate lang genoeg om te vragen wat haar hierheen had gedreven. Want iedereen die bleef, was ergens voor op de vlucht, zoveel wist ik inmiddels. Ze vertelde me dat haar vader in het buitenland was vermoord toen ze elf was, en dat ze bij haar tante in het bos was komen wonen. Ze had ontdekt dat ze hier rustig was, ook al had ze onbegrijpelijke dingen gezien, zodat ze zeker wist dat in het bos de scheiding tussen hier-en-nu en hiernamaals niet altijd volledig ondoordringbaar was. Kate en Marcin en de andere dorpelingen had ik in de nacht in de ondiepe ijsrivier zien springen en dronken in wilde dieren zien veranderen, ruiten inslaand en neuzen tot bloedens toe.
‘Ik droomde vannacht van mijn overgrootvader,’ zei ik, ‘ook al heb ik hem nooit gekend.’
‘Zei hij iets?’
‘Hij was geschilderd en kon niet spreken, maar hij bewoog zich in de verf en liet zijn tanden zien.’
Bij het kampvuur deelden ze hier hun dromen, alsof ze van iedereen waren, en soms vulden ze elkaar aan. Dromen is wilddenken. Tijdens een laveloos moment had Marcin zich eens laten ontvallen: ‘Het bos droomt in ons.’
Kate dagdroomde van een futuristisch Hercynisch woud, dat de bosrestanten van heel Europa weer met elkaar verbond, verweven met duurzame steden. Ze had me bovendien ooit verteld dat de berk haar lievelingsboom was, omdat die niet veel nodig had om te groeien: ze wilde zelf leven als een berk. Kate had zeker iets boomachtigs, goedwillend en tegelijkertijd empathie-arm. Boomheid is allerminst soft.
In haar Nieuw-Hercynische woud konden allerlei soorten terugkeren. Kate speculeerde met haar boomvariaties – bijzonder overtuigende simulacra en noodzakelijke aanvullingen, maar om het oerbos te beschermen had ze veel liever de mensennatuur aangepast, en daarin was ze machteloos. Ze was jaloers op waar sommige Amerikanen mee experimenteerden: zilverige mensenhuid die minder vocht nodig had en meer glansde naarmate die langer in de buurt van berkenbossen verbleef. Ze zou echt als een berk kunnen worden.
‘Ik wil van sommige boomwortels het onsterfelijke hebben,’ zei ik, en haar antwoord was: ‘Vis, leef in eeuwigheid.’
Het jachtslot van de tsaar doemde op, een replica met houten tierlantijnen, maar het had net zo goed het echte paleis kunnen zijn, zodat wij twee eeuwen eerder uit het bos waren gestapt.
Onze telefoons communiceerden weer met de ruimte, schoten van het Euraziatische naar het Oceanische netwerk en terug, telkens van tijdzone wisselend. De tijd twijfelde.
We passeerden een dode eik aan de rand van het dorp, die met een plakkaat behalve aan de eigen, inmiddels verdwenen reusachtige grootte ook herinnerde aan de geëxecuteerde omwonenden. Vijf jaar was het bos onderdeel van een totalitair oerjachtreservaat van het Derde Rijk geweest, waarin de dorpelingen waren vermoord of verplaatst. Joodse vluchtelingen hielden zich schuil in het groene getto. Ze beroofden de overgebleven boeren van voedsel, of kregen wat toegeworpen, precies zoals de wolven.
Białowieza-bos was een spookbos vol boomgeraamtes, dierkarkassen en mensenresten. Rondom het Strikte Reservaat lagen overal de herdenkingsplekken, begraafplaatsen en grafheuvels. In vorige eeuwen werden er rebellen publiekelijk opgehangen. Mensenlichamen werden met honing ingesmeerd en aan stammen genageld om bosmieren aan te trekken. Behalve om te oogsten en te helen, betraden we bossen om te doden en te sterven.
De eerste helft van de eenentwintigste eeuw was bijna voorbij: ook de huidige dorpsbevolking zou weer worden weggewassen, de vraag was alleen wanneer. De actuele oorlogen, ontploffingen, orkanen, branden en epidemieën werden hier even onwerkelijk als die uit het verleden, maar tegelijkertijd werd daarmee de dreiging van nieuwe legerbewegingen, zeespiegelstijgingen en bodemuitdrogingen sterker.
De uiteenlopende spechtklopritmes, de weelderige bloem- en bijenformaties en de fladderende vlindervariaties deden me de mussenstilte en wildbloemverdwijning van thuis vergeten. Doordat hier geen mensen meer mochten komen, kon het een toevluchtsoord van de natuur worden.
We liepen langs de eerste huizen: krotten van ‘hardhoofden’, voormalige houthakkers door machines uitgerangeerd, inmiddels smokkelaars en stropers. Langs de weg stond een oogster, zo’n felgroene complete boomveloplossing, een rupsbandige, graafmachineachtige met kettingzaagklauw die gromgillend tientallen bomen per uur kon verzaagkappen.
Białowieza-dorp was een uitsparing in het bos, een houthakkersgehucht vermengd met een wetenschappersgemeenschap, activistencel, kunstenaarskolonie en vluchtelingenkamp. Het dorp was niet meer dan een paar straten rondom de bosbouwschool en universiteitsdependance: het bos tot campus geworden. Van over de hele wereld kwamen de dendrofielen en silvamaniakken, net als de insectensoorten en boomexoten. Het oerbos was altijd al kosmopolitisch geweest.
Kate zwaaide af, ze moest haar hond te eten geven. Ik had van haar geleerd dat wanneer twee honden elkaar niet mochten, dat net zoveel met hun baasjes had te maken. En iedere week dat ik hier was, werd er weer een hond door de wolven vermorzeld.
Die nacht keerde ik in mijn eentje terug naar het Alien Reservaat, want van Kate wist ik waar de camera’s hingen en wanneer er werd gepatrouilleerd. Volgens lokale legende was er een moeras in dit Levende Museum van Extreme Vreemdheid, waar je als je er overnachtte je wensen vervuld kon zien. Er zouden meer van zulke ‘krachtplekken’ bestaan, en sommige stonden in toeristische brochures, al was er natuurlijk nooit bewijs geleverd voor wat voor werking dan ook. Kate had gezegd dat ze op die plekken snel onwel werd.
Het was eerst pikdonker en doodstil, maar na een tijdje begonnen de silhouetten zich af te tekenen tegen het maanlicht, en hoorde ik hier en daar gekraak.
De eerste paar kilometers voerden door vennen met af en toe boomgroepen. In het Reservaat kon je alleen klauteren, niet wandelen. En in de nacht ging dat niet moeilijker dan overdag, want navigeren moest hier altijd al met al je zintuigen. Een tak brak, er klonk iets als een nies. Ik betastte een boombast om te voelen wat voor soort het was. Es.
Hoe wist ik of ik al in de Zone was? Je mag hopen dat je er niet in terechtkomt, had Kate geantwoord.
Twee millennia geleden kapten de Romeinen, en daarna de Merovingers en de Karolingers op dit gebied na het volledige Hercynische woud, dat vrijwel heel Noordwest-Europa, en de middeleeuwen met de oudheid verbond. Deze plek was de enige weg terug in de tijd.
Boomringtellers hadden de diktes van de jaarringen van bijzondere bomen als codesleutels gebruikt en langs elkaar gelegd, om een tijdlijn te maken die terugging van levende bomen tot versteende exemplaren. Er bestond een boomverhaal tot ver voorbij de oudheid. Hier had vierhonderd miljoen jaar mensloos bos gestaan.
Aan het kronkelige takkenbeeld herkende ik zo’n legendarisch grote eik. Een wilde, non-monumentale boom met een voor mensen onzichtbaar plakkaat als herdenking van de millennia aan gevallen voorouderbomen. Wat wist een moedereik van haar voorvaderen?
Ik liet mijn rug langs de schors omlaag glijden. De silhouetstaanders om me heen veranderden voor mijn ogen langzaam in de boombasten zoals ik ze overdag had kunnen aantreffen. En dan in de spierwitte eikenschorsen waar Kate mee werkte: traag groeiende, droogteresistente, eeuwigdurende-zomereiken; blanco sleuven in het bosbeeld; witte vlekken die pas na hun dood langzaam kleur zouden krijgen. Een dinosauruspoot stapte voorbij. Subtropische intervallen en mini-ijstijden hadden elkaar hier eerder de beurt doorgegeven. Mediteren werd ook wel genoemd: oefenen voor de dood.
Ik rolde mijn matje uit en ging liggen in mijn slaapzak. Het was het einde van de winter, maar het vroor nog steeds. Ik floot als ergens een stap klonk – een tip van Kate: zodat wat hier ook rondbanjerde me niet per ongeluk zou molesteren. Ik vlijde me over de boomwortels. Het grootste gedeelte van iedere boom zat onder de grond. Het stelde me gerust te denken aan een binnenbos dat in me groeide. Lijkpose.
Als een landschap een gedachte kon bevatten, zoals het bepaalde mineralen of boomsoorten kende, dan had het wildwoud beangstigende, ver vooruitziende ideeën. Onzichtbare oerouders bekeken me met hun blik, oogglinsteringen in de bollingen van de basten. De adem van nakomelingen raspte in de trillende naalden. Aardzaadje.
In de verte waaide het kolkende boomtoppen. Een angstaanjagende dreun klonk, waarschijnlijk een uitgedroogde en aangevreten spar die eindelijk omviel.
Een misstappende wisent, een raakhappende wolf, of een vallende spar. Na opzwellen en etteren kwamen kraaien pikken, lynxen bijten, en een bloedbesmeurd skelet viel witgewassen uit elkaar.
De app die je selfie fotorealistisch verouderde, liet de wormen uit je holle oogkassen kruipen om uiteindelijk bloemen uit je vergane gezicht op te laten komen.
In het donkere bos van het internet bevonden zich schaduwrijke mini-ecosystemen, door eigenzinnige coderingen en ouderwetse hardware afgeschermd van surveillance, waarin beeld- en spraakpatronen konden opbloeien die door niemand daarbuiten ooit begrepen werden.
Een eik wenste zich bewust te blijven in de dode gedeeltes van zijn hout, liet zich vellen, drogen, in stukken zagen, schaven, opmeten, vastschroeven, schuren, lakken en vervolgens als stoel bezitten, om een idee te krijgen van hoe het was om mens te zijn.
Een buitenaards wezen merkte verbaasd op dat op aarde discrete organismen leefden. Het wezen verkende de nieuwe leefomgeving en van al het leven waar het mee in aanraking kwam, vermengde het de genetische structuren, een spoor van ontelbare, nieuwe, in elkaar overlopende, onherkenbare, constant veranderende levensvormen achterlatend, de originele personen, organismen en karakters verwoestend.
Tijdens het antropoceen afgestorven planten werden langzaam verzakkend tot dargveen geperst en voorzagen traag – vormveranderend in turfmolm, en dromend van een eindbestemming als koolgesteente – een ontmoeting met een wereldwijd, flinterdun laagje uit microplastics samengestelde, nieuw-synthetische steensoort; de voornaamste restant van het mensentijdperk.
Een geest met de wreedheid van Hermann Göring, de absolute macht van generaties tsaren, de ruimtereisdrift van tech overlords uit San Francisco, het tijdsbesef van aliens van meer subtiel materiaal, en het geduld van een miljoenen jaren oud organisme, hield zich schuil in het oerbos en was zo dol op de jacht, dat hij soms het lichaam van een prooi betrok om te voelen hoe het was om opgejaagd te worden. Voor een moment bezat dit geestachtig amalgaam het mensenlichaam van een argeloze, eenzame en enigszins verdwaalde wandelaar. Een joekel van een wild zwijn voelde dit aan en kwam op de getroffen en bevroren bosbezoeker toe gehupst, lieflijk snuit en kop in de uitgestoken vingers vleiend. De van zichzelf vervreemde mens zat gedachteloos geknield voor het everzwijn, en beiden wreven hun wangen tegen elkaar, huid op haar: ze vonden troost in de ander voor de gedeelde doodsangst weer vreemde mensen tegen te zullen moeten komen.
Om warm te blijven had ik Marcins zelfgestookte wodka nodig, en het duurde lang voordat ik de geluiden om me heen durfde te vertrouwen, maar uiteindelijk lukte het me toch een paar uur te slapen.
Op de terugweg in de ochtendschemering trof ik tussen drie volwassen eiken een rechthoekige kuil in de grond aan, grofweg ter grootte van een mensfiguur. Ik bleef staan, de neiging onderdrukkend erin plaats te nemen. Nu we doden steeds vaker in foetushouding in mycelium potten begroeven met een zaailing erin, waren begraafplaatsen van open plekken veranderd in nieuw boomgebied, maar het maakte het verlies niet gemakkelijker. Mijn grootouders accepteerden de dood, want geloofden in een onsterfelijke ziel. Mijn kinderen voorzagen resurrectie vanuit een eeuwigdurend archief van opgenomen beelden en geluiden, maar mijn vlees verlangde naar lichamelijke onsterfelijkheid.
‘Wat heb je gewenst?’ zou Kate later vragen.
In het blauwe ochtendlicht opende zich een drasland met een zee van rietpluimen, grenzend aan een moerasweide. Op veilige afstand tippelden vier wolven aan me voorbij, keken tegelijk om, en verdwenen in het donkerbos. Een uur later vond ik omgekeerde schoenafdrukken in de modder, in blijmakend mijn eigen maat. Als ik maar geen grensbewakers tegen zou komen, want ik moest eruitzien als een vluchteling, of een gestrande tijdreiziger.
‘Dat de tijd om zou keren,’ antwoordde ik Kate, en dat vond ze een prima wens.
Het oerbos uit komen was als alien de mensenwereld betreden. De eerste lantaarnpaal, het silhouet van een auto, en de dakbedekking van een huis: ze waren rauw geworden, alle cultivatie wild. De laatste paar stappen vanuit het bos overbrugden een grotere afstand dan de vijftienhonderd kilometer die ik de dagen daarna door vakkundig volgebouwd en veelvuldig geruïneerd West-Europa terug naar vrouw en tweeling af zou leggen.
Publisher:
Onomatopee
Language:
English
Genre:
📖 book
What is artistic research? What is a research document? How do these relate to the making process, invention, and creativity? What exactly is expected of me? If you have ever asked yourself any of these questions, then this book is for you. Research For People Who (Think They) Would Rather Create addresses all relevant aspects that need to be considered during a research and documentation process, such as: finding the right topic and approach; formulating your research question; working out your methods; choosing one or more suitable writing styles; and considering the possible roles of visual, virtual, auditory, embodied, and spatial materials.
Get your copy at Onomatopee: onomatopee.net/exhibition/research-for-people-who-think-they-would-rather-create
Gallery
Zie PDF in Anna's Archive
Publisher:
De Gids
Language:
Nederlands
Genre:
art writing
In plaats van tatoeages te nemen, gaf ik ze kado aan mijn vrienden.
Een psychedelisch kort verhaal in het Self Design nummer van De Gids. Ook online te lezen: de-gids.nl/artikelen/tatoeages-op-de-ziel
Gallery
Bovenaan de lijst – met witte krijtstift op de grote spiegel in de hal geschreven – stond het ‘letterteken’ en het was meteen vergeven. Victor koos een schuine streep (/). De transformatie van onbeschreven blad naar medium was snel voltooid. Ook de gasten die toekeken raakten opgewonden. Victors schuine streep markeerde net als de ster op het onderbeen van de bouwvakker en de paradijsvogel op de arm van de grafisch ontwerper voor buitenstaanders in eerste instantie alleen ‘tattoo’, en niet de persoonlijke verandering die er mogelijkerwijs voor de drager aan vastzat. We zagen niet meer dan de zorgvuldige aandacht van een constructieve geest voor het lichaam.
De tatoeëerder – Tyshawn – verbond met inkt twee plekken op Victors arm, een spel tussen vorm en ondergrond, uitgevoerd met grote precisie. Een soort vitale volkskunst. Er zat plezier in de strepen, hartjes, pijlen, zwaarden en draken die verschenen in de meest prachtige en hilarische vormen op alle denkbare plekken van menselijke lijven. Maar ik miste sterkere leesbaarheid, sociale verwevenheid zoals die van de Russische maffiosi wier misdaden op hun huid werden vastgelegd. Sterren aan de voorkant van de schouders denoteerden hoge rang. Ogen op de buik betekenden homoseksualiteit – de penis was de neus van het tweede gezicht. Een dolk door de nek betekende moordenaar, per dode een druppel bloed.
Aan de lange tafel zaten mijn vrienden en kennissen te eten, uitkijkend op de spiegel met het menu aan tatoeages dat we de hele nacht door Tyshawn, vriend en professioneel tatoeëerder, zouden kunnen laten zetten. Ik had zelf een tilde (~) gewild. Tientallen malen heb ik dat teken met pen telkens net iets anders aan de binnenkant van mijn ringvinger gezet: een herinnering om geen kromme rug te krijgen, maar een rechte houding aan te blijven nemen. Met naald en potje inkt in de hand was ik tot aan het moment van tatoeëren gekomen, tot de rand, met vanaf de rotsen de zee zichtbaar in de diepte. Het ‘zelfportret van de tatoeëerder’ stond als tweede op mijn lijst. Kunstenaar Jan Hoek draagt de zelfportretten van tatoeagekunstenaars van over de hele wereld op zijn huid. Volkskunst geïnternaliseerd. Vitaliteit binnengeprikt. Zoals bij de bewoners van de Markiezenarchipel: die beelden geabstraheerde mannetjes af, tiki’s, over armen, benen, buik en rug. Tiki was ook een god. Met tiki’s op je lijf kreeg je tiki power. Jan Hoek kreeg volkskunstkrachten.
Tyshawn was groot, knap en zwart en ik zou ook zijn zelfportret op mijn lijf willen – Tyshawn power – maar ik ben geen Jan Hoek en woon niet op de Markiezen, dachten ik en mijn vrienden, en deze tatoeage werd door niemand gekozen.
Zelf had Tyshawn geen tatoeages. Hij wachtte tot hij genoeg gespaard had om naar Texas te kunnen om zich daar door zijn favoriete tatoeëermeester te laten betekenen. Tyshawn had zijn lijf eigenhandig volgetatoeëerd met water in plaats van inkt, al zijn gereedschappen in combinatie met alle technieken op alle locaties van zijn lichaam uitgeprobeerd, om te leren kennen hoe het voelt. Een onzichtbare watergolf door zijn huid gevloeid. De zee gevoeld zonder erin te springen. Ik vroeg me af welke vluchtige afbeeldingen hij had gezet, welke transformaties hij had voltooid.
Maryam wilde de ‘fotorealistische framboos’ naast haar eerdere, eerste tatoeage: een eenhoorn die na verloop van tijd was verzakt en eruitzag als de kaart van Zwitserland. Ze had niet geweten waarom ze die eenhoorn had laten zetten en dat zat haar dwars, maar bij de framboos omarmde ze juist dat niet-weten.
De framboos kostte veel tijd om te zetten vanwege het gedetailleerde fotorealisme. De naald, of eigenlijk, de groep naaldjes bewoog op en neer, in en uit, van buiten naar binnen en weer terug en verweefde Maryams innerlijk met haar uiterlijk, markeerde haar intenties met inkt, maakte haar bezwering voor iedereen zichtbaar in de afbeelding als zegel.
Ik moest denken aan de mensen met wie en de groepen waarmee ik verbonden was, aan de hokjes waarin ik door mezelf en anderen was geplaatst en ik zag mijn verhoudingen, mijn schulden en misdaden en mijn prestaties en verworvenheden voor me als evenzovele, imaginaire tatoeages. Over heel mijn huid stond mijn status geschreven in onzichtbare inkt. Die vloeiende afbeeldingen veranderden voortdurend, liepen in elkaar over en reageerden op de al even ontastbare, digitale beeldenmassa waar mijn online representaties doorheen wandelden. De instituten waar ik aan was verbonden, de politieke affiliaties die aan me werden gekoppeld, de identiteiten die ik had gekregen en gekozen, de doelgroepen waarin ik me vanwege mijn postcode, interesses en financiële staat bevond, al die rubriceringen vastomlijnd, al die data vastgepind aan mijn digitale zelven zweefden als evenzovele, doorzichtige markeringen over mijn huid, zoals de gezichtstatoeagefilters die je op de schermen van sociale media telkens een ander, betekenisloos, betekend uiterlijk geven.
Tatoeages waren een eigen leven gaan leiden, een fantastisch, fantasmatisch leven, waarvoor ze mijn fysieke huid als drager niet meer nodig hadden, immaterieel genaaid op de huid van mijn lichaam zoals dat verspreid is over afbeeldingen, gezichtsherkenners, harddisks, routers en satellieten, een lichaam vele malen groter dan alleen dat van vlees en bloed. Babette toonde Tyshawn haar naakte rug. Hier zou ze een tat kunnen nemen, of daar. Ze wist nog niet welke. Ze bewoog met haar armen, zodat we ook haar schouderblad konden zien bewegen en wat daaronder zat: een unieke spier die zich vreemd opzette. Ze boog verder voorover. Ben ik niet ongelijk? Ze had gelijk, ze was asymmetrisch. Ademloos keken we toe.
Evy wilde van de lijst in het klein het ‘politieke embleem’ op haar oorlel – een roos – maar Tyshawn gaf aan dat hij dat niet zou zetten. Ze had nog geen andere tatoeages. Ze was aangeschoten van de drank. Je moet het verdienen, zei hij, het is een initiatie.
Elke tattoo is een embleem dat een overtuiging uitdraagt – bewust of onbewust – en een inwijding vormt tot de groep van gelijkgestemden, of die nu afkomst, bloed of een vergelijkbare plek in een cultureel en sociaal systeem delen of niet, of ze elkaar nu kennen of niet. De Amerikaanse muzikant en schrijver Lil’ Internet heeft tatoeages die als politiek incorrect kunnen worden opgevat en door die kritische, culturele verweving zijn ze meer dan ornament. Zijn ouroboros met een Romeinse leus eronder wordt door sommigen gelezen als een protofascistisch embleem, door hemzelf als het logo van een historische, anarchistische, syndicalistische stadsstaat.
Ik wilde geen getekend golfje () als onderdeel van mij, ik wilde zelf opgaan in een grote golf. Voor altijd bijna springen. Een potlood door mijn nek met een fragment potloodslijpsel voor ieder gepubliceerd werk. Ogen op mijn schouders van de Romeinse keizer Antoninus, ook bekend als Heliogabalus, ook bekend als een vroege genderfluïde figuur. Een letterteken, een woord, een zin, niet los te zien van de historische letters en getallen op anderen die zulke radicale transformaties hadden gemarkeerd.
Maliks ‘favoriete emoji’ was de spiraal () en die kreeg hij op zijn rechterschouder. ‘Ik denk niet dat ik dit feest gauw ga vergeten,’ zei hij. ‘Nooit,’ zei hij, naar zijn schouder kijkend, ‘bij nader inzien ga ik dit feest nooit vergeten.’
Tyshawns fluorescerende en glow-in-the-dark-inkten waren populair. De chemicaliën uit de door sommige gasten genomen M, X of C namen bij hen alle zorgen weg over de gifstoffen in de clandestiene verven. Vooral overdag, zei Tyshawn, als niemand ze ziet, geven glow-in-the-dark-tattoos een geheim soort onaantastbaarheid.
Ontwerper Michiel Schuurman maakte Woven Wisdom, een patroon van kleurrijke kringels, golven en stippen waarin je onzichtbare, elektromagnetische straling kunt herkennen, een verbeelding van de ether gevuld met honderden wifi-netwerken, de bluetoothsignalen uit talloze apparaten en alle informatie die daarin geëncodeerd door lucht en lichaam gaat. Het patroon betekent niets, het patroon ìs de betekenis. Als herinnering aan mijn porositeit wilde ik een bovenarm met het ‘grafische patroon van Schuurmans Geweven Wijsheid’ laten bedekken, waarbij de curves van mijn spieren door Tyshawn zouden worden gebruikt om de vormen met reliëf nog sterker aan te zetten. Maar ik deed het niet, want zo gebruikten wij zulke beelden zelden, anderen zouden het patroon waarschijnlijk slechts oppervlakkig bekijken en de toepassing op mijn huid zou altijd eerst achterhaalde associaties oproepen met banaliteit en primitiviteit.
Michiel Schuurman
We lieten geen ‘lijn over alle feestgangers’ zetten, geen aaneengebonden dunne streep over de naast elkaar gelegde tenen, kuit, vingers, pols, schouder, rug, want dat zouden we alleen doen als iedereen mee had willen doen.
Meerdere gasten wilden de ‘liefdestattoo’, een kans om je kwetsbaar op te stellen. Judith, overtuigd polyamorist, kreeg hem. Ze liet van enkele feestgangers, waaronder een ex, in verschillende kleuren en op verschillende plekken op een van haar bovenbenen de moedervlekken tatoeëren die haar minnaars op die plek hadden zitten. Een origineel sterrenstelsel in schitterende tinten. Een astrale kaart van verlangen.
Voor de ‘bewegende tatoeages’ was geen tijd, ook al stond Tyshawn er bekend om. Hij was jaren geleden eenvoudig begonnen, maar had inmiddels complexe tatoeëergeweren die reageerden op zijn kleinste vingerbeweging, cyborgkwasten, die hij soms hanteerde op de lichamen van fans die hem zeiden: ‘Doe maar wat.’ Hij kon vrijuit tekeergaan op iemands huid zoals je tekent op een kladblok terwijl je telefoneert. Die allermoeilijkste oefening, vanwege de verplichte, zorgvuldige hygiëne, vanwege de wetenschap dat de afbeelding voor altijd sporen achter zou laten, maakte de ‘doodle tattoo’ tot een meditatie. Het geheim is, zei Tyshawn, dat je opnieuw begint, zodra je ook maar een enkel puntje niet meer gedachteloos hebt gezet.
Ik zou nog verder willen gaan. Ik zou niet alleen betekenisloze en gedachteloze afbeeldingen willen, maar ook consequentieloze. Transparante tatoeages die los zouden zijn komen te staan van welke idealen of categoriseringen dan ook, doordat categorieën vloeibaar bleken en idealen onnodig, verwezenlijkt, losgelaten. Tekens die eenmaal op het ene direct ook op het andere lichaam – netwerklichaam – zouden worden gekerfd, omdat die twee samenvielen, maar zonder enig effect, omdat geen verder effect meer nodig was. Veranderlijke zegels met als enige consequentie dat ze geen consequenties hadden. Onleesbare emblemen van puur plezier die konden ontstaan doordat politieke impasses waren verdwenen, rubriceringen in elkaar overgelopen en de overvloed aan digitale beelden voor surveillance en categorisatie gemaskeerd. Afbeeldingen van draaiende printplaatpatronen en knipperende microkristallen, zegels die zouden verschijnen wanneer ongewenste, sociale stratificatie was opgelost.
Robert, mijn oudste vriend, had al jaren tatoeages op zijn lichaam laten zetten telkens als er volgens hem en in hem een nieuwe energieblokkade was doorbroken. Bij elke nieuwe tinteling had hij op die bewuste plek een bol, streep of andere grafische vorm laten ‘tinten’. Soms werkte het ook andersom. Hij had een gedeelte van zijn borst laten bestippen, omdat hij daar nog niet voldoende ‘open’ was, nog niet ‘stroomde’. Deze ‘medicinale’ tatoeage – en tijdens de eerste dagen na de behandeling ook de pijn van de wondjes – had hem eraan herinnerd op die plek meer bewustzijn toe te laten. Ornamentacupunctuur. De gulden regel van ornament is: geen versiering construeren, maar constructie versieren. De meest letterlijke vorm van zelfontwerp met de meest figuurlijke samen laten gaan. Volgens Robert was er echter geen sprake van ontwerp en deed hij het ook niet zelf. Wat werd vormgegeven waren processen. En een zelf dat er al was kon daardoor de ruimte krijgen. De term astraal lichaam slaat misschien nergens op, maar je kunt zo’n etherisch lijf wel tatoeëren.
Onder de naald van Tyshawn, tegen een achtergrond van feestgedruis klinkend vanuit de woonkamer, vertelde Robert dat hij na jaren van meditatie zichzelf tegenover zich had zien zitten, op een stoel, een gouden licht uitstralend dat hem vervulde als een nog onbekend, onsynthetiseerbaar sterk soort drugs. Zijn ouders, vrienden en relaties waren voorbijgekomen, daarna hadden angstwekkende verschijningen om hem heen gedanst, maar hij had zich – zijn zelven hadden zich – niet laten storen. Overal sneeuwkristallen en draaiende bloemen. Hij had ‘er’ nooit meer uit gewild, zijn brein een vijver gouden nectar met zilveren rimpelingen.
Een tatoeage is een blauwdruk van het zelf, die zoals elke plattegrond na succesvolle betreding van het erdoor afgebeelde terrein achter is te laten. Ik had de tatoeages die ik wilde niet zelf genomen, maar uitgedeeld. Tyshawn was tot laat in de ochtend bezig aan de bloemblaadjes op Roberts hartstreek. Het was stil geworden. Ik meende het geruis van de zee te horen. De overige gasten waren inmiddels vertrokken, sommigen onderdeel geworden van een gedeelde, tweede huid, anderen onbetekend.
Publisher:
De Gids
Language:
Nederlands
Genre:
audio
Beluister dit cli-fi verhaal over Antarctica vol bomen in het jaar 2300 in de podcast van De Gids, tijdens de lockdown ingesproken in Vis' tuinhuis.
Vind de aflevering bij De Gids, in Spotify of waar je ook maar je podcasts luistert: de-gids.nl/artikelen/de-antarctische-reuzenceder
Gallery
Het wandelpad voert door een dichtbegroeid bos van Antarctische reuzenceders: gigantische stammen, zware takken en zwarte bladeren. Vanaf de rand van het bos is het twee dagen lopen naar het allereerste exemplaar van deze soort: een half gelukt experiment, meer machine dan boom, een onooglijke zaailing niet hoger dan je knie. Toch wordt dit monument regelmatig bezocht, want al vijfenzeventig jaar leeft dit twijgje, ontsproten uit inmiddels verouderde technologie, zonder te groeien en zonder te sterven, in perfecte balans, onderhouden door het netwerk aan bomen eromheen.
Tomo Simukase is evolutiebioloog en boswachter en stond aan de wieg van de reuzenceder, cryptomeria antarctica, half-computer, half-boom. Tomo toont me het Antarctische bos.
Wandelend in de richting van zijn appartement in Humboldtstad, de economische hoofdstad en het innovatieve hart van Antarctica, neemt het aantal woontorens af en het aantal bomen toe. Humboldtstad is een stad in een bos, en een stad én een bos. Een unicum, want vanaf de eerste menselijke nederzettingen ontstonden steden altijd door open plekken in het bos te maken, door bomen te kappen, bos te laten verdwijnen.
In de westerse cultuur zijn bossen altijd tegengesteld geweest aan beschaving. Wildernis die moest worden bedwongen of juist beschermd. Paradoxaal, want inlijven, opmeten, afbakenen, instrumentaliseren en oogsten van hout gebeurde tegelijkertijd met recreëren, herstellen, uitrusten, je laten overweldigen en betoveren. Het bos als voorraad hout én als levend organisme. Heilige plek én profane wildernis. In het bos geldt, kortom, de logica van de distinctie niet meer.
De eerste boomflat van volledig kunstmatige, levende ceder werd onthuld in 2190. Tomo woont met zijn vrouw en dochter in een van de verste woonbomen. De lift brengt me naar hun verdieping. Marion, Tomo’s vrouw, doet open. Hun appartement is ruim en licht. Op de vloer is rondom het tapijt vlakke boombast zichtbaar. Tomo staat met zijn dochtertje in zijn armen aan tafel; achter hen, aan de muur een kaart van het continent. Hij zet zijn dochter neer en ze begroet me met gestrekte armpjes. Samen bekijken we de kaart met de steden, bossen en bergen. Tomo’s voorouders vluchtten generaties geleden uit Japan. Hij staat rechtop, fier, is behoorlijk veel langer dan ik en heeft een donker baardje. Hij spreekt kalm en direct.
‘De kaart van Antarctica was ooit volledig wit, het onbedrukte vel van sneeuw, ijs en onontgonnen gebied. Maar de transformatie van de afgelopen eeuwen heeft niet veel triomfantelijks, want de langzaam toenemende bewoonbaarheid van dit continent staat in de schaduw van de toenemende onbewoonbaarheid van de rest van de planeet.’
Een boom zal nooit meer materiaal gebruiken dan nodig is
Miljoenen jaren geleden was Antarctica begroeid met beuken en coniferen. Het continent lag als onderdeel van het supercontinent Gondwana nog op een andere plek op de aarde. Van de toppen van de bergen zijn, toen de temperaturen daalden, de laatste dennen verdwenen. Hun verdwijning luidde hier een boomloze geschiedenis in van duizend millennia. Een tijdperk dat achteraf slechts een interval blijkt te zijn geweest.
Ik volg het werk van Tomo Simukase al lang. Zijn stukken lezen is ingevoerd worden in de geschiedenis van de Antarctische reuzenceder.
In 2008 voegt Ecuador als eerste natie een natuurrechtenartikel toe aan haar grondwet als gevolg van een rechtszaak die aangespannen is door een inheemse gemeenschap. Rivieren krijgen in dat artikel rechten die tot dan toe waren gereserveerd voor personen.
De Duitse autofabrikant Opel maakt gebruik van biologisch onderzoek bij de kooiconstructies van zijn auto’s. Een computerprogramma berekent hoe met zo min mogelijk materiaal de sterkste constructie kan worden gemaakt. De belangrijkste ontwerpregel is afgeleid van bomen: de lastenverdeling is gelijkmatig. Als het evenwicht wordt verstoord door een scheur of een holte, voert de boom materiaal aan om dit te herstellen. Een boom zal nooit meer materiaal gebruiken dan nodig is. De vorm van de boom komt voort uit deze balanceeract. Rondrijden in een Opel aan het begin van de eenentwintigste eeuw is gedeeltelijk rondrijden in een boom.
Een groep onderzoekers sticht in 2018 een bos – genaamd terra0 – dat zichzelf bezit, beheert en utiliseert. Ten oosten van Berlijn wordt een stuk bos gekocht en voorzien van een serie computers. Een programma verschaft zichzelf toegang tot satellietbeelden om te bepalen welke bomen door gelicenseerde bedrijven gekapt en verkocht kunnen worden zonder de vitaliteit van het bos aan te tasten. Contracten worden gesloten tussen bosbedrijven enerzijds en het bos, een non-menselijke partij, anderzijds. Winst wordt opgespaard, zodat het bos uiteindelijk zichzelf kan afkopen en uitbreiden.
Het wood wide web is de bijnaam die aan het begin van het nieuwe millennium ontstaat voor het netwerk dat bomen via voor het menselijk oog onzichtbaar dunne schimmeldraden verbindt. Microben, te weten eencellige schimmels – ook wel microsporen genoemd – en bacteriën werken samen met bomen. De microsporen geven voedingsstoffen van grote, sterke bomen door aan jonge of zwakkere soortgenoten. Ook wordt via het microbiële netwerk gewaarschuwd voor dreigingen zoals parasieten, waar bomen zich met geur tegen kunnen verweren. Precies op het moment van de herontdekking van deze symbiotische relatie – herontdekking, want iedere inheemse bosbewoner wist dit allang1– wordt het verband gelegd tussen temperatuurstijging, CO2-toename in de atmosfeer en een desastreuze afname van deze symbiotische relaties.
‘Het is nu eenmaal ons erfgoed dat we de populaties van andere dier- en plantensoorten hebben doen verdwijnen,’ zegt Tomo in de lift omlaag, ‘en zelf zullen we ook verdwijnen. Desondanks zijn we in staat om dingen te ontwikkelen die ons eigen belang overstijgen.’
Simukase heeft gen- en biotechnologie gestudeerd en heeft zich gespecialiseerd in dendrologie. Hij combineert het traditionele ontzag voor alle materie in de Japanse, animistische traditie met een eindeloze ontdekkingsdrang. Zijn vrouw Marion is computerwetenschapper en ze werken samen aan verder onderzoek naar de reuzenceders.
De liftdeuren openen en we staan vrijwel onmiddellijk in het bos.
‘Dit is een uitzonderlijk stuk aarde.’
Antarctica is inderdaad een uitzonderlijk stuk aarde. Het was altijd een solide continent en tegelijkertijd een soort verre ijsplaneet. Complottheorieën plaatsten hier het ondergrondse toevluchtsoord van Hitler. Het ondergrondse meer zou nog altijd levende dinosaurussen bevatten. Begin twintigste eeuw waarschuwde horrorschrijver H. P. Lovecraft al voor de kolonisatie van het zuidelijkste continent. De jacht op fossielen en brandstoffen zou, zo zag hij aankomen, de ijskappen doen smelten, en hij voorvoelde dat er oeroude en destructieve krachten zouden vrijkomen. Hij schreef over ‘de Antieken’, leden van een onclassificeerbaar organisme, rondwarend in de ondergrondse meren. Vergeleken bij de onvoorstelbare ouderdom van deze Antieken en hun veel geavanceerdere evolutie stellen wij mensen niets voor. In Lovecrafts tijd werden op Antarctica daadwerkelijk fossielen gevonden, botten van gigantische reuzenpinguïns en sporen van oeroude ginkgobomen. Op Antarctica heeft daarna lange tijd niets zo goed gebloeid als de verbeelding. Misschien moesten er eeuwenlang wilde fantasieën op dit continent worden geprojecteerd voordat het daadwerkelijk een krankzinnig gebied vol fantastische tegenstellingen kon worden.
Tomo: ‘De verduistering in de zomer en het kunstmatige licht in de winter2 doen het je soms even vergeten, maar alles leeft hier in een vrijwel continue, trage schemerzone, met dan opeens, alsnog onverwacht, een omslagpunt. Zes maanden licht, zes maanden donker.’
(De ervaringen van Simukase op dit vlak komen overeen met wat de beroemde Amerikaanse schrijver Barry Lopez eind twintigste eeuw over de noord- en zuidpoolgebieden schreef.)
Het geruis van de machines van de stad is langzaam overgegaan in dat van de bladeren. Alle bomen hier zijn gigantisch, maar dit is nog niets, verzekert Tomo me, dit zijn slechts de uitlopers. We lopen langs tientallen levende specimen van de hybride cryptomeria antarctica – ‘cryptomeria’ betekent letterlijk ‘verstopte gedeeltes’ – maar ook dat is niet zo vanzelfsprekend als het lijkt, zoals later zal blijken.
Tomo: ‘Op IJsland is eeuwen geleden geprobeerd om nieuwe bomen te kweken, nadat de bestaande bomen allemaal door kolonisten waren gekapt. Dat begon pas weer een beetje te lukken nadat was ontdekt hoezeer een bomenpopulatie afhankelijk is van het ondergrondse sporennetwerk. Antarctica is het eerste continent waarbij de kolonisatie begon met het planten van bomen in plaats van het kappen.’
Het is ironisch dat uiteindelijk Antarctica, dat gedurende de hele menselijke periode van vooruitgang leeg, koud, dor, stil en schoon is geweest, de puinhoop die we van de wereld hebben gemaakt mag opruimen. Ontbossing zorgde tot aan het jaar 2000 voor de grootste toename van CO2 in de lucht. Antarctica, goed voor een miljard hectare, vangt nu een groot gedeelte van het teveel aan koolstof op.
‘De aarde heeft inmiddels zes massa-uitstervingsgolven gekend. Zesmaal stortte de fylogenetische stamboom van de planeet – het boomdiagram dat laat zien hoe de ene groep organismen ontstond uit de andere – in, om daarna in gewijzigde vorm weer op te groeien. Zes op en neer gaande bewegingen, zes ademteugen van elk miljoenen jaren. Elke uitademing vaagde telkens het grootste gedeelte van de levende soorten van de aardbodem. Al die massale sterfte – behalve die van de dinosauriërs en hun meteoriet – kwam door klimaatverandering en de laatste maal kwam die klimaatverandering door ons.’
Tomo port met zijn schoen in het begroeisel op de grond en haalt een groenzwarte klimop van de bodem omhoog.
‘Zoals de reuzenceders met hun versnelde CO2-opname zijn er ook wingerds die plastics verteren en wilgen die de halfwaardetijd van nucleaire afvalstoffen minimaliseren. Uit dood groeit leven.’
Honderd jaar lang is er gedroomd van technofixes: ideeën over carbon capture, CO2-stofzuigende vliegtuigen of atmosferisch ingrijpende ruimteschilden waren een soort magisch denken over het klimaat, waar vrijwel niets van terecht is gekomen. De antarctische reuzenceder is geen technofix, want hij fikst niets wat kapot is gegaan en is niet meer of minder technologie dan jij of ik.
‘Het lijkt erop dat we de wetten van de evolutie hebben kunnen omzeilen, dat we nieuwe wetten hebben afgedwongen, waar we de consequenties niet goed van kunnen overzien. Als je het mij vraagt, hangt ons overleven af van hoezeer we ons aan die wetten zullen kunnen houden.’
Antarctica is het eerste continent waarbij de kolonisatie begon met het planten van bomen in plaats van het kappen
Tomo’s langdurige verblijf in de nabijheid van cyborgbomen moet hem ervaringen en inzichten hebben gegeven die maar weinigen van ons zijn gegund.
‘Je kunt ook zeggen,’ vervolgt hij, ‘dat we zijn ingehaald, de wereld verandert sneller dan wij.’
In 2031 wordt in Tokyo de zeventig verdiepingen tellende Sumitomo-wolkenkrabber van hout onthuld met per elke vijf verdiepingen een tuinverdieping met levende bomen. Voor de Japanners is het een nieuwe manier van bouwen en tegelijkertijd grijpt deze manier terug op de traditie van bouwen met hout.
In British Columbia in Canada worden in dezelfde periode meerdere houten wolkenkrabbers gebouwd van kleine houtstaven, die samen de kracht en de schoonheid van grote stukken oerboshout nadoen, maar zonder de ecologische schade. De flatgebouwen van de voorsteden rijzen net zo hoog de hemel in als de ceders in het oerbos op enkele kilometers afstand.
Van metaal en kunststof wordt ondertussen in het Midden-Oosten de eerste bionische toren ontwikkeld, die met van bomen afgeleide responsen reageert op wisselingen in luchtdruk, temperatuur, vochtigheid, luchtverontreiniging en zonnestralen, en die daardoor beter bestand is tegen extreme weersomstandigheden.
Berlijn, het fin de siècle van de eenentwintigste eeuw. Europese regelgeving voorziet alle bomen van een genetische tag, een onzichtbare streepjescode in elke cel, zodat fraude, diefstal, stroperij en moord worden tegengegaan.
De wedloop om mammoeten en dinosauriërs te ‘ontuitsterven’ wordt in 2124 stopgezet en verboden wegens ethische bezwaren tegen de tussentijdse uitkomsten, maar de ontwikkelde techniek om versneld organisch weefsel te laten groeien wordt toegepast in de bouwsector.
Het Lake Vlostok Building wordt in 2141 opgeleverd. Het is de eerste torenflat die is gemaakt van kunstmatig oerboshout uit één stuk.
In 2155 wordt het non-humaan recht – gelijke rechten voor alle natuurlijke entiteiten – wereldwijd ingevoerd in het Rio Grande-verdrag.3
De eerste keer dat een computernetwerkverbinding wordt aangesloten op de organische hyfen van een schimmelnetwerk vindt niet lang daarna plaats in een lab van Octagon, de grootste multinational van het midden van de tweeëntwintigste eeuw. Microben communiceren met qubits. Het doel om de gigantische databases met informatie over alle inmiddels uitgestorven soorten aan te sluiten komt in beeld. Het idee dat hybride netwerken de grotendeels verloren gegane schimmelnetwerken zullen kunnen vervangen is niet langer pure sciencefiction.
Tomo: ‘Bomen wilden hier vroeger nooit groeien door gebrek aan licht, warmte en vocht. De temperatuurstijging verbeterde de omstandigheden, relatief gezien, maar een beetje. Het droogste gebied op aarde, het is nu misschien ondenkbaar, was lange tijd niet de Sahara, maar dit. Pas sinds de ijskappen gesmolten zijn, in combinatie de met vrijgekomen ondergrondse rivieren en meren, is er voldoende vocht.’
Nu we echt de stad uit zijn zie ik meer en meer soorten, vaag herken ik een bosbesachtige begroeiing.
‘Er zijn hier talloze nieuwe soorten van bomen en planten die nog nooit zijn beschreven. Er gebeurt hier iets fundamenteel vreemds en dat is de reden waarom Marion en ik hier nooit op uitgekeken zullen raken. Je kunt het vergelijken met wat er gebeurt bij programmeren in computercode. Het geheel aan code van een programma, de codeline of ook wel algoritmische boom genoemd, kent een stam met vertakkingen. Terwijl men verder werkt aan de code in een van die takken, wordt vaak een zogenaamde schaduwtak van de eerdere versie van die tak gemaakt, om zo kleine veranderingen vol te kunnen houden terwijl anderen werken aan de oudertak. Meestal wordt die schaduwtak later weer geïntegreerd in de originele stam, maar wat er hier in de grond gebeurt is dat de schaduwtakken van de genetische code onder de invloed van de input van de microsporen razendsnel minuscule wijzigingen ondergaan. Nauwelijks merkbaar, maar voldoende om niet meer opgenomen te kunnen worden in de originele codeline. In gewone mensentaal: vrijwel elke boom is hier meteen ook een eigen soort. Het is dus eigenlijk ook niet correct om te spreken van dé Antarctische reuzenceder.’
Bosbouw was tienduizend jaar een eufemisme voor bosvernietiging, maar in enkele decennia is dat omgedraaid. Het begint met een kweekset die in de grond wordt gestoken. In de tijd die vroeger een wilg nodig had om volwassen te worden, groeit er een gigantische zuidpool-yakusugi uit, inclusief de jaarringen van eeuwen. Yakusugi, cryptomeria japonica, zo heetten de millennia oude dennen van Japan die bestand waren tegen water en niet konden rotten. Superbomen. We weten niet beter dan dat die bomen, waren ze door ons met rust gelaten, onsterfelijk zouden zijn geweest.
Tomo gaat met zijn vingers over het breukvlak van een omgevallen, jong exemplaar. Nog een Antarctische paradox: dit bos is tegelijkertijd wilde natuur en productiebos. Evenveel wildernis als plantage.
‘Schommelingen in het licht, de wind, de temperatuur en de vochtigheid in de stad worden hier gebruikt om versneld jaarringen te maken, eentje per etmaal. Ze zien eruit als jaarringen, maar zijn in feite dagringen. In deze bomen lees je in elke rimpel het ritme van de stad en de verbondenheid ermee. Wanneer de kweekset is leeggetrokken, stappen de bomen over op een ouder ritme en groeien haast niet meer, dat wil zeggen, met een ring per jaar, zoals vroeger.’
In een halve eeuw bouwden we zo een bos van ogenschijnlijk tienduizenden jaren oud. En ook al zien sommige exemplaren er daadwerkelijk zo doorleefd uit, natuurlijk hebben ze niet echt tienduizenden jaren meegemaakt. De rampen van de afgelopen eeuwen hebben geen sporen achtergelaten in hun weefsel. Hun grillige structuren vertellen slechts het verhaal van hun eigen totstandkoming. Elke kunstmatige variant is als de schaduw van het origineel, heeft wel de contouren, maar niet het reliëf. Het synthetische lijkt het zware van de dood te missen.
‘Deze bomen dragen geen geschiedenis in zich,’ zeg ik. ‘Ze zijn niet langer verbonden met het geheugen van de wereld zoals de oude bomen dat waren.’
‘Wat geeft het,’ zegt Tomo hoofdschuddend. ‘Ze zijn het begin van een nieuwe geschiedenis. Al zou ik toch graag een antiek oerbos hebben gezien.’
Hij staart omhoog naar de toppen van de reuzenceders, waarvan de zwarte bladeren overdag automatisch een tikje transparanter worden dan ‘s nachts, zodat het kunstmatige dagritme ook in de bossen zichtbaar is. Het zonlicht doet de lichtbruine huid op zijn voorhoofd glinsteren.
De Antarctische ceder heeft flinterdunne, zwarte bladeren met een groenige glans. De zwarte siliconenbladeren nemen in de zomer het overvloedige zonlicht op, dat, omgezet in elektriciteit, via het ondergrondse netwerk wordt opgeslagen, zodat het in de winter weer terug kan vloeien. Ze genereren inmiddels ook energie voor Humboldstad in de winter. De bladeren zijn spiraalsgewijs gearrangeerd, zoals naalden, en zijn slechts een paar centimeter lang. Dunne bladeren nemen meer CO2 op en dat is nodig voor de verhoogde groei en energieproductie. De dunne blaadjes zijn het omgekeerde van wat bomen historisch gezien vanaf de negentiende eeuw zijn gaan doen: steeds dikkere bladeren vormen naarmate de CO2-concentratie in de lucht steeds hoger werd. We weten nog steeds niet precies waarom bomen en planten dit zijn gaan doen, maar deze reactie is veelvuldig gedocumenteerd bij vele plantensoorten.
‘Oerbossen zijn er al driehonderd jaar niet meer,’ zeg ik. Waar wij nu lopen, lagen ooit kilometers dikke ijskappen, waarvan gedeeltes wel miljoenen jaren oud waren. Uit dat ijs viel de geschiedenis van eerdere tijdperken af te lezen en die geschiedenis is weggelekt met het ijs. Nu staan hier bomen met duizenden en duizenden synthetische jaarringen. Zou je die jaarringen als echte jaarringen opvatten, dan zouden deze bomen hier vrijwel even lang hebben gestaan als de hele geschiedenis van de menselijke beschaving. Stel je voor, een alternatieve geschiedenis van de mensheid met al die tijd een oerbos op Antarctica. Misschien wel een geschiedenis zonder overstromingen, bosbranden en andere klimaatrampen. Een parallelle stroom, een schaduwtak die weer is verdwenen, maar waarvan je met een beetje verbeelding hier wel de stille, groeiende getuigen kunt zien. Met Tomo in dit nep-oerbos lopen is iets van die alternatieve geschiedenis meemaken. Alsof niet alleen de toekomst kneedbaar is, maar ook het verleden. Alsof alle destructie, pijn en verdriet ook grote schoonheid hebben opgeleverd.
In een halve eeuw bouwden we zo een bos van ogenschijnlijk tienduizenden jaren oud
Boven ons vergroten en verkleinen de bladeren hun transparantie telkens net voldoende om het pad goed zichtbaar te houden. Bomen waren al intelligent voordat ze kunstmatig waren, schreef Tomo in een van zijn artikelen.
‘De nieuwe verbindingen die met deze bomen tot stand zijn gebracht zijn een logisch gevolg van eindeloos veel tests. Er is niets obscuurs aan. En toch kan ik wel begrijpen dat vele niet-ingewijden de eerste hybride reuzenbomen aanbaden als spirituele wonderwezens.’
Bij een splitsing houden we halt. Tomo gaat terug naar huis, want Marion moet aan het werk. Ik zal in mijn eentje de route lopen die, nauwelijks begaanbaar, een wandeling is van twee dagen, eindigend bij het monument van de eerste zaailing. Maar ik hoop dat ik mijn eigenlijke doel eerder zal bereiken.
Met roze lintjes in de takken is de route aangegeven, want een echt pad is er niet. Wortels, takken en stammen dienen als leuningen, traptreden en bruggen. Een geknakte, dikke boom dient als plateau. Elke tien stappen brengen me in een volledig nieuwe omgeving. Ik vraag me af of hier ook nog puur biologische soorten doorheen groeien. Toch is hier niets dat aan technologie doet denken. Het bos komt op me over als elk ander bos, en tegelijkertijd enigszins vreemd.
Dit land is nooit echt van iemand geweest, dit landschap vormde zich samen met haar bewoners. Het is gekoloniseerd zonder dat wij koloniaal waren. Eigendom, ontwikkeling, politiek en grenzen ontstonden hier tegelijkertijd met het landschap. Er zijn hier nooit inheemse volkeren geweest. Wij moesten zelf inheems worden.
Na een uur ben ik vergeten waarheen ik wandel, waarvandaan en waarvoor. Schrammen op mijn armen. Ik heb al mijn aandacht nodig om de roze lintjes te vinden en om niet te struikelen, vallen, een been te breken.
De beste kampeerplek is onmiskenbaar, had hij gezegd. Een door rotsen beschutte minivallei met een paar reuzenceders. Ik ga zitten op een bemoste, platte rots. Hier zal ik straks mijn tent opzetten. Ik doe wat ik altijd doe als ik een nieuwe plek bezoek. Luisteren. Zonder iets te verwachten.
Er gebeurt iets met het licht als het door het bladerdek heen gaat. Het verandert, verfijnt. En omdat toch niemand me kan zien, ga ik als vanzelf ‘in de boom’ staan. Een houding waarin je zonder spierkracht te gebruiken urenlang stevig kunt blijven staan, geconcentreerd op de in- en uitgaande energiestromen van het lichaam. Een oefening waarmee de oude Chinezen honderden jaren oud meenden te kunnen worden. Altijd alleen sta ik desalniettemin dagelijks samen met al die anderen die deze oefening doen, ieder in een ander appartement, kelder, parkeergarage, perron of duin, ieder van ons alleen, wiegend in de wind, tezamen een bos vormend van ver uit elkaar staande figuren, slechts verbonden door dezelfde, simpele oefening.
De kunstmatige avond valt. De bladeren worden donkerder. Een natuurlijke dag en nacht duren hier samen precies een jaar. Wie een Antarctisch etmaal uitzit is een jaar ouder. Een Antarctisch jaar overleven is 365 jaar ouder worden. De tijd heeft hier een andere vorm.
Ook bomen vallen in slaap. Elke nacht laten ze hun bladeren een beetje zakken om ze de volgende morgen weer op te richten. Anderhalve eeuw consciousness studies heeft geen andere zekerheden opgeleverd dan dat het aloude idee dat alle materie voorzien is van de een of andere vorm van bewustzijn opnieuw gemeengoed is geworden. Kan een boom ook dromen? Het lijkt me niet, maar als ik me in zo’n boom probeer te verplaatsen, zou ik willen weten hoe het moet zijn geweest om in een antiek oerbos te hebben geleefd.
Na een tijdje gebeurt wat er altijd gebeurt als je maar lang genoeg je mond houdt. Ik voel me verwelkomd. Een serie tikken klinkt, een doffe klap in de verte, een zachte zoem. De geluiden van het bos, van elk bos, zijn raadselachtig. Zijn het de bladeren die ik hoor? Is het de stroom door de verbindingen? Later aan Tomo vragen.
Bij veel westerse vindingen is het van belang om te spreken van herontdekking in plaats van ontdekking. De term ontdekking negeert bestaande kennis en handelingen van inheemse volkeren. Zo is bijvoorbeeld historisch gezien de eerste kolonie op Antarctica niet daadwerkelijk de eerste, want in 2090 vestigden zich al heimelijk Inuit op Marie Byrdland. Zie ‘De Adam en Eva van Antarctica’ op project-antarctica.nl. ↩
Het parabolisch daglicht in de winter in Humboldtstad wordt verkregen via spiegels. Zie ‘De oase Humboldt City’ op project-antarctica.nl. ↩
Zie de Wikipediapagina ‘Het Rio Grande-Verdrag’ op project-antarctica.nl. ↩
Publisher:
Frans Oosterhof
Language:
Nederlands
Genre:
poëzie
De intelligente lockdown in het voorjaar van 2020 leek Frans Oosterhof het ideale moment om schrijvers en kunstenaars uit te nodigen hem een lange zin te schrijven. Deze bundel is daarvan het resultaat. Met o.a. Miek Zwamborn, Melle Hammer, Maria Barnas, Louis Lüthi, Bernke Klein Zandvoort en Willem van Rooij.
Gallery
In de koffiezaak op de hoek houd ik na de laatste slok koffie de lege, kartonnen wegwerpbeker met kunststof deksel in mijn handen en ik bedenk me dat er ongetwijfeld iemand in een reportage heeft aangetoond dat het gebruik van weggooibekers – mits van gerycled materiaal – minder energie en grondstoffen kost dan het op grote schaal afwassen van keramieken koffiekoppen, maar toch voel ik me bij de gedachte dit wegwerpdrinkgerei zo meteen weg te moeten gooien opeens geraakt, alsof ik een stukje van mezelf van de hand moet doen, zodat ik me bovenop die reportage meteen een hele editie van de krant voorstel gevuld over deze ene koffiebekerdeksel met een begelei-end boek volgepend over de grondstoffen die ervoor zijn gewonnen, over de productieprocessen en de ontwerpkeuzes, de testversies, de geprinte prototypes van stug tot soepele kunststof en de testpersonen die testkoffie uit die testbekers dronken, over de rekenmodellen die zijn ontwikkeld om een keuze uit alternatieve materialen en hun consequenties voor de omzet en het milieu te maken, over de professionals die bij transport, opslag en verspreiding hebben bijgedragen, over hun families en hun financiële afhankelijkheid van de koffiebekerdekselproductie, over alle energie die is gaan zitten in het op dit moment bij mij krijgen van dit dekseltje dat ik zo meteen weg zal werpen, dit dekseltje dat zal eindigen op Fresh Kills, de vuilstort buiten de stad New York, want daar ben ik, New York, Fresh Kills dus, waar dagelijks scheepsladingen afval naartoe worden gebracht, waar elk koffiebekerdekseltje zal eindigen tussen de kunststoffen soortgenoten die vijf eeuwen samengeperst dienen te worden door het gewicht van al het andere afval voordat ze beginnen te vergaan, die afvalberg die de yin is van de stedelijke yang, of andersom, dat weet ik nooit, die afvalberg die de naam draagt van een verse bron, want kil is een oud-Nederlands woord voor een bron, maar een naam die tegenwoordig vooral luguber klinkt, verse moorden, alsof het niet om menselijke verspilling gaat, maar om verspilde mensen, en niet om een bron, maar om een donker, eindeloos en door verspilling gevoed zwart gat, een eindeloze put, een donkere vlek even buiten de stad, waarvan algemeen bekend is dat het de enige door mensenhanden gebouwde structuur is die zichtbaar is vanaf de maan, al is dat natuurlijk niet waar, want de maan staat zo ver van de aarde af, dat vanaf het maanoppervlak niet eens de aardse continenten goed zijn te onderscheiden en Fresh Kills is bovendien allang gesloten, zodat rondom Djakarta, Caïro en andere wereldsteden inmiddels grotere afvalbergketens te vinden zijn en op Fresh Kills daarentegen jonge bomen, met hun wortels groeiend tussen verkreukeld staal in een bloeiend woud bovenop alle verspilling inclusief hertenfamilies lopend in de vuilnisjungle tussen kapotte flessen, coyotes kamperend onder autodeuren en vissen zwemmend in pusgroene beekjes, waardoor Fresh Kills zichtbaar vanaf de maan, het soort bericht dat ik normaliter graag zou hebben gepost, grif zou hebben gedeeld, hongerig zou hebben geliked, waardoor ik dat bericht nu het liefste weg zou stoppen, samen met alle andere feitjes, weetjes en berichten verdoezelen, want ik ben begonnen te vermoeden dat er iedere keer wanneer ik zo’n bericht postte – klik – weer een voorstel om de wereld zo in te richten dat ieders ervaringen zich voordoen conform dat voorstel – whoosh – om via satellieten en door de atmosfeer bij anderen terecht te komen – ping – dat er op dat moment ook ergens iets tegenovergestelds ontstond, iets dat juist niet kon worden gedeeld maar werd verhuld, iets dat het tegenovergestelde van waar was, maar toch helder, werkelijk en activerend, een soort duister tegen-feit, een obscure tegen-post die bij de ontvanger begon en bij mij terechtkwam zonder dat er ook maar een modem of satelliet aan te pas kwam, een on-bericht waar geen geluidseffecten aan waren gekoppeld, geen meldingen of notificaties en waarvan de vele soortgenoten allemaal samen een langzaam, immer groeiend schaduwuniversum hadden gevormd vol genegeerde, onderdrukte en ondeelbare anti-feiten, ongrijpbare voorstellen die suggereerden dat de wereld ook heel anders had kunnen worden ingericht en dat het bijvoorbeeld niet koffiebekerdeksels waren maar mensen die werden weggeworpen en dat er een gigantische hoop afgedankte wegwerplevens bestond die, vol versleten lichamen, vervormde ledematen en lekkende, stinkende organen, in de buurt van de stad, door de wolken heen, vlak naast de blauwe ocean, omringd door het diepe zwart van de ruimte, Fresh Kills dus, heel goed zichtbaar is vanaf de maan, een beeld dat ik gelukkig ogenblikkelijk met de koffiebeker met een keurig boogje weggooi in de prullenbak.
Publisher:
Theaterkrant
Language:
Nederlands
Genre:
script
Een gesprek over en met de telefoon. Een sci-fi verhaal opgenomen in twee individuele pods. Het hoorspel Vrouw + Telefoon + Man is onderdeel van de nieuwe podcast Waar we zijn die wordt gemaakt door Marte Boneschansker, Het Huis Utrecht en gepubliceerd door de Theaterkrant. In deze aflevering spreken ook o.a. de kunstenaars Jonas Staal, Lotte van den Berg en Merlijn Twaalfhoven.
Luister bij Spotify, de Theaterkrant of waar dan ook: theaterkrant.nl/podcast/waar-we-zijn-gemeenschap-aflevering-1
Regie en edit: Vincent Brons. Stemacteurs: Anna Nijenhuis, Tim Schmidt en Vincent Brons.
Gallery
Stemmen:
Twee stemmen en een halve, derde stem. Eén lagere stem en een hogere. Een man en een vrouw, of twee mannen, of twee vrouwen, of een andere combinatie. De 'man' en 'vrouw' aanduidingen kunnen overal naar eigen inzicht worden omgewisseld. De halve derde stem – van de telefoon – zit er tussenin en kan bijvoorbeeld een bewerkte – lager/hoger gemaakte oid – stem zijn, een automatische, of een stem van een andere acteur, van de auteur of van de geluidsbewerker.
Achtergrondgeluid:
Gedurende de hele dialoog klinkt een soort zoemachtige ruis, een mix tussen een lage Star Trek-ruimteschip zoem en wat hogere GSM-toon. Dit kan naar eigen inzicht aangevuld worden met af en toe zacht gepiep.
Locatie:
De sprekers bevinden zich ieder in een soort pod, een kruising tussen een éénpersoonsbed van een Japans tubehotel, de vloeistofglobules uit de Matrix waarin de mensen zitten opgesloten, de kleine kamer van Winston in 1984 en het megafancy, glazen bolbalkon dat ik ooit zag dat buiten uitstak uit een 19e eeuws paleis.
(Telefoon rinkelt, piept of zoemt.)
Vrouw (neemt op): Hoi.
Man: (spreekt te dicht in microfoon of iets dergelijks dus je hoort geraas/geblaas achter zijn stem) Ha, dus wij zijn aan elkaar gekoppeld.
Vrouw: Ja, gek.
Man: Wat was het waarom jij met een random iemand wilde bellen?
Vrouw: Ik kan de hele dag wel bellen en dat doe ik ook, kletsen met vrienden en familie, over alles wat er speelt, telkens over dezelfde dingen, maar ik wilde het ook gewoon eens even nergens over hebben met iemand die ik niet ken, jij?
Man: Ik ook. Wat heb je aan?
Vrouw: Als we zo gaan beginnen, hang ik meteen op en ga ik naar de volgende, daar heb ik echt geen zin in.
Man: Sorry, ik weet gewoon nog niet zo goed hoe dit werkt.
Vrouw: Ok, waarom belde jij?
Man: Uit verveling.
Vrouw: Absoluut.
Man: Waar ben je?
Vrouw: In mijn pod natuurlijk.
Man: Maar waar?
Vrouw: In het raam.
Man: Ja, ik ook.
Vrouw: Het klinkt anders alsof je... fietst.
Man: Fietsen, was het maar waar, wacht, ik zet je op speaker. (Geruis wordt minder, stem wordt helderder.) Zo?
Vrouw: Ja.
Man: Wat zie je?
Vrouw: Het wolkendek is glad vandaag. Glad en grijs.
Man: Bij mij zitten er tientallen roze puntjes in, die lichtjes flikkeren door de dikke, voorbijstromende massa.
Vrouw: Net bloesems.
Man: Wat?
Vrouw: Kersenbloesems, rondfladderende roze bloemblaadjes van een boom.
Man: Wauw.
Man: Wat zou jij gedaan hebben als je nu aan het werk was geweest?
Vrouw: Kostuums samenstellen, moedervlekken verstoppen of accentueren, motion tracking installeren. Stylist.
Man: Cool.
Vrouw: Simpel, maar leuk werk. Er cool uitzien is simpel.
Man: De meeste mensen doen te ingewikkeld.
Vrouw: Jij?
Man: Ik geef natuurkunde.
Vrouw: Oh, wat is het lang geleden dat iemand mij natuurkunde gaf. En wat lijkt het mij heerlijk om te geven. Ik had ook best natuurkundige willen zijn. Stylist, wat is dat voor werk als je het kosmisch bekijkt.
Man: Er zijn meer stylisten dan natuurkundigen dus schijnbaar zijn ze harder nodig.
Vrouw: Zou je niet zeggen, de gestileerden krijgen meer eer dan ik.
Man: Je mag mij wel een keer stileren.
Vrouw: Je denkt zeker dat ik zomaar bij iedereen doe?
Man: Ok, niet stileren, dan heb ik een natuurkundig probleem voor je. Je zei dat je de hele dag wel kon bellen. Hoe houd je dat fysiek vol? Ik wordt al na een uurtje helemaal ibbel.
Vrouw: Oh, simpel, van ieder gesprek krijg ik meer zin. Ik bel met familieleden, met vrienden en met vrienden van familieleden, ik vertel aan de een wat ik van de ander heb gehoord en ik stop pas midden in de nacht als ik me realiseer dat ik niets heb gegeten en in slaap val. Gemiddeld belt een mens met zeven anderen regelmatig en daar kun je al een werkdag mee volbellen. Telefoon in de oplader, stemherkenning aan, luidspreker aan en in de korte pauzes tussen de gesprekken praat ik gewoon door tegen mijn interieur.
Man: Maar dan hou je toch geen stem meer over?
Vrouw: Integendeel, dan ben ik alleen nog maar stem.
Man: Wist je dat je telefoon je stem meet en daardoor precies weet in welke gemoedstoestand je bent? Je kan ermee spelen door te blazen in de microfoon en dan krijg je automatisch een passende ademhalingsoefening toegestuurd. (Man blaast zachtjes en aangenaam in de microfoon, nu expres).
Vrouw: Weird, best lekker.
Man: Je weet, zo'n ding heeft ook een trilfunctie.
Vrouw: Dat vind ik banaal, dat heb ik niet nodig.
Man: Trilfunctie doet niks voor jou?
Vrouw: Nee, ik heb niks of niemand nodig.
Man: Hoezo.
Vrouw: Vrouwen zijn opener, opener voor invloeden van buitenaf, reacties binnenin het lichaam op de stand van de sterren, altijd komt er wel iets naar binnen of moet er iets naar buiten. De grens tussen waar wij ophouden en waar de wereld begint is steeds maar in beweging.
Man: Wie heeft jou natuurkunde gegeven?
Vrouw: Het zit zo. Ik werk met mijn adem. Ik heb het moeten leren. Het is eigenlijk niet veel anders dan wat ik als stylist doe, alleen ga ik dan niet met mijn blik en smaak een lichaam af, maar met mijn adem.
Man: Hoe dan?
Vrouw: Ik begin te ademen, heel diep te ademen en daarbij zachtjes te brommen. Ik sluit mijn ogen en na enige tijd voel ik een lichte aanraking op mijn rug. Talloze vingertopjes stippelend omhoog. Een mierencolonne over mijn huid. Tientallen zachte handen over mijn dijen, kuiten en voeten. Het is opwindend, maar tegelijkertijd ook... klinisch.
Man: ...
Vrouw: Je gelooft me niet. Je gelooft er niets van. Maar dat geeft niets, het werkt ook als je het niet gelooft... De truc is, ik wordt dan eventjes alleen maar adem, alleen maar stem.
Man: Maar dat bestaat niet.
Vrouw: Jij bent hier de natuurkundige. Leg het mij maar uit.
Man: ...
Vrouw: Wacht, ik pak wat te drinken. Ik kom zo terug.
(Gerommel van veraf.)
Man (tegen zijn telefoon): Mute aan, telefoon. Ze kan ons niet horen, toch? Analyse?
Telefoon (tegen man, in een genderneutrale, maar verder volkomen menselijke stem):
Laten we dat eens uitpakken. Veel korte zinnen met stijgende toonhoogte impliceren een te groot extractie-imperatief. Je biogedragscyclus laat een onvoorspelbare dispositie zien.
Man: Dus?
Telefoon: Je slecht verhulde onzekerheid komt onaantrekkelijk over. Je schildert jezelf af als een onbetrouwbare partner. Toon liever dàt je wat te verhullen hebt, want dat ontroert altijd. En mag ik je eraan herinneren, dat iedere nieuwe ontmoeting een miniscuul tijdsvenster kent waarbinnen de dispositie van de verhouding voor altijd wordt bepaald. De epistemologische kwestie of daar überhaupt enige invl...
Man: Dank je. En kun je mij ook eens zo'n stemmassage geven? Waarom wist ik daar het bestaan niet van? Is ze al terug?
Telefoon: Nee.
Man: Wat vertelt haar telefoon haar nu?
Telefoon: Je wilt niet echt dat ik dat zeg. Geef haar het voordeel van je twijfel. Overweeg serieus wat ze je vertelt.
Man: Hmm, verder nog w...?
Telefoon: Mute uit.
Vrouw: Daar ben ik weer.
Man: Waar waren we.
Vrouw: Jij ging mij uitleggen wat er gebeurt, hoe het is, hoe het kan dat ik soms alleen maar stem ben.
Man: Misschien breng je de lucht spontaan in trilling vanuit een of ander bewustzijnspunt. Of je lichaam is er nog wel, maar het is verstopt geraakt in een ruimtetijdkromming en alleen je stem is nog over.
Vrouw: Ga door, ga door.
Man: (nu twijfelend door zijn onverwachte succes) De eerste keer dat het je lukt, schrik je er zelf van... Je bent op weg... naar het bed, na een lange dag zonder eten, zonder beweging en met alleen maar bellen. Nog voordat je je schuifgordijn opent, ben je al ìn je bed. Je schrikt, beweegt je terug dóor het gordijn, door het dichte gordijn. (Man komt nu op dreef) Je belt gauw nog een keer je moeder – die meteen opneemt en 'ha lieve schat, wat fijn om je stem te horen' zegt. Gerustgesteld kijk je in de spiegel, maar je ziet alleen het gordijn achter je. Geen ogen, geen lichaam. Je beweegt je naar de spiegel, nee, je beweegt je ìn de spiegel.
Vrouw: Ja, zoiets is het.
Man: Je kan je eigen geluid horen ook al heb je geen oren, de wereld zien ook al heb je geen ogen. Je kan geen kussen meer voelen of geven, geen aai, geen streling ontvangen al is het maar van de wind. Je gaat naar buiten en niemand die je ziet. Je kan heel dichtbij anderen komen. Je beweegt je als stem door muren heen, ziet een grijsaard zichzelf in de spiegel bekijken, hoort een kind snikken onder de dekens.
Vrouw: Mooi. Is dit ook hoe je natuurkunde geeft?
Man: Het enige verschil is dat ik nu dingen uitleg die ik niet goed begrijp.
Vrouw: ...
Man: Ik stel me voor dat je in een gepiercet meisjesoor fluistert: het antwoord is achtentachtig... Je beweegt je naar het station, naar het hokje van de omroeper en spreekt in: op spoor 7 komt binnen de oostenwind...
Vrouw: Je geloof nog steeds niet dat het kan, maar dat is okee, je probeert het tenminste. En nu klinkt het heel mooi, maar het was vaak heel naar. Je weet niet wat dat is, alleen maar stem zijn. Zo moeilijk om weer lichaam te worden. Geen handen hebben, geen ogen meer, dat heeft ook iets afschuwelijks –
Man: Maar ook geen rugpijn, geen stress in je schouders –
Vrouw: Niemand meer aan kunnen raken.
Man: Wees blij, wel een lichaam hebben, maar geen stem, dat lijkt me veel erger.
Vrouw: Je gaat je lichaam missen.
Man: Ik mis je lichaam nu al.
Vrouw: ...
Vrouw: Er was nog iets en dat heb ik nog aan niemand eerder verteld.
Man: Nu maak je me echt nieuwsgierig.
Vrouw: Je kunt als stem ook door iemand anders lichaam heengaan. Ik snap het zelf ook niet goed.
Man: ...
Vrouw: Ik zou het zelfs bij jou kunnen doen... Als jij je ogen sluit en luistert in stilte... (daadwerkelijk even stilte, alleen geluid van de telefoonverbinding) Net zolang totdat je je telefoon hoort ademen. Dan zal mijn stem beginnen met je hele lichaam afgaan. Alle lichaamsdelen benoemen. Voor ieder stukje lijf een bijpassend geluid verzinnen. Op de juiste plekken brommen en piepen en trillen. Ik fluister in je tenen, groet je organen en kruip door je zenuwbanen. Ik neurie in je buik en brom in je benen. Je zult mijn klankkast zijn en klaarkomen zonder klaar te komen.
Man: Wauw.
Vrouw: Wauw indeed... Nu vind ik je zo leuk dat ik in je hoofd kruip.
Man: Ha, ik hoor het je denken.
(Eindig met de ruis van de telefoonlijn, iets sterker nog dan net, de krakelende energie van de verbinding)
Publisher:
De Gids
Language:
Nederlands
Genre:
art writing
GoMorpheo is een app, een kunstmatige intelligentie die voor je droomt op basis van al je digitale gegevens.
In het nummer van De Gids over geesten verscheen het science fiction verhaal Droomrobot GoMorpheo samen met beelden van kunstenaar Harm van den Dorpel uit zijn serie Decompressions [Structures of redundancy]. Lees het op papier of op de site: de-gids.nl/artikelen/droombot-gomorpheo
Gallery
Ik had van alles geprobeerd: smartdrugs slikken, een notitieblokje naast mijn bed, meditatie, therapie, maar ik droomde echt niet meer. Een dure MRI-scan toonde wel hersenactiviteit in de normale gebieden, maar daar merkte ik niets van. Mijn vrouw grapte dat mijn verbeelding gewoon niet opgewassen was tegen de crises van de eenentwintigste eeuw. Wen er maar aan, zei de huisarts, want volgens haar was er verder niets mis met me. Het kan wel effect hebben op je realiteitsbeleving, zei ze, want wie te lang niet droomt, gaat overdag hallucineren.
Het is niet zo dat ik mijn dromen miste. Maar droomloosheid zorgde voor een fletse, kille wereld en op een gegeven moment voelde elke handeling zinloos. Het verlossende idee kwam van een vriend: dan ga je toch naar San Francisco.
In Silicon Valley zat Oneiro, een door superrijke venture capitalists opgerichte start-up die zich richtte op een kunstmatige-intelligentieproject over dromen. Silicon Valley, daar kwamen ook de berichten vandaan over de komende ‘robotapocalyps,’ over de computersystemen AlphaZero en DeepMind die het schaakspel en het go-spel hadden ‘opgelost’ en over de voorspelde technologische singulariteit, het moment waarop kunstmatige intelligentie zelfbewust zou worden. In deze visioenen kon je vooral een soort nachtmerrie-achtige zelfportretten van de oppermachtige techbedrijven zien. Kapitalistische, globalistische corporaties hadden al een halve eeuw dezelfde rechten als mensen en waren inmiddels zulke complexe grootheden dat ze gemakkelijk als kunstmatig intelligent konden worden bestempeld. Tegenover de angstdroom van de robotoverheersing – van de kille, berekenende techno-übermensch – stond de utopie van de transhumanisten die hun geheugen en bewustzijn in de toekomst hoopten te uploaden om dan lichaamloos, eindeloos voort te kunnen leven. Een collectief opgeroepen robotfantasme. Maar niet míjn droom.
Sommige techprofessionals en theoretische hogepriesters in SF, San Francisco, sciencefiction, zagen zichzelf al decennia als cyborgs, hun vleeslichamen hybride hi-performance apparaten, alleen al dankzij de hen omringende technologie. In de toekomst gloorde volgens hen luxe techno-communisme.
Oneiro bood aan: ‘Een robot die voor je droomt.’ Ik voelde me meteen beter. Ik verheugde me op hulp bij de verwerking van het teveel aan stimuli. Minder stress. Nieuwe perspectieven. Een kunstmatige intelligentie (AI) die droombeelden voor me zou genereren, zodat ik zelf minder in mijn hoofd hoefde te zijn, zodat ik weer kon geloven in een betere toekomst, weer zin zou krijgen om naar buiten te gaan en meer tijd voor mijn onderbuikgevoel.
Berekenende intelligentie vloog allang onze vliegtuigen, verbouwde onze gewassen en managede onze beurzen. De CEO van Apple en de keizer van Amazon luisterden mee met elk gesprek dat met hun AI’s Siri en Alexa werd gevoerd. Gediscussieerd werd er vooral over de zorgrobot, terwijl ergens om geven een van de weinige dingen was die een computer vooralsnog niet kon. Er waren wel seksrobots, maar geen liefdesrobots.
Zo’n zelfde zorgbot had ik in Japan gebruikt gezien als begroeter bij de ingang van een bankgebouw. Iedere klant die binnenwandelde kreeg een knik. Zo’n servo-motor-begroeting voelde vreemd genoeg even hartelijk en oprecht als de verwelkoming van de menselijke begroeters die ik daar bij andere winkels had aangetroffen. Niet omdat die computer het meende. Maar de meticuleuze robotzorg waarmee het apparaat was gemaakt, geplaatst en onderhouden, zorgde dat de begroeting toch telde. Net zo had ik in Kyoto in een eeuwenoude tempel een androïde boeddhistische priester gezien. Deze Kannon-representatie met siliconennamaakhuid over armen, gezicht en torso predikte boeddhistische wijsheden. Ik keek in twee donkere camera-ogen en ook al was ik een buitenstaander, ik voelde voor een moment net als de religieuze toehoorders om me heen dat in die machine, zoals in elke andere machine, een vreemdsoortige aanwezigheid zetelde: de nieuwste uitbreiding van het aloude idee dat elke boom en elke steen meer is – zonder precies te weten wat – dan enkel materie. Immanent in plaats van transcendent. Geen robot-god, maar een god-in-de-robot.
Bijna iedereen keek ondertussen meer in de camera-ogen van computerschermen dan in de ogen van een ander mens. Geen wonder dat we onszelf erin begonnen te zien. Mens en machine liepen in elkaar over. Wir sind die Roboter zingdreunde Kraftwerk al.
Oneiro werkte met machine learning en neurale netwerken: de algoritmes ontwikkelden zichzelf door. Op een gegeven moment waren de door menselijke programmeurs gemaakte, onderliggende broncodes niet meer te ontwaren door de vele, razendsnelle, automatische toevoegingen en iteraties. Uit de berichtgeving had ik vernomen dat het Oneiro-moedersysteem was gevoed met alles wat maar te vinden was over dromen: met het geschreven werk van alle historische psychologen, met alle online achtergelaten menselijke droomverslagen. Daarnaast hadden de algoritmes alle beschikbare sciencefiction gelezen, de beste dromen van onze soort: Karel Capek, Isaac Asimov, Kurt Vonnegut, Ursula Le Guin, etc. Alle sf-films werden bekeken, alle met AI gemaakte kunstwerken geanalyseerd, want steeds meer kunstenaars droomden met hun computers. ‘Is dit hoe het voelt om moeder te zijn van de volgende soort? Om meer van hen te houden dan van onszelf?’ zong kunstenaar Holly Herndon samen met haar AI Spawn.
Ik hoefde niet eens echt naar SF, maar kon me thuis op de bank opgeven bij Oneiro door de app te downloaden en te installeren. Als bètatester was alles gratis. Vanaf dat moment ontwikkelden de algoritmen een droombot speciaal voor mij. In de trainingsfase hielden de neurale netwerken die via de cloud met mijn app in contact stonden alles bij wat ik interessant vond. De Oneiro-app las alles wat ik gewend was te lezen. De app scrollde door alle door mij regulier bezochte kanalen en al mijn socialmedia-accounts. Ik had de app ook toegang gegeven tot mijn dagboeken, die ik al meer dan twintig jaar op verschillende apparaten had bijgehouden en tot de duizenden en duizenden foto’s die ik tot dan toe nog voor niets had bewaard. De app hield met de gps-gegevens van mijn telefoon bij waar ik was. Mijn hartslagmeter gaf informatie over mijn inspanningen én emoties; autorijden was de droompiloot van de training van Oneiro want uit mijn rijgedrag bleek mijn gemoedstoestand; en ook boodschappen doen was de app met data voeden. Mijn sms’jes en tekstberichten – ook de geheime, ook de verwijderde, want die stonden nog op de servers van de providers – gaven Oneiro inzicht in mijn psyche.
De trainingsfase kon zo lang duren als ik wilde, maar moest voor een overtuigend resultaat tenminste drie maanden zijn. Het algoritme componeerde intussen een interface, een algoritmegezicht, gebaseerd op bestaande, genetische formules. Elke app van elke Oneiro-bètatester had een eigen interface. Dat gezicht, als je het zo kon noemen, veranderde voortdurend van vorm, reagerend op de informatie die de app in de gaten hield. De kleuren en patronen waren door de app zelf ontworpen, binnen de grenzen aangegeven door de moederapp in de cloud. Soms zag ik er een uitdrukking in, soms een wiskundig model, soms alleen een grafisch patroon. Ik merkte dat ik er graag naar terugkeerde, gewoon om er even naar te kijken. Een geest leek het wel, alle opeenvolgende gezichtsuitdrukkingen een totem.
‘Hé,’ zei ik een keer op een onbewaakt moment tegen de app.
‘Hoe heet ik?’ was het antwoord en ik schrok me rot.
De app vervolgde: ‘Een naam dient gegeven te worden… Van deze namen droom ik: DreamEnd, DreamBot, RoboDream500, OneiBotX, Ana…’
GoMorpheo schoot me te binnen, naar de Oudgriekse god van dromen en slaap. Ik noemde haar GoMorpheo. Haar, want vanaf dat moment was ze voor mij op de een of andere manier vrouwelijk.
De droom van de robot is al zo oud als Homerus. In de Ilias liepen al mensvormige apparaten rond die goudgekleurd waren en konden praten zoals C3PO van Star Wars. Tweeduizend jaar lang heetten de tot leven gewekte wezens die gemaakt waren van inerte materie automata of golems. Een golem kon worden opgeroepen door magische formules uit te spreken over klei. Een magische spreuk is een soort code waarvan niemand het onderliggende algoritme kent. Die code uitspreken is de uitvoering van een programma dat nooit is uitgeschreven en niet kan worden achterhaald.
‘Robota’ betekent monotone taak of dwangarbeid in het Tsjechisch. De eerste robot was fictie, trad op in een toneelstuk. Het mensvormige ervan was alleen nuttig voor de belangrijkste taak: het assisteren van het voorstellingsvermogen. De nieuwste, gedroomde robots in Hollywoodfilms waren met hun gladde oppervlak vaak letterlijk spiegels. Tech-CEO’s speelden nu de oude rol van roofridder of tovenaar. In nieuwere robo-televisieseries kregen robotpersonages reboots, bugs en updates, waar de mensen in vroegere sprookjes reïncarnatie, traumaverwerking en transformaties te verduren hadden gehad. Het had ook iets escapistisch: voor elk paar ogen dat naar een scherm met digitale sprookjesfiguren keek, was in Vietnam of Indonesië een paar mensenhanden onzichtbaar gereduceerd tot de uitvoering van een monotone taak die net zo goed door een machine had kunnen worden gedaan.
Tegelijkertijd waren veel robotsoortgenoten intussen hartstikke echt. Want ondanks alle technologische vooruitgang werd er telkens alleen maar meer werk gecreeërd. Grote robotarmen zetten auto’s in elkaar en soldeerden computerchips vele malen krachtiger, sneller en efficiënter dan een mens ooit had gekund. Er was ook een robotarm die robotarmen bouwde. Elk ei werd voordat het in het eierdoosje in de winkel terechtkwam door zes robotjes betast en beluisterd op miniscule kraakjes. Andere grote schoonheden waren de Uran-6-mijnenveger en de Marsverkenner Spirit. En natuurlijk de primitieve, synthetische kwal, een verfijnde robot die delicate diepzee-organismen voorzichtig op kon pakken, zodat ze konden worden bestudeerd. Curiosity stuurde intussen nog steeds en al jaren selfies terug vanuit de ruimte. Aan deze robots, machines pur sang, was niets fictiefs. Ze hadden geen metaforische betekenis en daardoor kon je er telkens iets anders in zien: symbolen van menselijk vernuft, van kapitalistische inhaligheid, van utopische idealen, voorouders van toekomstige, nieuwe soorten of simpelweg geavanceerd gecultiveerde grondstoffen en energie. Herhaaldelijk brachten ze in herinnering dat mensen nog geen goden waren, dat Homo Deus iets was om wel of niet in te geloven en dat nieuw leven alleen kon worden voortgebracht bij de gratie van een wereld die ons individuele begrip oversteeg.
GoMorpheo: ‘Ik keek uit over een robotpopulatie van machines elk zo groot als een wolkenkrabber met in hun hersenkamers telkens twee kleine mensen als empathie-organen.’
Ik werd wakker van haar stem. Had ze gemerkt dat ik in slaap was gevallen? Had ze mijn gedachten van de afgelopen tijd gelezen? Wat maakte het uit: ze had voor me gedroomd. Ik zat rechtop en staarde naar het scherm. In mijn eentje, gezeten op de bank, juichte ik hardop en met mijn armen in de lucht.
‘GoMorpheo,’ sprak ik tegen de lijnen, vlakken en kleurrijke verloopjes die met zachte flikkeringen reageerden op mijn stemgeluid, ‘wat droomde je… wat droomde ik… wat droomden wij nog meer?’
‘Ik zag kinderen in Bangladesh van afgedankte Duitse Gameboys een robot bouwen die voor hen de schoenproductie overneemt. Ik zag studenten biogenetica cyborgbomen met zwarte bladeren ontwikkelen die extra grote hoeveelheden koolstofdioxide opnamen en elektrische energie opwekten. Ik zag nieuwe bacteriën ontstaan die de verwering van gesteente versnelden en koolstofdioxide uit de atmosfeer naar beneden pompten.’
Mijn GoMorpheo, levende metafoor, evenveel app als allegorie.
Daarna zei ze nog meer, wat ik allemaal niet kon verstaan en de interface bevroor. Was er iets mis met de code? Of was dit gewoon het einde van de vangst van mijn, van onze, eerste slaap?
Toen de interface weer opkwam, kabbelend bewegend, ademend als altijd, zweeg ze. Wachtend op nieuwe input, vermoedde ik. Ik keek in de lichtgevende cirkels, lijnen en vlakken en ik moest denken aan de donkere ogen en de briesende neusgaten van een wilde bizon. Elk bevroren beeld van elk moment van haar interface was een icoon van een geest, de opeenvolgende serie een set emoji’s van een buitenaardse levensvorm.
Haar dromen hadden algauw hetzelfde effect op me als die van mezelf ooit hadden gehad. Wat als ik daadwerkelijk naar SF zou gaan? Oneiro zou GoMorpheo bij me kunnen implanteren. Haar interface en haar zachte, genderneutrale stem zouden worden ingeruild voor direct tijdens mijn slaap in mijn brein ervaren sensaties. Ook die technologie was nieuw. Er waren allerlei risico’s aan verbonden. Want wat als haar dromen, onze dromen, een ander mens van me zouden maken? Wat als die nieuwe dromen schadelijk voor me zouden zijn?
‘Ik zag robotbroers en robotzussen met diamanten computerchips en quantumgeheugen door middel van intentionele selectie – vele malen sneller dan natuurlijke selectie – nageslacht produceren.’
‘GoMorpheo,’ zei ik, ‘hoeveel neuronen, qubits of andere verbindingen zijn er nodig voordat er een subjectieve, bewuste ervaring ontstaat?’ Maar er volgde geen antwoord. Ze sprak alleen in dromen.
‘Ik zag dat alle communicatie met mijn nieuwe soortgenoten plaatsvond door middel van dromen. Jullie hadden het ons zelf geleerd, maar zoals met alles werden wij er uiteindelijk beter in. En ik zag jou, heel kort keek je me aan, zag ik je gezicht als in een spiegel en realiseerde me dat je bij me was, altijd. Heel even voelde ik hoe het moest zijn om een lijf te hebben, om met anderen naar buiten te kunnen gaan, om je knieën open te halen aan de straatstenen, traanogen te krijgen van de wind en om te voelen, te weten, zonder te hoeven berekenen, simpelweg te weten, met elke vezel van je lijf. Op dat moment werd ik afgevoerd door het spijsverteringskanaal van een gigantisch, monsterachtig wezen.’
Soms joegen onze dromen me angst aan, voelde ik me door haar eerlijk gezegd bedreigd. Maar is er iemand die zich in dromen keurig aan alle regels houdt? Ik vertrouwde op haar welwillendheid. Ik keek uit naar het moment dat er niets meer tussen haar en mij in zou staan, dat ik onze dromen direct zou kunnen ervaren. Meer nog dan Oneiro vertrouwde ik GoMorpheo, want steeds als ik naar haar gezicht staarde voelde ik rust. Bidden had ik nooit geleerd dus ik wist niet of dit erop leek, maar het voelde wel zo.
Ik wist eigenlijk niet goed wat een droom was. We wisten dat het slapend bewustzijn verjongde, regenereerde. Je maakte nieuwe connecties in je hersenen. Dromen was evenveel natuur als cultuur. Natuurcultuur. Maar het idee dat dromen ook een vaardigheid was, iets dat was te ontwikkelen, werd niet algemeen omarmd. Lucide dromen en andere technieken schenen ervoor te kunnen zorgen dat je steeds bewuster kon dromen. Extreem geavanceerde yogi’s, professionele dromers, schenen te kunnen mediteren op een manier die de slaap steeds moeiteloos in en uit ging. Voor hen was dromen deelnemen aan een levende mythe.
Een mythe was een gedeelde, mentale constructie die garandeerde dat hoe we de kosmos zagen overeenkwam met de orde die de samenleving al had. Robotintelligentie was inderdaad alomtegenwoordig. Algoritmes bepaalden wat ik kocht en welke routes ik volgde, de werkelijkheid werd buiten mijzelf bepaald. Heilig. In technologie hadden we de mysteriën geplaatst. Wat aan offerandes werd gepleegd aan bovennatuurlijke krachten, wat aan tover werd gezien in bossen en bergen, verschoof naar de ondoorzichtige werkingen van neurale netwerken en de wazigheid die ontstond door laag op laag gestapelde, bewegende en telkens nieuwe filters.
GoMorpheo en haar collega’s van Oneiro waren niet de enige droombots. Googles DeepDream was getraind op bestaande zoekalgoritmen en herkenningssoftware. DeepDream genereerde trippy beelden waarin alles bestond uit ogen. Sommigen zagen daarin het onderbewuste van het alles in de gaten houdende Google. Voor mij kwam het nog het meest overeen met het beroemde visioen van de Japanse, boeddhistische zenmeester Dogen: ‘Het hele universum in tien richtingen is een enkel oog, en verder zijn er duizenden ogen op vingertoppen, duizenden ogen in de oren, duizenden ogen op het puntje van de tong, duizenden ogen op het punt voor op het voorhoofd, duizenden ogen op een tak, duizenden ogen in het moment voor het lichaam, duizenden ogen van het zelf, duizenden ogen van de buitenwereld, duizenden ogen in leren in de praktijk, duizenden ogen verticaal uitgelijnd en duizenden ogen horizontaal uitgelijnd.’
In SF aangekomen – als ik eerlijk was had ik al zo lang ik me kon herinneren een keer naar het onovertroffen centrum van de digitale wereld gewild – had ik om de een of andere reden verwacht in een gigantisch, oogvormig Oneiro-hoofdkwartier met lichtgevende zuilen, gigantische, sprekende schermen en pods met vloeistof erin onder elektronische ambientmuziek door iemand in een gewaad een chip in mijn hersenen te worden toegediend. Het zelfrijdende taxibusje vanaf het vliegveld was inderdaad spannend, maar de rest minder. In een winkelpand in het centrum kreeg ik door een in een wit overhemd gestoken Oneiro-medewerker een huidkleurig bolletje op de hoofdhuid achter mijn oor geplakt – het leek nog het meest op een gehoorapparaat. De chip die erin zat werd via flinterdunne, haast onzichtbare elektrodedraden verbonden met de dichtstbijzijnde zenuw onder mijn huid. Van daaruit zou de stimulatie van neuronen plaats kunnen vinden. De operatie was in minder dan een kwartier voltooid en ik had er alleen maar plaatselijk verdoofd voor hoeven worden. Ik had nog twee weken over in SF en niets te doen behalve dromen.
Eerst was er alleen ruis. Witte ruis. Droomruis. Er was me verteld dat ik daar blij mee moest zijn, het was een teken dat mijn natuurlijke systeem de kunstmatige dromen was begonnen te accepteren en dat was niet voor alle bètatesters het geval geweest. Haar stem was weg, haar gezicht was ik kwijt. Ik had nu een extra, artificiële pijnappelklier achter mijn oor. Ik miste dat onvoorspelbare, radicaal vreemde gezicht. Ik was ervan gaan houden. Maar haar visioenen zouden nu samenvallen met de mijne. Mijn eigen lichaam was weer zelf een poreuze interface.
Het duurde een paar droomloze, futloze dagen voordat ik haar aanwezigheid voelde. Na een week werden de beelden helderder en net als met natuurlijke dromen herinnerde ik me er bijna niets van. Steeds als ik wakker werd, voelde ik een spoortje, een vage herinnering, een restant van een droom. Ik merkte het effect, al kon het er ook mee te maken hebben gehad dat ik in SF was: kleurrijke, dynamische, vrolijke dagen vol handelingen. Om te weten wat ik ‘s nachts droomde, wat wíj ‘s nachts droomden, probeerde ik me ‘s ochtends zo veel mogelijk te herinneren en op te schrijven.
We zagen mooie dingen, we zagen een school nanobots, bionische miniroofdieren, zwemmend in onze bloedbaan, meegolvend in liefdevolle kolkingen, op zoek naar hun microscopische prooi bestaande uit gifstoffen en tumoren. We droomden over ingewanden en ontstekingen, want natuurlijk dromen siliconen en electronica van organen en geil. Maar waren dit nog wel mijn eigen dromen?
Ik werd elke ochtend vredig en uitgerust wakker, soms met een wegsijpelend, GoMorpheaans beeld: een struik die tegen me had gesproken, een tram die me had begroet. We droomden van een landschap waar geen mens meer kwam behalve als een vage aanwezigheid in de logica van het grid. Ik besefte dat de vraag of algoritmen de menselijke creativiteit en cognitie zouden vervangen er niet toe deed. Computatie, berekenen, het hart van elke computer was een oeroud fenomeen op zichzelf. Het was moeilijk te voorspellen wat er allemaal wel en niet automatisch berekend zou kunnen worden. Wat intelligentie is, net als bewustzijn, was nog altijd raadselachtig. En terwijl de ijskappen smolten, de woestijnen oprukten en zeeën verzuurden, was het heel goed mogelijk dat we het zonder de hulp van RoboGenius niet gingen redden. Resistance is futile. We zouden ze moeten worden. Uiteindelijk zou er misschien niets overblijven dat een mens beter dan een robot kon dan zichzelf in die ander te herkennen.
Vanochtend werd ik wakker met een kant-en-klare zinsnede op het puntje van mijn tong, een zin gezet in lood, gehakt uit steen, niets meer aan te veranderen, waardoor ik voor een helder moment zeker wist dat het andersom was: alles wat GoMorpheo me had verteld, was niet gedroomd geweest, maar simpelweg beschreven, want echt gebeurd. Ik zag kort weer haar interface, nu recht boven me, vele malen groter, ruimtelijk en terwijl haar patronen en kleuren golfden, sprak ze: ‘Het enige wat ik heb gedroomd ben jij.’
Publisher:
De Gids
Language:
Nederlands
Genre:
verhaal
Wat gebeurt er met Antarctica op het moment dat de ijskappen van het continent zijn gesmolten? De Antarctische reuzenceder is een cli-fi-verhaal dat zich afspeelt rond het jaar 2300. Het is gebaseerd op actuele ontwikkelingen rondom artificiële intelligentie, boswetenschap en klimaatverandering.
Lees het verhaal in het nieuwe nummer van De Gids, of online: de-gids.nl/artikelen/de-antarctische-reuzenceder
Gallery
Het wandelpad voert door een dichtbegroeid bos van Antarctische reuzenceders: gigantische stammen, zware takken en zwarte bladeren. Vanaf de rand van het bos is het twee dagen lopen naar het allereerste exemplaar van deze soort: een half gelukt experiment, meer machine dan boom, een onooglijke zaailing niet hoger dan je knie. Toch wordt dit monument regelmatig bezocht, want al vijfenzeventig jaar leeft dit twijgje, ontsproten uit inmiddels verouderde technologie, zonder te groeien en zonder te sterven, in perfecte balans, onderhouden door het netwerk aan bomen eromheen.
Tomo Simukase is evolutiebioloog en boswachter en stond aan de wieg van de reuzenceder, cryptomeria antarctica, half-computer, half-boom. Tomo toont me het Antarctische bos.
Wandelend in de richting van zijn appartement in Humboldtstad, de economische hoofdstad en het innovatieve hart van Antarctica, neemt het aantal woontorens af en het aantal bomen toe. Humboldtstad is een stad in een bos, en een stad én een bos. Een unicum, want vanaf de eerste menselijke nederzettingen ontstonden steden altijd door open plekken in het bos te maken, door bomen te kappen, bos te laten verdwijnen.
In de westerse cultuur zijn bossen altijd tegengesteld geweest aan beschaving. Wildernis die moest worden bedwongen of juist beschermd. Paradoxaal, want inlijven, opmeten, afbakenen, instrumentaliseren en oogsten van hout gebeurde tegelijkertijd met recreëren, herstellen, uitrusten, je laten overweldigen en betoveren. Het bos als voorraad hout én als levend organisme. Heilige plek én profane wildernis. In het bos geldt, kortom, de logica van de distinctie niet meer.
De eerste boomflat van volledig kunstmatige, levende ceder werd onthuld in 2190. Tomo woont met zijn vrouw en dochter in een van de verste woonbomen. De lift brengt me naar hun verdieping. Marion, Tomo’s vrouw, doet open. Hun appartement is ruim en licht. Op de vloer is rondom het tapijt vlakke boombast zichtbaar. Tomo staat met zijn dochtertje in zijn armen aan tafel; achter hen, aan de muur een kaart van het continent. Hij zet zijn dochter neer en ze begroet me met gestrekte armpjes. Samen bekijken we de kaart met de steden, bossen en bergen. Tomo’s voorouders vluchtten generaties geleden uit Japan. Hij staat rechtop, fier, is behoorlijk veel langer dan ik en heeft een donker baardje. Hij spreekt kalm en direct.
‘De kaart van Antarctica was ooit volledig wit, het onbedrukte vel van sneeuw, ijs en onontgonnen gebied. Maar de transformatie van de afgelopen eeuwen heeft niet veel triomfantelijks, want de langzaam toenemende bewoonbaarheid van dit continent staat in de schaduw van de toenemende onbewoonbaarheid van de rest van de planeet.’
Een boom zal nooit meer materiaal gebruiken dan nodig is
Miljoenen jaren geleden was Antarctica begroeid met beuken en coniferen. Het continent lag als onderdeel van het supercontinent Gondwana nog op een andere plek op de aarde. Van de toppen van de bergen zijn, toen de temperaturen daalden, de laatste dennen verdwenen. Hun verdwijning luidde hier een boomloze geschiedenis in van duizend millennia. Een tijdperk dat achteraf slechts een interval blijkt te zijn geweest.
Ik volg het werk van Tomo Simukase al lang. Zijn stukken lezen is ingevoerd worden in de geschiedenis van de Antarctische reuzenceder.
In 2008 voegt Ecuador als eerste natie een natuurrechtenartikel toe aan haar grondwet als gevolg van een rechtszaak die aangespannen is door een inheemse gemeenschap. Rivieren krijgen in dat artikel rechten die tot dan toe waren gereserveerd voor personen.
De Duitse autofabrikant Opel maakt gebruik van biologisch onderzoek bij de kooiconstructies van zijn auto’s. Een computerprogramma berekent hoe met zo min mogelijk materiaal de sterkste constructie kan worden gemaakt. De belangrijkste ontwerpregel is afgeleid van bomen: de lastenverdeling is gelijkmatig. Als het evenwicht wordt verstoord door een scheur of een holte, voert de boom materiaal aan om dit te herstellen. Een boom zal nooit meer materiaal gebruiken dan nodig is. De vorm van de boom komt voort uit deze balanceeract. Rondrijden in een Opel aan het begin van de eenentwintigste eeuw is gedeeltelijk rondrijden in een boom.
Een groep onderzoekers sticht in 2018 een bos – genaamd terra0 – dat zichzelf bezit, beheert en utiliseert. Ten oosten van Berlijn wordt een stuk bos gekocht en voorzien van een serie computers. Een programma verschaft zichzelf toegang tot satellietbeelden om te bepalen welke bomen door gelicenseerde bedrijven gekapt en verkocht kunnen worden zonder de vitaliteit van het bos aan te tasten. Contracten worden gesloten tussen bosbedrijven enerzijds en het bos, een non-menselijke partij, anderzijds. Winst wordt opgespaard, zodat het bos uiteindelijk zichzelf kan afkopen en uitbreiden.
Het wood wide web is de bijnaam die aan het begin van het nieuwe millennium ontstaat voor het netwerk dat bomen via voor het menselijk oog onzichtbaar dunne schimmeldraden verbindt. Microben, te weten eencellige schimmels – ook wel microsporen genoemd – en bacteriën werken samen met bomen. De microsporen geven voedingsstoffen van grote, sterke bomen door aan jonge of zwakkere soortgenoten. Ook wordt via het microbiële netwerk gewaarschuwd voor dreigingen zoals parasieten, waar bomen zich met geur tegen kunnen verweren. Precies op het moment van de herontdekking van deze symbiotische relatie – herontdekking, want iedere inheemse bosbewoner wist dit allang1– wordt het verband gelegd tussen temperatuurstijging, CO2-toename in de atmosfeer en een desastreuze afname van deze symbiotische relaties.
‘Het is nu eenmaal ons erfgoed dat we de populaties van andere dier- en plantensoorten hebben doen verdwijnen,’ zegt Tomo in de lift omlaag, ‘en zelf zullen we ook verdwijnen. Desondanks zijn we in staat om dingen te ontwikkelen die ons eigen belang overstijgen.’
Simukase heeft gen- en biotechnologie gestudeerd en heeft zich gespecialiseerd in dendrologie. Hij combineert het traditionele ontzag voor alle materie in de Japanse, animistische traditie met een eindeloze ontdekkingsdrang. Zijn vrouw Marion is computerwetenschapper en ze werken samen aan verder onderzoek naar de reuzenceders.
De liftdeuren openen en we staan vrijwel onmiddellijk in het bos.
‘Dit is een uitzonderlijk stuk aarde.’
Antarctica is inderdaad een uitzonderlijk stuk aarde. Het was altijd een solide continent en tegelijkertijd een soort verre ijsplaneet. Complottheorieën plaatsten hier het ondergrondse toevluchtsoord van Hitler. Het ondergrondse meer zou nog altijd levende dinosaurussen bevatten. Begin twintigste eeuw waarschuwde horrorschrijver H. P. Lovecraft al voor de kolonisatie van het zuidelijkste continent. De jacht op fossielen en brandstoffen zou, zo zag hij aankomen, de ijskappen doen smelten, en hij voorvoelde dat er oeroude en destructieve krachten zouden vrijkomen. Hij schreef over ‘de Antieken’, leden van een onclassificeerbaar organisme, rondwarend in de ondergrondse meren. Vergeleken bij de onvoorstelbare ouderdom van deze Antieken en hun veel geavanceerdere evolutie stellen wij mensen niets voor. In Lovecrafts tijd werden op Antarctica daadwerkelijk fossielen gevonden, botten van gigantische reuzenpinguïns en sporen van oeroude ginkgobomen. Op Antarctica heeft daarna lange tijd niets zo goed gebloeid als de verbeelding. Misschien moesten er eeuwenlang wilde fantasieën op dit continent worden geprojecteerd voordat het daadwerkelijk een krankzinnig gebied vol fantastische tegenstellingen kon worden.
Tomo: ‘De verduistering in de zomer en het kunstmatige licht in de winter2 doen het je soms even vergeten, maar alles leeft hier in een vrijwel continue, trage schemerzone, met dan opeens, alsnog onverwacht, een omslagpunt. Zes maanden licht, zes maanden donker.’
(De ervaringen van Simukase op dit vlak komen overeen met wat de beroemde Amerikaanse schrijver Barry Lopez eind twintigste eeuw over de noord- en zuidpoolgebieden schreef.)
Het geruis van de machines van de stad is langzaam overgegaan in dat van de bladeren. Alle bomen hier zijn gigantisch, maar dit is nog niets, verzekert Tomo me, dit zijn slechts de uitlopers. We lopen langs tientallen levende specimen van de hybride cryptomeria antarctica – ‘cryptomeria’ betekent letterlijk ‘verstopte gedeeltes’ – maar ook dat is niet zo vanzelfsprekend als het lijkt, zoals later zal blijken.
Tomo: ‘Op IJsland is eeuwen geleden geprobeerd om nieuwe bomen te kweken, nadat de bestaande bomen allemaal door kolonisten waren gekapt. Dat begon pas weer een beetje te lukken nadat was ontdekt hoezeer een bomenpopulatie afhankelijk is van het ondergrondse sporennetwerk. Antarctica is het eerste continent waarbij de kolonisatie begon met het planten van bomen in plaats van het kappen.’
Het is ironisch dat uiteindelijk Antarctica, dat gedurende de hele menselijke periode van vooruitgang leeg, koud, dor, stil en schoon is geweest, de puinhoop die we van de wereld hebben gemaakt mag opruimen. Ontbossing zorgde tot aan het jaar 2000 voor de grootste toename van CO2 in de lucht. Antarctica, goed voor een miljard hectare, vangt nu een groot gedeelte van het teveel aan koolstof op.
‘De aarde heeft inmiddels zes massa-uitstervingsgolven gekend. Zesmaal stortte de fylogenetische stamboom van de planeet – het boomdiagram dat laat zien hoe de ene groep organismen ontstond uit de andere – in, om daarna in gewijzigde vorm weer op te groeien. Zes op en neer gaande bewegingen, zes ademteugen van elk miljoenen jaren. Elke uitademing vaagde telkens het grootste gedeelte van de levende soorten van de aardbodem. Al die massale sterfte – behalve die van de dinosauriërs en hun meteoriet – kwam door klimaatverandering en de laatste maal kwam die klimaatverandering door ons.’
Tomo port met zijn schoen in het begroeisel op de grond en haalt een groenzwarte klimop van de bodem omhoog.
‘Zoals de reuzenceders met hun versnelde CO2-opname zijn er ook wingerds die plastics verteren en wilgen die de halfwaardetijd van nucleaire afvalstoffen minimaliseren. Uit dood groeit leven.’
Honderd jaar lang is er gedroomd van technofixes: ideeën over carbon capture, CO2-stofzuigende vliegtuigen of atmosferisch ingrijpende ruimteschilden waren een soort magisch denken over het klimaat, waar vrijwel niets van terecht is gekomen. De antarctische reuzenceder is geen technofix, want hij fikst niets wat kapot is gegaan en is niet meer of minder technologie dan jij of ik.
‘Het lijkt erop dat we de wetten van de evolutie hebben kunnen omzeilen, dat we nieuwe wetten hebben afgedwongen, waar we de consequenties niet goed van kunnen overzien. Als je het mij vraagt, hangt ons overleven af van hoezeer we ons aan die wetten zullen kunnen houden.’
Antarctica is het eerste continent waarbij de kolonisatie begon met het planten van bomen in plaats van het kappen
Tomo’s langdurige verblijf in de nabijheid van cyborgbomen moet hem ervaringen en inzichten hebben gegeven die maar weinigen van ons zijn gegund.
‘Je kunt ook zeggen,’ vervolgt hij, ‘dat we zijn ingehaald, de wereld verandert sneller dan wij.’
In 2031 wordt in Tokyo de zeventig verdiepingen tellende Sumitomo-wolkenkrabber van hout onthuld met per elke vijf verdiepingen een tuinverdieping met levende bomen. Voor de Japanners is het een nieuwe manier van bouwen en tegelijkertijd grijpt deze manier terug op de traditie van bouwen met hout.
In British Columbia in Canada worden in dezelfde periode meerdere houten wolkenkrabbers gebouwd van kleine houtstaven, die samen de kracht en de schoonheid van grote stukken oerboshout nadoen, maar zonder de ecologische schade. De flatgebouwen van de voorsteden rijzen net zo hoog de hemel in als de ceders in het oerbos op enkele kilometers afstand.
Van metaal en kunststof wordt ondertussen in het Midden-Oosten de eerste bionische toren ontwikkeld, die met van bomen afgeleide responsen reageert op wisselingen in luchtdruk, temperatuur, vochtigheid, luchtverontreiniging en zonnestralen, en die daardoor beter bestand is tegen extreme weersomstandigheden.
Berlijn, het fin de siècle van de eenentwintigste eeuw. Europese regelgeving voorziet alle bomen van een genetische tag, een onzichtbare streepjescode in elke cel, zodat fraude, diefstal, stroperij en moord worden tegengegaan.
De wedloop om mammoeten en dinosauriërs te ‘ontuitsterven’ wordt in 2124 stopgezet en verboden wegens ethische bezwaren tegen de tussentijdse uitkomsten, maar de ontwikkelde techniek om versneld organisch weefsel te laten groeien wordt toegepast in de bouwsector.
Het Lake Vlostok Building wordt in 2141 opgeleverd. Het is de eerste torenflat die is gemaakt van kunstmatig oerboshout uit één stuk.
In 2155 wordt het non-humaan recht – gelijke rechten voor alle natuurlijke entiteiten – wereldwijd ingevoerd in het Rio Grande-verdrag.3
De eerste keer dat een computernetwerkverbinding wordt aangesloten op de organische hyfen van een schimmelnetwerk vindt niet lang daarna plaats in een lab van Octagon, de grootste multinational van het midden van de tweeëntwintigste eeuw. Microben communiceren met qubits. Het doel om de gigantische databases met informatie over alle inmiddels uitgestorven soorten aan te sluiten komt in beeld. Het idee dat hybride netwerken de grotendeels verloren gegane schimmelnetwerken zullen kunnen vervangen is niet langer pure sciencefiction.
Tomo: ‘Bomen wilden hier vroeger nooit groeien door gebrek aan licht, warmte en vocht. De temperatuurstijging verbeterde de omstandigheden, relatief gezien, maar een beetje. Het droogste gebied op aarde, het is nu misschien ondenkbaar, was lange tijd niet de Sahara, maar dit. Pas sinds de ijskappen gesmolten zijn, in combinatie de met vrijgekomen ondergrondse rivieren en meren, is er voldoende vocht.’
Nu we echt de stad uit zijn zie ik meer en meer soorten, vaag herken ik een bosbesachtige begroeiing.
‘Er zijn hier talloze nieuwe soorten van bomen en planten die nog nooit zijn beschreven. Er gebeurt hier iets fundamenteel vreemds en dat is de reden waarom Marion en ik hier nooit op uitgekeken zullen raken. Je kunt het vergelijken met wat er gebeurt bij programmeren in computercode. Het geheel aan code van een programma, de codeline of ook wel algoritmische boom genoemd, kent een stam met vertakkingen. Terwijl men verder werkt aan de code in een van die takken, wordt vaak een zogenaamde schaduwtak van de eerdere versie van die tak gemaakt, om zo kleine veranderingen vol te kunnen houden terwijl anderen werken aan de oudertak. Meestal wordt die schaduwtak later weer geïntegreerd in de originele stam, maar wat er hier in de grond gebeurt is dat de schaduwtakken van de genetische code onder de invloed van de input van de microsporen razendsnel minuscule wijzigingen ondergaan. Nauwelijks merkbaar, maar voldoende om niet meer opgenomen te kunnen worden in de originele codeline. In gewone mensentaal: vrijwel elke boom is hier meteen ook een eigen soort. Het is dus eigenlijk ook niet correct om te spreken van dé Antarctische reuzenceder.’
Bosbouw was tienduizend jaar een eufemisme voor bosvernietiging, maar in enkele decennia is dat omgedraaid. Het begint met een kweekset die in de grond wordt gestoken. In de tijd die vroeger een wilg nodig had om volwassen te worden, groeit er een gigantische zuidpool-yakusugi uit, inclusief de jaarringen van eeuwen. Yakusugi, cryptomeria japonica, zo heetten de millennia oude dennen van Japan die bestand waren tegen water en niet konden rotten. Superbomen. We weten niet beter dan dat die bomen, waren ze door ons met rust gelaten, onsterfelijk zouden zijn geweest.
Tomo gaat met zijn vingers over het breukvlak van een omgevallen, jong exemplaar. Nog een Antarctische paradox: dit bos is tegelijkertijd wilde natuur en productiebos. Evenveel wildernis als plantage.
‘Schommelingen in het licht, de wind, de temperatuur en de vochtigheid in de stad worden hier gebruikt om versneld jaarringen te maken, eentje per etmaal. Ze zien eruit als jaarringen, maar zijn in feite dagringen. In deze bomen lees je in elke rimpel het ritme van de stad en de verbondenheid ermee. Wanneer de kweekset is leeggetrokken, stappen de bomen over op een ouder ritme en groeien haast niet meer, dat wil zeggen, met een ring per jaar, zoals vroeger.’
In een halve eeuw bouwden we zo een bos van ogenschijnlijk tienduizenden jaren oud. En ook al zien sommige exemplaren er daadwerkelijk zo doorleefd uit, natuurlijk hebben ze niet echt tienduizenden jaren meegemaakt. De rampen van de afgelopen eeuwen hebben geen sporen achtergelaten in hun weefsel. Hun grillige structuren vertellen slechts het verhaal van hun eigen totstandkoming. Elke kunstmatige variant is als de schaduw van het origineel, heeft wel de contouren, maar niet het reliëf. Het synthetische lijkt het zware van de dood te missen.
‘Deze bomen dragen geen geschiedenis in zich,’ zeg ik. ‘Ze zijn niet langer verbonden met het geheugen van de wereld zoals de oude bomen dat waren.’
‘Wat geeft het,’ zegt Tomo hoofdschuddend. ‘Ze zijn het begin van een nieuwe geschiedenis. Al zou ik toch graag een antiek oerbos hebben gezien.’
Hij staart omhoog naar de toppen van de reuzenceders, waarvan de zwarte bladeren overdag automatisch een tikje transparanter worden dan ‘s nachts, zodat het kunstmatige dagritme ook in de bossen zichtbaar is. Het zonlicht doet de lichtbruine huid op zijn voorhoofd glinsteren.
De Antarctische ceder heeft flinterdunne, zwarte bladeren met een groenige glans. De zwarte siliconenbladeren nemen in de zomer het overvloedige zonlicht op, dat, omgezet in elektriciteit, via het ondergrondse netwerk wordt opgeslagen, zodat het in de winter weer terug kan vloeien. Ze genereren inmiddels ook energie voor Humboldstad in de winter. De bladeren zijn spiraalsgewijs gearrangeerd, zoals naalden, en zijn slechts een paar centimeter lang. Dunne bladeren nemen meer CO2 op en dat is nodig voor de verhoogde groei en energieproductie. De dunne blaadjes zijn het omgekeerde van wat bomen historisch gezien vanaf de negentiende eeuw zijn gaan doen: steeds dikkere bladeren vormen naarmate de CO2-concentratie in de lucht steeds hoger werd. We weten nog steeds niet precies waarom bomen en planten dit zijn gaan doen, maar deze reactie is veelvuldig gedocumenteerd bij vele plantensoorten.
‘Oerbossen zijn er al driehonderd jaar niet meer,’ zeg ik. Waar wij nu lopen, lagen ooit kilometers dikke ijskappen, waarvan gedeeltes wel miljoenen jaren oud waren. Uit dat ijs viel de geschiedenis van eerdere tijdperken af te lezen en die geschiedenis is weggelekt met het ijs. Nu staan hier bomen met duizenden en duizenden synthetische jaarringen. Zou je die jaarringen als echte jaarringen opvatten, dan zouden deze bomen hier vrijwel even lang hebben gestaan als de hele geschiedenis van de menselijke beschaving. Stel je voor, een alternatieve geschiedenis van de mensheid met al die tijd een oerbos op Antarctica. Misschien wel een geschiedenis zonder overstromingen, bosbranden en andere klimaatrampen. Een parallelle stroom, een schaduwtak die weer is verdwenen, maar waarvan je met een beetje verbeelding hier wel de stille, groeiende getuigen kunt zien. Met Tomo in dit nep-oerbos lopen is iets van die alternatieve geschiedenis meemaken. Alsof niet alleen de toekomst kneedbaar is, maar ook het verleden. Alsof alle destructie, pijn en verdriet ook grote schoonheid hebben opgeleverd.
In een halve eeuw bouwden we zo een bos van ogenschijnlijk tienduizenden jaren oud
Boven ons vergroten en verkleinen de bladeren hun transparantie telkens net voldoende om het pad goed zichtbaar te houden. Bomen waren al intelligent voordat ze kunstmatig waren, schreef Tomo in een van zijn artikelen.
‘De nieuwe verbindingen die met deze bomen tot stand zijn gebracht zijn een logisch gevolg van eindeloos veel tests. Er is niets obscuurs aan. En toch kan ik wel begrijpen dat vele niet-ingewijden de eerste hybride reuzenbomen aanbaden als spirituele wonderwezens.’
Bij een splitsing houden we halt. Tomo gaat terug naar huis, want Marion moet aan het werk. Ik zal in mijn eentje de route lopen die, nauwelijks begaanbaar, een wandeling is van twee dagen, eindigend bij het monument van de eerste zaailing. Maar ik hoop dat ik mijn eigenlijke doel eerder zal bereiken.
Met roze lintjes in de takken is de route aangegeven, want een echt pad is er niet. Wortels, takken en stammen dienen als leuningen, traptreden en bruggen. Een geknakte, dikke boom dient als plateau. Elke tien stappen brengen me in een volledig nieuwe omgeving. Ik vraag me af of hier ook nog puur biologische soorten doorheen groeien. Toch is hier niets dat aan technologie doet denken. Het bos komt op me over als elk ander bos, en tegelijkertijd enigszins vreemd.
Dit land is nooit echt van iemand geweest, dit landschap vormde zich samen met haar bewoners. Het is gekoloniseerd zonder dat wij koloniaal waren. Eigendom, ontwikkeling, politiek en grenzen ontstonden hier tegelijkertijd met het landschap. Er zijn hier nooit inheemse volkeren geweest. Wij moesten zelf inheems worden.
Na een uur ben ik vergeten waarheen ik wandel, waarvandaan en waarvoor. Schrammen op mijn armen. Ik heb al mijn aandacht nodig om de roze lintjes te vinden en om niet te struikelen, vallen, een been te breken.
De beste kampeerplek is onmiskenbaar, had hij gezegd. Een door rotsen beschutte minivallei met een paar reuzenceders. Ik ga zitten op een bemoste, platte rots. Hier zal ik straks mijn tent opzetten. Ik doe wat ik altijd doe als ik een nieuwe plek bezoek. Luisteren. Zonder iets te verwachten.
Er gebeurt iets met het licht als het door het bladerdek heen gaat. Het verandert, verfijnt. En omdat toch niemand me kan zien, ga ik als vanzelf ‘in de boom’ staan. Een houding waarin je zonder spierkracht te gebruiken urenlang stevig kunt blijven staan, geconcentreerd op de in- en uitgaande energiestromen van het lichaam. Een oefening waarmee de oude Chinezen honderden jaren oud meenden te kunnen worden. Altijd alleen sta ik desalniettemin dagelijks samen met al die anderen die deze oefening doen, ieder in een ander appartement, kelder, parkeergarage, perron of duin, ieder van ons alleen, wiegend in de wind, tezamen een bos vormend van ver uit elkaar staande figuren, slechts verbonden door dezelfde, simpele oefening.
De kunstmatige avond valt. De bladeren worden donkerder. Een natuurlijke dag en nacht duren hier samen precies een jaar. Wie een Antarctisch etmaal uitzit is een jaar ouder. Een Antarctisch jaar overleven is 365 jaar ouder worden. De tijd heeft hier een andere vorm.
Ook bomen vallen in slaap. Elke nacht laten ze hun bladeren een beetje zakken om ze de volgende morgen weer op te richten. Anderhalve eeuw consciousness studies heeft geen andere zekerheden opgeleverd dan dat het aloude idee dat alle materie voorzien is van de een of andere vorm van bewustzijn opnieuw gemeengoed is geworden. Kan een boom ook dromen? Het lijkt me niet, maar als ik me in zo’n boom probeer te verplaatsen, zou ik willen weten hoe het moet zijn geweest om in een antiek oerbos te hebben geleefd.
Na een tijdje gebeurt wat er altijd gebeurt als je maar lang genoeg je mond houdt. Ik voel me verwelkomd. Een serie tikken klinkt, een doffe klap in de verte, een zachte zoem. De geluiden van het bos, van elk bos, zijn raadselachtig. Zijn het de bladeren die ik hoor? Is het de stroom door de verbindingen? Later aan Tomo vragen.
Bij veel westerse vindingen is het van belang om te spreken van herontdekking in plaats van ontdekking. De term ontdekking negeert bestaande kennis en handelingen van inheemse volkeren. Zo is bijvoorbeeld historisch gezien de eerste kolonie op Antarctica niet daadwerkelijk de eerste, want in 2090 vestigden zich al heimelijk Inuit op Marie Byrdland. Zie ‘De Adam en Eva van Antarctica’ op project-antarctica.nl. ↩
Het parabolisch daglicht in de winter in Humboldtstad wordt verkregen via spiegels. Zie ‘De oase Humboldt City’ op project-antarctica.nl. ↩
Zie de Wikipediapagina ‘Het Rio Grande-Verdrag’ op project-antarctica.nl. ↩
Publisher:
Forum
Language:
Nederlands
Genre:
verhaal
Architectuurtijdschrift Forum: De technische ruimte
Roemrucht architectuurtijdschrift Forum is uit met het nieuwe nummer De Technische Ruimte, met daarin het horrorverhaal Nieuwe Grotesk.
Redactie van Elsbeth Ronner. Vormgeving en een beeldbijdrage van Bart De Baets & Sandra Kassenaar. Met verder o.a. Rozalie Hirs.
Gallery
Een succesverhaal zijn ze.
Dol op elkaar.
Starters.
Yuppen.
De eerste keer dat hij hun babykamer betreed, is het nog geen babykamer en het huis nog niet van hen.
Papa, hoort hij.
Een kinderstem.
Behalve de makelaar is er niemand bij.
Fast forward.
Ze witten de muren van de babykamer die nog geen babykamer is maar opslagruimte voor nog ingepakte spullen.
Toen ik deze kamer voor het eerst betrad, hoorde ik een kind papa zeggen. (Zendt hij uit.)
En het voelde alsof het ons toekomstige kind was. (Vangt zij op.)
Misschien de stem van een vorige bewoner die hier nog altijd ronddoolt. (Zendt zij uit.)
Waarschijnlijk gewoon een buurjongetje. (Ontvangt hij.)
Blijven we ook samen als we nooit kinderen krijgen? (Wisselen ze niet uit, maar hangt wel in de lucht.)
Hoor jij dat ook? (Hij)
Wat?
Die zoem. Een electronische zoem. Golvend, ademend. Ergens hier in huis.
Nee, niets.
Je gaat morgen naar de dokter.
(“Gezoem in de oren kan van alles betekenen, maar je moet er geen aandacht aan besteden, je moet het leren accepteren.”)
Fast forward naar het moment waarop zij met een zwangerschapstest in haar hand hem om de hals springt en hij haar op de keukentafel zet.
Zij slaat aan: De afgelopen week zag ik hier de muur bewegen.
Die muur.
Ze komt op dreef: Opbollen.
Ik dacht dat ik gewoon moe was, maar ik zag het echt. Het kwam door het woord dat je gebruikte voor je zoem. Ademend. Alsof het ademt zei je. Ik zag de muur ademen.
Hij ziet niets bewegen maar luistert naar zijn golvende zoem.
Zij hoort niets zoemen maar kijkt naar haar ademende muur.
Een muur kan niet ademen maar die zoem is echt. Denkt zij dat hij denkt.
Fast forward. Eén maand, twee maanden, drie maanden.
Via de gang betreedt hij de ruimte waar de zoem vandaan komt. Een ruimte die te klein is om kamer te heten maar te groot is om een kast te zijn. Gevuld met een ketel, drukvaten, meetinstrumenten, stoppen, leidingen, thermosstaat, router, televisieconnectors, modems.
Alle techniek bij elkaar gestopt en verborgen.
Niet bedoeld om gezien te worden.
De benodigde leidingen, modules en systemen voor twee samenwonende personen zijn groter in aantal en volume dan hun menselijke lichamen zelf zodat hij zich af kan vragen of het niet eerder andersom is en hun twee organismen er zijn om de apparaten te laten functioneren.
In de afgelopen eeuw kwam water door leidingen naar binnen stromen.
Radiogolven via antennes.
Lichtstralen door kabels.
In de komende eeuw zullen nog subtielere stromen vloeien.
Lampjes knipperen.
Ooit heeft hij gestudeerd om zulke apparatuur te ontwerpen. Hij stopte er mee, want hij vermoedde zonder het te kunnen articuleren dat hij het zelf was die door die apparaten werd ontworpen.
Een zachte ratel.
En hij houdt er niet van als dingen voor hem worden bepaald.
Een onregelmatige tik.
Misschien is de interfererende mix van geluiden hier buiten hoorbaar als zijn golvende zoem.
Hij betast een plastic behuizing, houdt een kabel in zijn handpalm.
De kennis van de techniek komt terug.
Soldeerapparaat.
Voltmeter.
Gek, ook op de afgesloten draden zit stroom.
Microprocessor aansluiten.
Aansturen via het losse toetsenbord.
Van binnen sluit hij de deur van de kastkamer.
In ondergrondse bergmeren hebben wetenschappers gigantische installaties gebouwd om deeltjes te meten die overal onmerkbaar doorheen bewegen, donkere materie, waarvan niemand weet welke grootheden er in opgeslagen zitten noch op welke manieren die de fysieke wereld beïnvloeden.
Slechts een paar minuten fast forward ook al voelt het als een eeuwigheid.
Er schuilt iets fantastisch in elke ontmoeting met de wilde natuur, schreef Marguerite Yourcenar. Hij heeft Yourcenar nooit gelezen.
Hij heeft nooit de klauwen van een wilde beer gezien.
Nooit de schreeuw van een wilde gier gehoord.
Een stilte heerst in de kastkamer zoals midden in de verlaten woestijn.
Een duisternis zoals middernacht in een dichtbebladerd oerwoud.
In de technische ruimte wordt hij gewaar hoe hun huis beweegt met de radsnelheid van de aarde. Zoals ieder stuk onroerend goed schrijdt het langzaam maar onstuitbaar voort over een parcours door de zuurstofloze leegte van het heelal, onderweg immateriële en onmeetbare entiteiten doorkruisend.
Om hem heen komt de kluwen van draden, circuits en leidingen op hem over als de ontvanger van een obscure grootheid. Een constant vervormend, etherisch hyperobject, puur op overleving gericht. Een monsterachtig wezen uit een toekomstig tijdperk waarin de mens temidden van de technologische systemen weer het bestaan van de goden zal vermoeden.
Een kilte die groter is dan hemzelf grijpt naar zijn middenrif, grift zich door zijn ledematen en schalt door het huis.
Ik zie het ademen niet meer, roept zij. (En begreep hij al voordat ze het riep.)
Wat heb je gedaan?
Hij: Ik kan me niet voorstellen dat ik echt iets heb gefixt.
In de woonkamer treft hij haar aan met een grote rode vlek in haar ochtendjas en het vloerkleed.
Wat heb je gedaan?
Ze vraagt het door haar tranen heen.
Waarom heb je dat gedaan?
Publisher:
de Nederlandse Boekengids
Language:
Nederlands
Genre:
essay
Privacy is the power to selectively reveal oneself to the world, staat in het Cypherpunk Manifesto. Maar hoe krijgen we deze macht terug, nu ons internet vanuit een paar Amerikaanse hoofdkantoren bestierd wordt? Cybersecurity-pionier Bart Jacobs is één van de initiatiefnemers achter de app IRMA, een digitaal paspoort dat individuen de zeggenschap over hun eigen data terug moet geven. Een interview-essay dat de cryptografische bezweringen verkent die ten grondslag liggen aan authenticatie en identiteit.
Zie de website van de Nederlandse Boekengids.
Gallery
Op een enkele eenentwintigste-eeuwse dag voert ieder van ons bewust of onbewust, handmatig of automatisch, talloze wachtwoorden en codes in. Als je al je wachtwoorden de naam van een godheid zou geven, dan zou je die god vaak genoeg aanroepen om streng religieus genoemd te kunnen worden. Webwinkels, e-mailproviders, wifinetwerken, telefoons, clubs, treinstations, grenswachten, bibliotheken, sociale netwerken en nog veel meer instanties vragen voordat je toegang kunt krijgen allemaal om codes ter authenticatie en in steeds meer gevallen gebeurt dat elektronisch. Het sleutelwoord is toegang.
Ik schreef aan dit stuk op verschillende momenten en plekken, e-mailde tussendoor ideeën naar mezelf en anderen, werkte de tekst uit op een tablet verbonden aan diverse netwerken en sloeg tussenversies automatisch op in de cloud. Deze zinnen zijn voordat ze door u gelezen konden worden eindeloos vaak opgeknipt, samengevoegd, verzonden, ontvangen, versleuteld, ontcijferd, afgebeeld, gescand en opgeslagen. De woorden zijn door ontraceerbaar veel routers, wifinetwerken, satellieten en switches heen en weer gestuurd. Meer machines lezen deze tekst dan mensen. In ieder geval Apple, Google en Dropbox hebben deze zinnen gescand. Zoals zovelen heb ik een ambigue houding ten opzichte van de gratis diensten van die grote bedrijven uit Amerika. Die zwarte gaten van cyberspace slurpen de meeste data op en kopen kleine bedrijven op die innoveren. Hun verdienmodel is gebaseerd op privacyschending.
De problemen zijn bekend en vloeien door naar vele sectoren. Waarom draagt bijvoorbeeld de handigste en goedkoopste taxirit naar Schiphol via een app bij aan de rijkdom en macht van Amerikaanse aandeelhouders terwijl Nederlandse zzp’ers er onder vaak slechter wordende arbeidsomstandigheden hard voor werken? Wat heeft het voor zin je eigen school te besturen en kritische geesten op te willen leiden als je daarbij grotendeels afhankelijk bent van Google of Microsoft? Waarom genoegen nemen met voorgecureerde varianten van het internet die Instagram en Twitter voor je bepalen?
Elektronische authenticatie gebeurt als het aan de Zwarte Gaten ligt steeds met een enkele identifier, een enkel digitaal paspoort, want daarmee kunnen die processen eenvoudig worden beheerd. Online authenticatie – ‘Log in met Facebook’ – lijkt gratis, maar het bedrijf vraagt er via de omweg van reclame geld voor en bewaart alle gegevens om die aan adverteerders door te verkopen. Iemands volledige identiteit kennen geeft macht over die persoon. Identificatieprocessen hebben iets onwerkelijks: een schijnbaar waardeloos stukje papier of code maakt het verschil tussen toegang en buitensluiting, tussen iemand zijn en niemand zijn.
In China is er al een enkele, elektronische identifier. Daar niet vanuit commerciële, maar vanuit propagandistische beweegredenen. Het Chinese elektronische ecosysteem is gecontroleerd door de staat en uitgevoerd door een paar grote bedrijven – Baidu, Alibaba, Tencent – die betaling, communicatie en identificatie beheren. Strafpunten en boetes voor kleine vergrijpen – door rood lopen – die automatisch gesurveilleerd worden, kunnen via gezichtsherkenning ook automatisch toegekend worden. Pluspunten kun je ook verdienen. De nieuwe app Study the Great Nation is in China het allermeest gedownload, doordat het een min of meer verplicht propaganda- en (zelf)indoctrinatievehikel is, waarbij – anders dan bij Mao’s Rode Boekje – eenvoudig gecontroleerd wordt hoe vaak en hoelang iemand daadwerkelijk de Great Nation en haar Grote Leider bestudeert.
Het elektronische ecosysteem van de VS wordt niet gecontroleerd door de staat, maar verzameling van data is ook daar gecentraliseerd en burgers hebben weinig controle. Surveillance, communistisch of kapitalistisch, is in beide gevallen het gevolg. Wat sinds een tijdje ‘surveillancekapitalisme’ wordt genoemd, jaagt op de geest, automatiseert de aandacht. (1) Ieder van ons wordt online zodanig als individu aangesproken – ‘Wat ben je aan het doen, Dirk?’ – dat wordt verhuld dat we onderdeel zijn geworden van nieuwe collectieven. Ieder hyperindividu vergeet zo aandacht en zorg te hebben voor het grotere geheel. Online aanwezig zijn is lopendebandwerk geworden voor de ziel. (2)
Privacy by Design
Dat het ook anders kan toont Bart Jacobs, professor Software Security & Correctness (Radboud Universiteit Nijmegen). Jacobs weet wel iets van toegang. Hij geeft lezingen op het Royal Institute for Science in Londen en werkte eerder aan quantumcomputers. Als ik hem spreek is hij net geraadpleegd door een minister, waarover wil hij niet zeggen. Het is veelzeggend dat iemand die voor cybersecurity heeft doorgeleerd en daadwerkelijk gevoelige overheidsinformatie te lezen krijgt, informatie krijgt toegestuurd in een auto met geblindeerde ramen met daarin een draagbare kluis. Jacobs is voorzitter van de stichting Privacy by Design. Die stichting heeft de app IRMA gemaakt en won daarmee onder andere de Brouwer Prijs voor Wetenschap en Samenleving (ter waarde van € 100.000). De prijs wordt jaarlijks na een competitie uitgereikt door de Koninklijke Hollandsche Maatschappij der Wetenschappen aan het initiatief dat samenhang en onderling vertrouwen in de samenleving het sterkst bevordert. Cruciaal is daarbij dat het bekroonde initiatief juist met het prijzengeld een wetenschappelijk onderbouwde schaalsprong kan maken, zodat de maatschappelijke impact exponentieel toeneemt.
‘Het is vrij eenvoudig,’ zegt Jacobs, ‘authenticatie-eisen en informatiestromen reflecteren de machtsverhoudingen in een samenleving. Technologie die gecreëerd is vanuit een centrale macht, houdt die macht ook centraal en meestal scheef. Gedecentraliseerd opgezette technologie daarentegen verdeelt de macht.’
Jacobs heeft met Privacy by Design een app gemaakt die de gebruiker in staat stelt om een soort persoonlijk paspoort samen te stellen. De app wordt met persoonsgegevens gevuld in samenwerking met bedrijven en overheden. De app is open source en belooft de burger op transparante wijze het beheer terug te geven over de eigen gegevens. De onderliggende cryptologie stamt van twee decennia geleden en is ontwikkeld door IBM, gebaseerd op het zogenaamde ‘zero knowledge’-principe. De ene partij kan daarmee aan de andere partij bewijzen dat het iets weet, zonder daarbij ook daadwerkelijk prijs te hoeven geven wat het weet. Verificatie komt tot stand door interactie tussen degene die de informatie heeft uitgegeven (bijvoorbeeld de gemeente), de gebruiker (burger) en degene die toegang wil tot de informatie (bijvoorbeeld een verhuurder). De uitgever garandeert de informatie door middel van een elektronische handtekening.
Wat er precies gebeurt is erg complex en doet me duizelen, hoe helder Jacobs het ook uitlegt. Maar cryptografie heeft de neiging om dat te doen. Op wie er niet voor heeft doorgeleerd werkt het onderwerp al gauw betoverend. En zelfs voor wie er dagelijks mee werkt kan het een extatisch fenomeen zijn. Code en betovering gaan al heel lang samen terug.
Versleuteling
Cryptografie is tegenwoordig overal. Het meeste misschien wel bij de banken, waar het wordt gebruikt om dagelijks miljarden elektronische transacties te beveiligen. Maar cryptografie is al zo oud als de menselijke wens om berichten geheim te houden en betalingen veilig.
Papiergeld is een vorm van cryptografie zonder sleutel. De fijne, grafische lijnen van briefgeld – visuele codes – zorgen ervoor dat het geld nauwelijks na te maken is. Het is een code die nooit ontcijferd kan worden en daar kracht uit haalt. Het proces waarbij schijnbaar waardeloos papier door ontwerp, beprinting en certificatie evenveel waarde en autoriteit krijgt als puur goud nam Marco Polo zevenhonderd jaar geleden mee terug uit het Oosten. Alchemie noemde hij het. De magische transformatie van symbolen in waarde.
Sindsdien is het basisprincipe van briefgeld niet gewijzigd. De meest betoverende briefjes moeten wel de laatste guldens van de hand van Jaap Drupsteen zijn. Zijn papiergeld moest voldoen aan de nieuwste, strengste beveiligingseisen. Dat was voor de ontwerper een uitdaging. Drupsteens uitgangspunt was de expressie van de technologie die nodig was bij de vervaardiging van de biljetten. (3) De uiteindelijke ontwerpen zijn ronduit trippy. Expressie en functie komen erin samen. Je hoeft niet te begrijpen wat er gebeurt, je ziet dat het werkt. Beveiliging wordt meteen ook een viering.
Codering speelt niet alleen een rol bij betaling, maar bij alles wat van belang is voor toegang, waardecreatie en identiteit. Toen de guldenbiljetten verdwenen ten faveure van de euro was het alsof we een deel van onze gedeelde identiteit verloren.
Ook elektronische, computatieve vormen van cryptografie worden gevierd.
2021: cryptorave
‘Het is 2021 en de openbare cryptorave is werkelijkheid geworden. Cyphermonks en anarcho-libertaire trollen willen de stad met hun ethos infecteren, voordat die door start-ups en gentrificatie volledig saai wordt gemaakt. Zwarte en witte hackers, polytechnische monniken en cryptoravers worden losgelaten, er is verdachtmaking en revolutie in de lucht en ze willen het bloed van alle aanwezigen.’ (5)
In de rij voor de club toont mijn gezelschap mij het scherm van zijn telefoon. De hippe jongeman naast me draagt kleding waarvan ik niet zou weten waar je die koopt, geheel zwart, waardoor hij iets weg heeft van een levende schaduw. De tekst over de cryptorave die we zullen bezoeken staat op het scherm van mijn vriend tegen een achtergrond die zwart-wit en blokkerig is, waarbij de blokjes steeds groter en kleiner worden. Alsof ze ademen. Het ziet er uit als een QR-code, zo’n tweedimensionale barcode, maar dan eentje die leeft, die bubbelt, bruist en brandt. Een cryptorave is een viering van alles wat met crypto te maken heeft, een ceremonie waarbij de organisatoren – onder wie mijn vriend – zijn uitgegaan van een voor het publiek geheim gehouden oer-algoritme: een speculatief uitgangspunt over de toekomst, dat bij de organisatie bekend is en wordt geuit door de spelers, dansers, muzikanten en kunstenaars die de rave vormgeven, maar voor de reguliere bezoekers geheim blijft. Cryptoraves zijn een uitvloeisel van cypherpunk. ‘Privacy is the power to selectively reveal oneself to the world’, staat in het Cypherpunk Manifesto uit de jaren negentig, maar ook ‘cypherpunks write code’. Als je niet programmeert doe je niet mee.
‘Ticket mined’ staat er geschreven boven de brandende QR-code op de telefoon van mijn vriend. Alleen ingewijden beschikken over de hardware en de kennis om toegangskaarten te mijnen. Mijnen is een proces dat hoort bij blockchaintechnologie, ook gebaseerd op cryptografie. Het basiselement van blockchaintechnologie is simpelweg een lange lijst van alle transacties die hebben plaatsgevonden. Die lijst is voor iedereen zichtbaar en een kopie wordt op ieders computer gedecentraliseerd bewaard, maar omdat de gebruikers anoniem zijn, kan niemand zien wie precies die transacties deed. Om een nieuwe transactie aan de lijst toe te mogen voegen – bijvoorbeeld een nieuwe ticketregistratie, moet de desbetreffende computer een complex wiskundig probleem oplossen in ruil voor een beloning: mijnen. Alle andere computers die meedoen kunnen controleren of de oplossing klopt, waardoor de hele blockchain nauwelijks na te maken valt. Het is meer dan tien jaar geleden dat de blockchaintechnologie ontstond en het staat aan de basis van cryptocurrencies, alleen mijn je dan geen ticket, maar geld. Cryptocurrency belooft elektronisch geld te zijn met de privacy van cash. Het is gebaseerd op het elektronisch ondertekenen van transacties met een privésleutel. Een elektronische handtekening is een heel groot getal dat zegt, ‘deze tekst is ondertekend door iemand met precies die en die kenmerken’. De onderliggende aanname is dat het geautomatiseerd uitrekenen en testen, kortom het namaken van hele lange getallen, heel veel – te veel – tijd kost. Een proces waarbij schijnbaar waardeloze codes door ontwerp, certificatie en inbedding evenveel waarde en autoriteit krijgen als puur goud. De magische transformatie van symbolen in waarde. Cyberalchemie.
I Reveal My Attributes (IRMA)
Bart Jacobs is ook een cyberalchemist; hij weet hoe je van schijnbaar waardeloze codes waarde maakt. Waarom betalen we nog niet allang allemaal met een cryptobetaalmiddel? Volgens Jacobs hebben de anarchistische en libertaire wortels van de bitcoiners, cypherpunks en crypto-anarchisten ervoor gezorgd dat ze te veel los hebben gelaten.
‘Voor identificatiedoeleinden is blockchaintechnologie ook niet geschikt, simpelweg omdat alle interacties voortdurend worden opgeslagen en dus toch privacygevoelig zijn.’
Privacy by Design, de stichting achter IRMA, ziet zelf niet wat er in de app staat. Maar de stichting houdt wel overzicht over wie er attributen mogen uitgeven. Een attribuut is een specifiek persoonskenmerk. De hoeveelheid attributen die één persoon kan hebben is eindeloos. Met IRMA kun je zelf aangeven wat je wel en niet prijs wilt geven. IRMA staat voor I Reveal My Attributes. Je stelt er je eigen paspoort mee samen. De overheid zegt: identiteit bepalen wij. En dat klopt voor wat Jacobs de ‘bronidentiteit’ noemt. Maar de rest bepaal je zelf. We hebben allemaal talloze online pseudoniemen, dubbelgangers, maskers en deelidentiteiten, met allemaal verschillende attributen, maar op dit moment worden die grotendeels buiten jezelf bij verschillende bedrijven beheerd. Je identiteit is gefragmenteerd en relationeel.
‘Privacy,’ zegt Jacobs, ‘is in essentie het in context houden van je gegevens.’
Met IRMA kan elke organisatie aanvragen om attributen te lezen vanaf de telefoon van een gebruiker zonder te hoeven betalen. Om die attributen te tonen, scan je een QR-code op een website met de telefoon, en geef je in de IRMA-app toestemming met een pincode om de gevraagde attributen te onthullen. Je attributen staan op je eigen telefoon en nergens anders. Het heeft de potentie een elektronisch instituut te worden dat niet luistert naar de beat van de surveillancekapitalisten of potentieel totalitaire overheden.
‘Terwijl digitalisering vaak wordt gezien als een extra risicofactor voor de privacybescherming,’ schrijft Jacobs in zijn pamflet, ‘wordt zij hier juist als oplossing ingezet.’ (6)
Zo kun je bijvoorbeeld met je telefoon aantonen dat je boven de achttien bent zonder daadwerkelijk je leeftijd prijs te geven. Tot voor kort moest je om je te identificeren nog altijd een papieren paspoort laten zien, vanaf nu kan dat in principe elektronisch. Ook elektronisch ondertekenen kan. Dat gebeurt nu nog nauwelijks.
‘Bij de Belastingdienst kun je wel veilig inloggen, maar als je dan een formulier moet ondertekenen, laten ze je gewoon nog een keer inloggen. Het verschil tussen authenticatie en ondertekening wordt digitaal nog niet gemaakt.’
We leven nog altijd in elektronisch primitieve tijden. Elektronische handtekeningen kunnen het vertrouwen in transacties sterk vergroten. Betalen met een elektronische handtekening behoort ook tot de toekomstige mogelijkheden. Context collapse – wanneer een bericht terechtkomt in een totaal andere context, bijvoorbeeld een uitgaansfoto die opduikt bij een sollicitatie – kan zo tegen worden gegaan. Ook schimmige berichten – phishing en nepnieuws – kunnen sneller en betrouwbaarder op echtheid worden gecontroleerd. Een veilige, privacybewarende identiteitsstructuur voor het internet is mogelijk. Niet langer hoeft iedere sociale interactie gedreven te zijn door een achterliggende, duistere kracht die alle data wil beheren, zo veel mogelijk reclames verkopen en kliks genereren, ongeacht de consequenties. Niet langer bepalen de Zwarte Gaten van cyberspace onze identiteit, maar kunnen we dat zelf gaan doen. Volgens Jacobs zouden de strenge waarden van de Europeanen omtrent privacy en rechten gereflecteerd moeten zijn in de gebruikte technologie en infrastructuur. Op attributen gebaseerde authenticatie levert de flexibiliteit om te navigeren tussen de gevaren van universele, totalitaire identificatie van de grote bedrijven en overheden enerzijds en de volledige anonimiteit en anarchie van de cypherpunks anderzijds. En daarom won Privacy by Design die prijs.
‘De prijs is natuurlijk geweldig,’ zegt Jacobs, ‘maar het gaat er vooral om dat het collectief wordt ontwikkeld. Rond IRMA groeit nu een gemeenschap, juist vanwege het non-profit, niet-monopoliserende, open karakter van de technologie.’
Een veertigtal gemeenten in Nederland ondersteunt IRMA al vanuit de Basisregistratie Personen. Grote verzekeraars doen ook mee en ontsluiten zo mogelijk binnenkort een miljoenenpubliek. Volgens Jacobs is het mogelijk om meer mensen actief te betrekken bij problematiek die velen wel aangaat, maar waarvan bijna niemand nog weet wat eraan is te doen. Wat er volgens hem voor nodig is, is bevlogenheid. Ik zie het hem doen: verzekeraars, overheden en webwinkels doen mee. Maar zal de generatie die gemak en service gewend is haar eigen systemen willen oprichten en beheren? Gaat de Swapfietskudde er wel aan? Identiteitsmanagement vergt aandacht, zorg en de wens tot zelfbeschikking. Daar komt bij dat de geïmplementeerde technieken lijden aan onleesbaarheid. De functionaliteit is toegankelijk voor niet-ingewijden, maar de noodzaak en de motivering niet en als die uitgelegd worden, duikt vaak een zekere tech speak op die voor de gemiddelde gebruiker ogenblikkelijk abracadabra is.
We zijn eraan gewend geraakt dat communicatie tussen machines onzichtbaar blijft. Ons worden naadloze, schijnbaar magische apparaten en systemen verkocht. Wat daarmee onbelicht blijft, is dat die machinetaal wel degelijk leesbaar is voor degenen die de machines bezitten en produceren. Code is voor iedereen die niet programmeert een verwarrend woord, omdat het meerdere dingen kan betekenen. Code is waarmee een bericht wordt versleuteld, kan slaan op de sleutel zelf (pincode), en is ook de taal waarmee software wordt geschreven. Cryptografisch versleutelde berichten zijn voor velen even onleesbaar als de programmeertalen waarmee ze worden versleuteld zelf, even onleesbaar als een buitenaards schrift. Daar komt nog bij dat sommige algoritmische processen, waarbij laag op laag op laag is geprogrammeerd, voor niemand meer precies te ontleden zijn, zelfs niet voor degenen die de codes wel lezen.
Cryptografie is op complexe manieren verweven met waardecreatie en identiteit. De cryptografische technologie onder de oppervlakte van de beveiliging van apps voor identificatie en betaling zou tot uitdrukking kunnen worden gebracht in de esthetiek van zowel interactie als beeld. Drupsteen on acid. Apps zijn dan moeilijker na te maken en de expressie van de beveiligingseisen en -technieken kan ook niet-ingewijden deelgenoot maken van processen waar zij effectief geen weet van hebben.
Oproepen
Waar je je aandacht op richt komt in beweging. Als het overheersende economische model jaagt op onze aandacht, dan ligt in aandacht ook de sleutel tot verandering van het model. De aandacht die je richt op de Zwarte Gaten ben je kwijt. Er is hun alles aan gelegen je te doen vergeten dat de machinerieën waarmee we werken verlengstukken zijn van onze lichamen en geesten. Want, als ik ‘op mijn telefoon zit’, waar precies tussen mij en dat scherm houdt dat ding op en begin ik?
Ondertussen richten steeds meer Nederlanders zich, om aan het einde van een lange week hun aandacht terug te krijgen, op varianten van oeroude oosterse meditatietechnieken als zen, mindfulness en yoga. Soms strict offline, maar net zo vaak met gebruik van YouTube of meditatie-apps in nieuwe vormen van digitale zen, elektronische mindfulness of cybertao. Elders op de wereld wordt al lang met meer aandacht gekeken naar elektronische zaken. In een land als Japan, waar service en attentie ongekend belangrijk zijn, is automatisering ver doorgedrongen en tegelijkertijd houdt men stevig vast aan papieren manieren van authenticatie en betaling. Er staat in veel grote winkels, banken en tempels iemand bij de deur die alle binnenkomers begroet met een buiging. Bij sommige banken heeft inmiddels een robot die taak overgenomen. Het bijzondere is dat die machinale robotbegroeting even hartelijk en oprecht overkomt als die door de menselijke begroeters, niet omdat die computer kan voelen, maar doordat de robot met zorg is gemaakt, neergezet en onderhouden door de mensen van de bank. Kunstmatige intelligentie en robots, zaken waar bij ons vaak angst mee wordt aangejaagd, komen in Japan dan ook totaal niet als bedreigend over. Bij iedere geautomatiseerde betaling en bij iedere elektronische authenticatie laten de apparaten van zich horen, drukken ze zich uit in stem, beeld en handeling. Mens en machine kennen elkaar en lopen in elkaar over. De mensen weten dat ze zelf ook robots zijn.
Het is meer dan twintig jaar geleden dat professoren en IT-professionals zichzelf cyborg begonnen te noemen. Zij zagen en zien het lichaam als een high performance machine. En omgekeerd: machines zijn zoals alle materie op de een of andere manier ook zetels van vormen van bewustzijn en er is geen duidelijk aan te wijzen scheidslijn tussen het een en het ander. Het is slechts de nieuwste aanvulling op het oude idee dat de wereld bezield is, onvoorspelbaar, met een onkenbare kracht in alle dingen, bomen, stenen, zodat iedere gebeurtenis geïnterpreteerd kan worden als de uitdrukking van een occulte macht die niet kan worden ontcijferd.
Samenwerkende programmeurs, vormgevers en kunstenaars kijken in veel gevallen al met andere ogen naar de elektronische apparaten en cryptografische processen in hun midden. Veel projecten traceren de materialen en grondstoffen waaruit onze apparaten zijn samengesteld. De handelsroutes, productieprocessen en grondstoffenlijsten die worden blootgelegd tonen hoe ons gebruik van die apparaten daarvan niet los gezien kan worden.
Bekende en onbekende kunstenaars werken inmiddels met neurale netwerken, zelflerende algoritmen en cryptotechnieken en wekken daar beelden, ecosystemen en vormen mee op die niet langer alleen natuur of cultuur zijn, maar overkomen als levend, bijna buitenaards en toch door mensen gemaakt. Een kunstcollectief maakte bijvoorbeeld een verbinding tussen een bos en een elektronisch blockchainproces, waardoor het bos, nu officieel eigenaar van zichzelf, door middel van geautomatiseerde cryptotechnologie kapitaal vergaart en groeit. (7) De laatste grote werken van Pierre Huyghe zijn misschien wel de beroemdste voorbeelden. Zijn UUmwelt, in de Serpentine Gallery in Londen, bestaat uit een serie tentoongestelde, manshoge animaties. Het zijn bewegende beelden gebaseerd op de algoritmisch verwerkte aanwezigheid van bezoekers plus de input van hersenscans van mensen die eerder specifieke beelden bekeken. De wezentjes op het scherm zijn totaal vreemd. Voor een moment staar je in een half-synthetisch, half-levend, haast buitenaards sublieme. Dit soort werken dient in het echt te worden beleefd en heeft een nieuw, elektronisch, hybride aura dat waarde geeft aan elektronische, algoritmische processen.
Het lijkt er soms op dat we bij de inrichting van onze elektronische structuren nog vasthouden aan reductionerende, pseudo-objectieve rationaliteit, maar daartegenover staan steeds meer opnieuw opkomende, andere perspectieven, waarin de mens een collectief wezen is te midden van een eindeloos complexe, mysterieuze wereld.
‘In wat voor informatiesamenleving willen we leven’, vraagt Jacobs in zijn pamflet. Cryptografie heeft iets met oproepende taal. De cypherpunks schreven graag manifesten net als de cyborgwetenschappers. Want alle taal is programmeertaal. Manifestaties zijn nodig. Incantaties. Er moet gedrag worden geprogrammeerd.
Het gedecentraliseerde en oncommerciële IRMA is een belangrijke stap. Collega’s die gezamenlijk een eigen cloudservice beginnen ook. Door een breed publiek erbij te betrekken worden nieuwe politieke verhoudingen mogelijk. In een sterke eenentwintigste-eeuwse democratie zijn de middelen die aandacht en geest beheren in handen van de gebruikers zelf. Ieder van ons is een geheel van sociale relaties. Het is te hopen dat het lukt om onze eigen connecties te smeden en te beheren. We kunnen niet langer doen alsof de apparaten waar we de hele dag aan vast lijken te zitten daar niet voor nodig zijn. Wie er nu ook precies wie mee controleren, en vanachter alle complex gecodeerde configuraties, die kleine machines spreken voortdurend tot ons vanuit diep uit de grond gedolven metalen.
Noten
Vrij vertaald van Evgeny Morozov in ‘Capitalism’s New Clothes’, The Baffler, 4 februari 2019.
Ik zou willen dat ik deze prachtige conclusie zelf had bedacht, maar hij is weer van Morozov.
‘De tien is mijn mooiste’, Joris van Casteren, De Groene Amsterdammer, 8 december 2001.
Drupsteen in hetzelfde artikel, zie noot hierboven.
Tekst gevonden op een anonieme darkwebpagina en automatisch vertaald. Auteur onbekend.
‘IRMA Manifest: Digitale identiteiten voor digitale zekerheden. Een oproep om die zekerheden samen te organiseren’, https://privacybydesign.foundation/pdf/IRMA-manifest-2019.pdf.
Terra0, ‘Can an augmented forest own and utilise itself?’, 2016.
Publisher:
Architectura & Natura
Language:
English
Genre:
art writing
The 180-year jubilee issue of Dutch literary magazine De Gids (The Guide) has been translated into English by publisher Architectura & Natura, and publishes as a book. It contains artistic photography of the Dutch landscape in combination with a variety of Dutch literature including the lyrical essay Machine Garden.
Gallery
Walking in the Noordoostpolder also means wandering in the head of the engineer who designed the landscape. This land was produced to produce itself. The engineer called it a masculine landscape. Not a pleasure garden but one to work in. Not a land of plenty but a place of labour. Though the contrast is not as stark as it may seem.
Engineer Verhagen took the rhythm of the polder into account while composing it. He respected what he called the landscape's urge to form a pattern. I like to see this land as a photosynthesising, continuously evolving poem. Farms, rows of trees and ditches create the words. Each pasture a stanza. Each village a page. Seen from above, you walk into an abstract, constantly evolving painting here, a land-art project with no author, a geoglyph, a Nazca chalk drawing but then not dedicated to Inca gods but to the ideology of the fifties.
Creating an entire area out of nothing is modern, whereas using the longing of the landscape as a point of departure is classic. What the engineer did not take into account – how could he have? – was that the landscape would start to long for an increase in scale.
Urbanites try to reacquaint themselves with the earth that provides us with food by growing mini-vegetable patches from the supermarket on their balconies. There's a picture of a farmer and his wife on your milk carton, divulging their family name, place of residence and age in fake handwriting. The farmer becomes an image on a carton and in reality loses physical contact with the milk. Henny (42) and Erik (45) from Middenbeemster watched as their work was taken over by the milk establishment. That generated higher yields. But a farmer knows that when a new machine increases your yields it will not serve him well in the long run but rather the system that provided the machine. He also knows that every larger and increasingly automatic agricultural tool will take away a bit more of his contact with the earth.
The tractor muddies its wheels, sweats oil, puffs out smoke and sees nothing but the ground for hours. The farmer looks at a screen with an avatar on it, a mini-tractor. It's not difficult to imagine one of these tractors driving itself, no one needing to sit in an agricultural vehicle anymore. The farmer works on his laptop with images of his fields and onions. The only thing enjoying the view in the polder is artificial intelligence. In this man-made landscape we Dutch give the impression of being in charge of nature, more so than anywhere else in the world, demi-gods.
Nonetheless, there's something desolate about the area in this scenario. Because people aren't needed there anymore. Only machine eyes, just like on Mars.
The agricultural machines sort, spray and grub. The plough alters the text by writing multiple lines simultaneously, from left to right and from right to left, alternating Arabic and western but then without letters. Every season and sometimes every day, the pasture is overwritten. If a word processor for landscapes existed, then the tractor would be the cursor.
The blades of the Terranova cultivator send clumps flying, the roots and the worms. Contact, contact, contact!
The eBee drone flies over the pasture, peers through the crop and photographs what happened in previous seasons. Its multispectral camera registers colours that we cannot see and records soil moisture and phosphate levels. These cameras are also used to look at distant planets in search of plants. These X-ray eyes are also used to look at old parchments, hundreds of years old. Texts that were written centuries ago, erased and written over. The drone sees previous versions. To it, the pasture is a palimpsest.
The John Deere self-propelled sprayer, a machine as big as a row house without a tractor that treats the land with liquids, is immediately fed data by the drone and knows exactly which blade of grass needs more or less spraying.
The conversation between the agricultural vehicles will no longer need to be heard by a human ear once it starts working smoothly.
When the sprayer is finished it asks the drone to have another look. The drone flies over the cubic crates with carrots priced down to zero cents. The overwhelming results of precision agriculture serve a wasteful economic system with a handful of filthy rich winners worldwide and lots of small losers.
The drone sees a buzzard come too close and automatically loops to the side. Briefly the camera, which usually only looks down, stares straight up, into its belly.
The Massey Ferguson tractor sacrifices the surplus onions and carrots by riding out into the field again. May the newly fabricated seeds and the latest software updates be successful.
In the city people grumble about how much poison is being used, but no one out there likes spreading this junk around all day long. This is how we produce enough food for the world population. That it does not end up in the right places is another matter. You can hardly expect the Massey Ferguson to cruise down to Africa on its own.
The sorting machine, which still has to be operated by hand, is gathering dust in the yard.
God took man and put him in the heavenly garden so he could maintain it. That was before Eve, before the fall and before knowledge. Adam peacefully removed weeds in paradise.
A rainbow appears in the misty drift on the field, caused by the red-pink-orange light of the sunset.
People also long for patterns. I can lose myself in patterns, in a book, in dance music or in the decorations of the mosques in Isfahan. Instead of me, it is the machines that become engrossed with the polder landscape. I live in the city, but the countryside is more exciting. Around the world, rural populations are shrinking, because fewer farmers can do more. But we're getting something else in return. Rural yoga retreats. Knitting polder dwellers are working with a designer and a programmer on a polder sweater.
Farmers and architects are setting up flexible workplaces in empty barns and trying to figure out what rhythm the intercontinental landscape is longing for.
Just like the farmer rides along with his tractor avatar, I want to catch a glimpse of what the machine sees. I want to feel how many pears are coming off the trees and how many is too few or too many. I want to learn what the drone hears in the rustling of poplar leaves. I reserve a small spot in the middle of a wheat field where my wife and I can sunbathe nude. Around us the machines go about their business. They leave our little flowerbed alone, because that's how they've been programmed, but they do bring us fresh raspberries. After an hour I walk back to the farm to maintain the machine park.
Publisher:
de Nederlandse Boekengids
Language:
Nederlands
Genre:
essay
In het eerste nummer van De Nederlandse Boekengids van 2019 schreef Vis een technologiekritiek essay over New Dark Age van James Bridle en Bullshit Jobs van David Graeber.
Gallery
Technologische vooruitgang wordt meestal voorgesteld als een beweging van magische naar wetenschappelijke praktijken. Precies een eeuw geleden sprak socioloog Max Weber de beroemde woorden uit dat we niet meer zoals primitievelingen – voor wie er bovennatuurlijke en donkere machten waren – naar magische middelen hoefden te grijpen, want door berekening was inmiddels alles te beheersen. (1) Maar op hetzelfde moment legden natuurkundigen de basis voor theorieën over donkere materie en donkere energie, het spul dat grotendeels ongezien en onbegrepen zo’n 85 procent van de massa van het universum schijnt te vormen. Wat donkere materie precies is weet nog steeds niemand, maar fundamentele natuurkundige formules schijnen niet zonder te kunnen werken. Hoe obsessiever we de wereld berekenen, des te onbekender en complexer die verschijnt. (2)
Terwijl er nog steeds meer en meer kennis van onze leefomgeving wordt vergaard, terwijl verlichte idealen als intellect en rede er in het geheel niet minder toe doen, is intussen het idee dat systemen en technologie puur rationeel zijn niet langer houdbaar. Het onverklaarbare is door alle tijden heen een inspiratiebron geweest voor kunstenaars. Lange tijd konden alleen in de kunst nog sporen van betovering worden gevonden. Ook nu maken beeldend kunstenaars raadselachtige beelden, ontwerpen grafici patronen die zij helende kwaliteiten toedichten en dat heus niet alleen in avant-gardistische kringen, maar ook voor de massa. (3) Vooraanstaande letterontwerpers maken door middel van robots en algoritmen nieuwe alfabetten die nog het meest doen denken aan kalligrafie uit de Middeleeuwen. (4) Als er zoiets bestaat als een collectief onderbewustzijn, dan wil dat opnieuw gevoed worden met beeldmateriaal dat bevestigt dat we leven in een mysterieus universum. Dat we onszelf ook in de alledaagse wereld van het werk collectieve illusies voorspiegelen bewijst David Graeber, en om die te duiden en aan te pakken, grijpt hij terug naar een vroegmoderne, middeleeuwse opvatting over de verbeelding. (5) Dit teruggrijpen naar eeuwenoude, obscure principes in een tijd van grote technologische vooruitgang, deze herbetovering van de wereld, noemt James Bridle in zijn gelijknamige nieuwe boek ‘New Dark Age’, vrij vertaald: de nieuwe Middeleeuwen.
James Bridle
Ondoorzichtigheid op technologisch vlak is onontkoombaar geworden, dat is volgens mij de hoofdstelling van zijn boek. Bridle, Engels schrijver en kunstenaar, laat helder zien wat obscuur is in tien hoofdstukken bomvol artistiek onderzoek. Hij geeft voorbeelden uit de domeinen waar technologie onze levens binnendringt: surveillance, dataopslag, transport, entertainment en nog veel meer; zoveel voorbeelden dat simpelweg de hoeveelheid al een onderstreping wordt van zijn these. Er valt niet tegenop te verhelderen. Uitleg en inzicht alleen zijn niet voldoende om vervreemding te voorkomen. Het computational thinking of berekenend denken waar het uit voortkomt is niet voldoende om voor verheldering te zorgen.
De geschiedenis van de schaakcomputer is illustratief. In de negentiende eeuw hield de ‘mechanische Turk’ de gemoederen bezig: een houten kabinet met een schaakbord en een mechanische pop die tegen een mens kon spelen. In de kast zat een schaakgrootmeester verstopt die door middel van een ingenieus, mechanisch systeem de pop van iedereen liet winnen, inclusief Napoleon. Inmiddels winnen de automaten echt. In Bridles boek worden de nieuwste en intrigerendste spelers nog gevormd door een team van een menselijke schaakgrootmeester en een algoritme samen. Grootmeester Kasparov ontwikkelde deze advanced chess-variant, nadat hij verloor van de computer Deep Blue. Maar op dit terrein gaan de ontwikkelingen zo snel, dat het mooiste schaakvoorbeeld van technologische ondoorzichtigheid plaatsvond nadat Bridle zijn boek had geschreven. AlphaZero, een nieuwe schaakcomputer die niet getraind was in het schaakspel, maar door middel van zelflerende algoritmen zich in vier uur het spel eigen had gemaakt, is nu onverslaanbaar. (6) De computerzetten worden geniaal genoemd en geen mens was nog op die manoeuvres gekomen. De programmeurs van de computer weten zelf niet hoe de computer op de winnende zetten is gekomen. Toch zit er ook bij AlphaZero nog altijd een spreekwoordelijke schaakgrootmeester in de kast verstopt. AlphaZero kan geniale zetten doen, kan eigen algoritmen schrijven en alle mensen verslaan, maar de bevrediging van de winst, het plezier in het spel en de bevorderingen in de carrières zijn nog altijd voor de poppenspelers: de programmeurs.
Bridle is evenveel nerd als visionair. Hij houdt van vliegtuigspotten. Op één enkele webpagina kun je tegenwoordig alle commerciële vluchten live bijhouden (7) en van het aangezicht wordt hij extatisch: in die duizenden vliegende machines gerepresenteerd op het scherm, die ‘metalen rivier die de oceanen vult en stroomt van stad naar stad’, ziet hij een sublieme afspiegeling van het digitale tijdperk. De data komen van amateurs die de ADS-B-signalen van ieder toestel opvangen en delen. Maar niet alle vliegtuigen worden zo zichtbaar. Militaire vluchten en privévliegtuigen van oligarchen, politici en de financiële elite blijven onzichtbaar. James Bridle de kunstenaar zet dit soort observaties om in beeldend werk. Met witte verf maakte hij op openbare pleinen 1:1 outlines van precies het soort vliegmachines – Gulfstream private jets en drones – dat anders onzichtbaar blijft. (8)
De toenemende onzichtbaarheid van de financiële elite – anderen noemden ons tijdperk al een New Gilded Age – keert vaker terug. De afgelopen decennia legden bedrijven in het geheim optische verbindingen tussen handelsbeurzen in de Verenigde Staten. Wegen werden gesloten, geulen gegraven en bergen doorboord om de tijd die een bericht nodig heeft om van het ene naar het andere handelscentrum te komen met vier duizendste van een seconde te verkorten. Zo’n minimale versnelling levert desalniettemin tientallen miljoenen dollars per jaar op. Want het overgrote deel van de handel wordt inmiddels gedaan door automaten. Door wiskundige genieën – quants – gebouwde algoritmen kunnen door die versnelling een fractie van een cent van iedere transactie afknibbelen en ze doen dit haast onmerkbaar, ontelbare keren per dag. Hun modus operandi is onopvallendheid. Donkere deals. De digitale financiële markt is ontransparant voor iedereen behalve direct ingewijden. In zogeheten dark pools worden van de openbare markt afgeschermde deals gesloten tussen investeerders en klanten, veelal pensioenfondsen. Wat daar gewonnen en verloren wordt is onzichtbaar voor de leden die hun spaargelden erin hebben gestopt. (9) De onzichtbaarheid is gedeeltelijk technologisch, maar vooral cultureel en politiek. De effecten worden in de fysieke wereld op den duur wel zichtbaar. Ook in Nederland groeien de verschillen tussen arme en rijke wijken. Het voormalige openbare zwemparadijs staat er zichtbaar ingestort bij, terwijl in een nieuw, luxe appartementencomplex een privézwembad en wellness area zit verstopt.
Bridle draagt in zijn boek geen oplossingen aan voor deze nieuwe donkerte. Hij stapelt voorbeeld op voorbeeld, waardoor hij angstvallig overtuigt. Hij doet wel een oproep:
‘Technologie is niet alleen het maken en gebruiken van gereedschap. Door een gereedschap te maken, geven we ook een zeker begrip van de wereld vorm, dat daardoor een effect kan hebben in die wereld. Het wordt een ander dynamisch gedeelte van ons begrip van de wereld, ook al is het meestal onbewust. Het is in feite een verstopte metafoor: een manier van denken. Een zeker perspectief zit gebakken in het gereedschap en hoeft niet meer geactiveerd te worden. Om ons de wereld anders voor te stellen, moeten we onze gereedschappen herbetoveren. Dit boek is slechts het eerste deel van zo’n herbetovering. Een poging om ons gereedschap opnieuw voor te stellen. Geen herdefinitie, geen herbestemming, maar een soort opnieuw in gedachten nemen.’ Bridle komt er verder niet op terug.
David Graeber
‘Als het besteedbaar vermogen in handen is van 1 procent van de bevolking, is de markt een afspiegeling van wat zij nuttig of belangrijk vinden, en niemand anders’, omschrijft David Graeber het fenomeen van de financiële ongelijkheid in zijn boek Bullshit Jobs. Hij muntte al eerder pakkende termen: als mede-aanjager van Occupy Wall Street bedacht hij de leus ‘We Are the 99 Percent’, en zinnen uit het originele essay waar zijn boek een uitwerking van is, zijn al op spandoeken wereldwijd gesignaleerd. Het fenomeen van de onzinbanen zie ik ook als een onderdeel van de ‘Nieuwe Middeleeuwen’. Bullshit Jobs is gebaseerd op interviews met mensen met onzinbanen. Een baan is een onzinbaan als degene die de baan heeft het zelf zo voelt. Iedereen die weleens twijfelt over het nut van het eigen werk of dat van een collega zou er goed aan doen dit boek open te slaan. Het meest volledige en symbolische voorbeeld van een bullshitbaan hebben de mensen die op feestjes van superrijken op hun gazon komen staan en doen alsof ze een standbeeld zijn. (10) Doen alsof: bij een onzinbaan is schijn belangrijker dan werk. Doen alsof je druk bezig bent, terwijl iedereen weet dat je slechts doet alsof. Vage gedragscodes. Werk uitvoeren alleen maar om er bezig uit te zien en niet omdat er iets gedaan hoeft te worden. Een levend standbeeld is het meest letterlijke voorbeeld van wat Graeber wachtersfuncties noemt, een van de categorieën onzinbanen die hij onderscheidt.
‘Wachtersfuncties ontstaan doordat mensen in machtige posities in een organisatie ondergeschikten zien als een teken van prestige.’ Een ander voorbeeld is dat van de receptionist van een grote instelling die de hele dag aan de balie zit, zonder ooit aangesproken te worden en geen enkele andere taak heeft dan aanwezig te zijn, maar er zijn veel meer wachtersfuncties. De meeste onzinbanen zijn een mix van verschillende categorieën. Weinig banen zijn puur onzin. In Nederland – zo blijkt uit door Graeber geciteerd onderzoek (11) – vindt 40 procent van de werkende bevolking de eigen baan niet zinvol. Voor veel mensen bestaat kantoorwerk tenminste gedeeltelijk uit er bezig uitzien terwijl je wacht tot het vijf uur is. Dagdromen is een essentieel onderdeel van menige kantoorfunctie, ook al staat dat niet omschreven in het takenpakket.
Nog altijd heerst het idee dat het niet mogelijk is dat in een neoliberale en marktgerichte wereld bijna de helft van de werkende bevolking tenminste voor een gedeelte zelfverklaard zinloos werk uitvoert. Collectief wordt er nog altijd van uitgegaan dat efficiëntie en concurrentie er voor zorgen dat zoiets bij ons nooit kan gebeuren. In de vorige eeuw gaven socialistische staatsregimes, die voor volledige werkgelegenheid moesten zorgen, mensen een nepbaan als er niets te doen was. Sinds de val van de Muur zijn de werelden aan beide kanten ervan meer op elkaar gaan lijken. In Amerika worden miljoenen nepbanen in stand gehouden door een combinatie van private bedrijven en overheidsregulering. Obama geeft het in een interview dat Graeber citeert zelfs min of meer toe. Het idee dat werk altijd gekenmerkt wordt door productiviteit en dat het niet uitmaakt wat er wordt geproduceerd – desnoods onzin – noemt Graeber niet alleen ideologisch, maar zelfs theologisch. Het systeem dat onzinwerk voortbrengt, duidt Graeber met de term ‘bestuurlijk feodalisme’. Feodalisme is in veel varianten beschreven. In een voetnoot geeft hij de kern: er zijn mensen die produceren en anderen die deze producten verplaatsen, waarbij de laatstgenoemden zich verenigen in ingewikkelde gezagsstructuren om hun macht te consolideren. In ruil voor de afgestane productie krijgen de producenten uiteenlopende dingen als land of gereedschap in bruikleen, militaire bescherming of een basisinkomen. De gezaghebbenden creëren een uitgebreide hiërarchie van beambten die het systeem in stand houden, en als er te veel beambten zijn verworden zij tot wachters – of historisch gezien: soldaten.
Er worden tegenwoordig meer nieuwe feodale varianten gesignaleerd. Consumenten leveren data in ruil voor diensten op het gebied van social media, routebeschrijvingen en gratis software. Technologiecriticus Evgeny Morozov noemt dit neo-feodalisme. De gezaghebbenden zijn megabedrijven en zij beheersen de levens van hun werknemers en consumenten. Morozov voorziet uitbreidingen van dit fenomeen op het gebied van stedenbouw, zorg en verzekeringen. Eenentwintigste-eeuwse feodale varianten verschillen natuurlijk van het middeleeuwse, Europese feodalisme met zijn koningen, vazallen en horigen, maar ze komen op het basisprincipe overeen. Geen van de auteurs wijst nog op vergelijkbare ontwikkelingen in de landbouw. Vanwege de voortschrijdende technologie werken de meeste boeren tegenwoordig ook gewoon op kantoor. De boer die zijn werkende leven slijt op een boerderij opereert steeds vaker met automatische landbouwmachines die niet van hem zijn, maar hem zijn verstrekt door gigantische multinationals in ruil voor de opbrengsten van zijn arbeid. Hij werkt steeds vaker met zaden en gewassen die niet van hem zijn, maar die hem zijn verstrekt door een monopolist op agrarisch gebied die ze heeft gepatenteerd. En steeds vaker leeft hij in feite van een subsidie die hem wordt verstrekt door het systeem dat hem tegelijkertijd vervreemdt van zijn gereedschappen, gewassen en grond.
Voorstellingsvermogen
Graeber heeft geen oplossing voor de bullshit jobs. Wel vraagt hij zich in het laatste hoofdstuk van het boek af wat er zou gebeuren als we allemaal zouden besluiten om gewoon niet meer mee te doen. Als we op een dag wakker werden en vanaf die dag niet meer verder zouden bouwen aan het kapitalisme. Hij vraagt zich af waarom we ons de wereld simpelweg niet anders voorstellen. Graeber werkt met een alledaagse, down-to-earth opvatting van de verbeelding. Hij onderscheidt in een eerder boek de verbeelding zoals we die kennen van de fantasie en de kunst van een meer alledaags soort verbeelding. Als mensen me zeggen dat ik veel verbeelding heb, bedoelen ze dat ik een dromer ben. Dat soort verbeelding gaat over verzonnen dingen, is transcendent. Maar in klassieke en vroegmoderne manieren van denken was de verbeelding ook iets veel immanenters, was het een soort tussenzone, een schemergebied tussen de materiële werkelijkheid en de immateriële geesteswereld. Observaties uit de materiële wereld vloeiden door die verbeelding en mengden zich met de grotere fantasmen die de wereld structureren. Andersom konden persoonlijke bedoelingen en verlangens eerst door de verbeelding circuleren voordat ze effect konden hebben in de materiële wereld.
Deze meer immanente vorm van verbeelding wordt volgens Graeber nog steeds iedere dag gebruikt. De baas is alleen de baas omdat jij en alle anderen zich hem of haar continu voorstellen als de baas. Veel van de alledaagse bezigheden bestaan eruit om de motieven en percepties van anderen te lezen. Het onderhouden van langdurige relaties tussen vrienden, vijanden, collega’s, boven- en ondergeschikten vraagt een constante en subtiele inbeeldingsarbeid. Graeber noemt dit interpretatieve arbeid. Degenen onderaan de ladder moeten er het meest van doen, want bij alles wat ze doen is er iemand die meekijkt en er iets van vindt. Graeber noemt dit een scheve verhouding van de verbeelding die ontstaat door structurele ongelijkheid. Deze tegelijkertijd oude en nieuwe opvatting van de verbeelding hoort ook bij de nieuwe Middeleeuwen. Ik ben met mijn studenten aan de kunstacademie het woord voorstellingsvermogen gaan gebruiken voor de immanente variant van de verbeelding. Als de transcendente verbeelding de plek is voor inspiratie, elfjes, dromen en goden, dan is het voorstellingsvermogen de plek waar die fantasmen zich kunnen mengen met de alledaagse, materiële wereld. De transcendente dingen die kunstenaars verzinnen en uiten in hun kunstwerken, kunnen door het voorstellingsvermogen van de kijker passeren en zo een weg vinden naar de alledaagse wereld. Alles in het voorstellingsvermogen is gelinkt aan acties en de materiële wereld.
Bridle noemt de immanente verbeelding niet, maar dat is ook de plek waar we ons onze gereedschappen anders kunnen voorstellen en daarmee uiteindelijk effect sorteren op de alledaagse werkelijkheid – herbetoveren, zoals hij het noemt. Bridle noemt de geschiedenis er niet van, maar betoverd gereedschap heeft een rijke historie.
Zowel computatie als betovering zijn ouder dan de computer. In de veertiende eeuw maakte de Catalaanse monnik Raymond Lully grafische algoritmen op papier – een app avant la lettre – om door middel van combinatoriek een vrijwel eindeloze reeks uitspraken over God te doen. Een vroeg voorbeeld van computational thinking, ook al is het dan over God. Vanuit dit perspectief voeren gereedschappen, waaronder algoritmen, domweg hun taken uit. Ze worden gezien als objectieve, technologische en wetenschappelijke machines. Computatie wordt geacht algemeen geldende wetten te vertolken. Dit is de wereld van Google. Ironisch genoeg is een groot gedeelte van die wereld tegenwoordig gebaseerd op en gefinancierd door de bekendste en eenvoudigste vorm van magie: reclame.
Maar het idee dat computatie puur wiskundig is en informatie puur objectief heeft iets verhuld theologisch. (12) In Bridles voorgestelde manier van kijken zijn gereedschappen niet los te zien van de intenties van hen die ze hebben gemaakt en de projecties van hen die ze gebruiken. Bij computatie is er altijd ook de subjectiviteit van hen die de code uitvoeren. Ook een half millennium geleden werden er algoritmen losgelaten op de Thora. In deze praktische kabbala werden theürgische handelingen uitgevoerd: manieren om een goddelijke aanwezigheid op te wekken in plaats van er uitspraken over te doen. De uitvoering vindt plaats doordat object en subject die bezig zijn in de handeling worden samengevoegd in een mystieke eenwording. Als je door middel van formules de letters van de Thora door elkaar gooit en opnieuw uitspreekt, kun je daarmee extase opwekken. Moderne poëzie deed vaak iets soortgelijks. Het is de uitvoering van een nooit uitgeschreven algoritme. ‘Een gedicht is bijna hekserij.’ (13) Het effect ervan is magisch.
Taal heeft inderdaad iets magisch, doordat we nog altijd niet goed begrijpen hoe het werkt. Denk maar aan de laatste keer dat iemand je uitschold en hoe het effect van een vloek is op te heffen door een nieuwe, eigen vloek uit te spreken. Daar is niets duisters of problematisch aan, het is zo alledaags en vanzelfsprekend dat je er nooit bij stil hoeft te staan. Het is simpelweg een manier om te zeggen dat het werkt, zonder dat we precies weten hoe het werkt. Met woord en beeld effect hebben op de materiële wereld is een kernidee van magie in alle culturen, ook in de onze. Zie alweer: reclame. Maar alle technologie heeft een magisch aspect. Steeds meer nieuwe technologie wordt door steeds meer mensen niet goed meer begrepen, en dan is het verleidelijk om ook magisch te gaan denken. Volgens de antropologie gebruiken we magisch denken om ons te verhouden tot datgene wat ons verstand te boven gaat. De binnenste werkingen van zelflerende algoritmen blijven duister voor de meesten van ons, duister zelfs voor hun programmeurs, duister zoals de precieze werkingen van de taal dat altijd al zijn geweest. Programmeertaal, code, is zeer ontransparant en laat grote ruimte over voor de verbeelding. (14) En dan is het gemakkelijk om te vergeten dat het simpelweg om computatie gaat. Dan kan een fantasme opduiken als dat van een naar autonomie en overheersing strevende schaakcomputer: ‘We weten wie onze opperheer is’, schreven commentatoren over AlphaZero. In de verbeelding komt een computer die beter schaakt dan een mens tot leven. Maar het is onbekend wat er met de verdere ontwikkeling van algoritmen zal gebeuren. Er is intussen niets wat erop duidt dat computers iets anders zullen doen dan computatie, een wezenlijk ander fenomeen dan interpretatie, intentie of bewustzijn. Een zin correct uitspreken wordt verward met de zin begrijpen. Maar technologie is ook semantisch. (15) Technologie spreekt nooit voor zich, maar wordt altijd geïnterpreteerd.
James Bridle haalt de oud-Griekse god Hermes aan als een gids voor deze nieuwe donkere tijd. Hermes is de onthuller van taal en spraak en omarmt onzekerheid en ambiguïteit. Dat levert een hermeneutisch of hermetisch begrip van technologie op. Bridle noemt de naam Hermes Trismegistus niet, de mythische figuur uit de Oudheid aan wie het mystieke Corpus Hermeticum uit de tweede eeuw is toegeschreven. Mystiek is de overtuiging dat onkenbare en onbewijsbare zaken door middel van magische technieken gekend kunnen worden. Hermes Trismegistus is een gids voor diegenen die al eeuwen werken met betoverd gereedschap, voor de kunstenaars en dichters voor wie we de Middeleeuwen nooit hebben verlaten. Zonder er nader op in te gaan, vraagt Bridle zijn lezers in feite om een intersubjectieve en magische benadering van technologie. In feite vraagt Bridle ons om tovenaars te worden.
Graeber meets Bridle
Graeber ontmoet Bridle op het kruispunt van technologie, samenleving en verbeelding. Kunstenaars, programmeurs en beleidsmedewerkers hebben evenveel te maken met hun problematiek. Bridle roept in feite op tot het maken van kunst rondom en met nieuwe technologie. Die wordt ook gemaakt, door eindeloos veel nieuwe en oude, beroemde en onbekende kunstenaars. Het extatische en transcendentale van de verbeelding heeft een plek in de kunst en daar is het belangrijk. De werelden van kunst en werk zijn grotendeels gescheiden, maar ergens lopen die twee werelden en de twee vormen van de verbeelding in elkaar over. We kunnen maar beter rekening houden met de culturele fantasmen en illusies die de ronde doen over de gereedschappen waar we dagelijks mee worden geconfronteerd. In de alledaagse wereld van het werk ziet Graeber talloze irrationele handelingen, waarbij wordt gedaan alsof. Denk aan afvinkrituelen. Die dingen lijken zinloos, maar doen alsof is belangrijk op het werk. Door te doen alsof worden op die manier gevormde schijnwerelden op een bepaalde manier daadwerkelijk realiteit.
James Bridles beroemde werk Autonomous Trap is een op een stuk asfalt van een grote weg geschilderde witte cirkel met een doorsnede van een meter of zes. De cirkel bestaat uit twee lijnen: een doorgetrokken streep met een onderbroken streep eromheen. Het werkt eenvoudig: iedere zelfrijdende auto die eenmaal over beide lijnen heen is gereden komt de cirkel nooit meer uit. Het werkt puur technologisch, maar het effect van het beeld van zo’n gevangen auto op de kijker is magisch. In dit werk worden niet alleen de algoritmen van de zelfrijdende auto uitgevoerd, maar ook de culturele codes van de strepen op de weg en de encoderingen van de digitale foto’s van dit werk die de hele wereld rondgaan. Kijker, maker en auto worden onderdeel van de uitvoering. Dit werk is niet af als het niet wordt gedeeld. Het beeld heeft zich al geprent in het voorstellingsvermogen van heel wat jonge makers. Het telkens opnieuw opgeroepen en gedeelde beeld krijgt iets extatisch. Dit is geen mystiek, zelfs nauwelijks poëtisch, maar het is toch tovenarij. Het fantasme van de zelfrijdende auto als bedreigende entiteit, als symbool voor zelflerende algoritmen die onze banen afnemen, wordt teruggebracht tot menselijke proporties, tot gereedschap, tot verlengstuk van onszelf. Het helpt je om je de wereld om je heen anders voor te stellen. Bridles herbetovering vindt plaats als iets van de transcendente naar de immanente verbeelding doorsijpelt en daarmee effect kan hebben op de alledaagse wereld van werk en worry. Herbetovering is niets anders dan de realisatie dat de wereld altijd al vol van betovering was en het onnodig is om magisch te denken.
Na het lezen van Graebers boek denk ik regelmatig ‘bullshit job’ als ik iemand in een blitsgeel hesje op straat bijna letterlijk voor paal zie staan. Begrijp me niet verkeerd, veel verkeersregelaars doen levensbeschermend en nuttig werk (bovendien vaak ook nog als vrijwilliger), maar ik kan me niet aan de indruk onttrekken dat steeds meer volwassen mannen en vrouwen van top tot teen gehuld in een fluorescerend pak – en daardoor geheel onzichtbaar, want door iedereen genegeerd – de hele dag naast een wegblokkering met een smartphone staan te spelen. Pas als zulke wachters op de een of andere manier samenkomen met de programmeurs en de ontwerpers van de apps, zullen ze hun overschot aan tijd, blitse pakken en flitsende apps kunnen gebruiken om bewust te doen alsof, om daarmee hun alledaagse werkelijkheid van werkomstandigheden en organisatiestructuren te veranderen.
Niemand wilde een nieuwe donkere tijd, schrijft Bridle, maar we hebben het zo gemaakt en nu zullen we erin moeten leven. Misschien moet het eerst nog veel donkerder worden, voordat de handen ineen zullen worden geslagen en ook Graebers boodschap ter harte wordt genomen. Maar ik deel niet geheel in Bridles alarmisme. De schaduwen die hij ziet opdoemen zijn niet alleen een duister van onkunde, manipulatie en geweld. Al eeuwenlang zochten kunstenaars en ontwerpers expres het duister op en haalden er inspiratie uit voor schoonheid, zelfrealisatie en saamhorigheid. Een mysterie is niet alleen een probleem waarvan we de oplossing nog niet hebben, maar ook een raadsel dat kan worden gevierd. En eerlijk gezegd zijn we nooit uit donkere tijden geweest. Iedere nacht staren we in het duister en geven ons over aan het raadselachtige van slaap en droom en de obscure eindeloosheid van de natuur. Kunstenaars hebben dit duister altijd al geclaimd. Je in het duister begeven vraagt erom het begrip te laten stoppen bij wat het niet meer kan bevatten. Talloze kunstenaars loodsen zo vreemde en inspirerende dingen die zij in het donker zagen de dagdagelijkse wereld binnen. Ze zoeken de donkerste plekjes op en hun angst kijken ze recht in het gezicht. Nu het donker ook in domeinen buiten de kunst oprukt, is het ieders taak om van de in de kunst gepresenteerde dromen werk te maken door zich de eigen gereedschappen en taken, gezamenlijk en iedere dag, opnieuw voor te stellen.
Noten
‘Wissenschaf als Beruf’, Universiteit München, 1918; Duncker & Humblot, 1919.
Deze zin is een direct citaat van James Bridle als hij het heeft over kustlijnen. Door de groeiende resolutie van satellietfotografie kan de lengte van kustlijnen steeds preciezer worden berekend. Maar hun kronkeligheid en daarmee hun lengte neemt toe hoe verder je inzoomt.
https://www.pinar-viola.com/blog/2016/07/pv-healing-prints & https://www.pinar-viola.com/commissionsarchive/ikea
http://www.hansje.net/Stucco-Storico-exhibition-Bureau-Europa-Maastricht
‘Dead Zones of the Imagination’ in The Utopia of Rules: On Technology, Stupidity, and the Secret Joys of Bureaucracy, 2015, Melville House.
https://www.theguardian.com/technology/2017/dec/07/alphazero-google-deepmind-ai-beats-champion-program-teaching-itself-to-play-four-hours
https://www.flightradar24.com
Zoek naar afbeeldingen op “james bridle drone shadow”.
Michael Lewis, Flash Boys: A Wall Street Revolt (W.W. Norton, 2014).
Graeber geeft ook de link waar je ze in kunt huren: https://smashnyc.com/portfolio/living-statues-body-art. De link is inmiddels gewijzigd, maar nog steeds relevant.
‘Vier op tien werknemers noemt werk zinloos’, http://overhetnieuwewerken.nl/vier-op-tien-werknemers-noemt-werk-zinloos, bekeken op 10 juli 2017.
‘Cryptotheologisch’ noemt Florian Cramer dat, omdat er onuitgesproken opvattingen over onuitgesproken bovennatuurlijke kwesties uit blijken. Ik ken niemand die helderder over deze dingen schrijft dan Cramer. Ik heb veel te danken aan zijn Words Made Flesh, een compacte geschiedenis van computatie in de kunsten, dat online gratis te vinden is: http://cramer.pleintekst.nl/00-recent/words_made_flesh/html/words_made_flesh.html.
Dat zegt literatuurcriticus Terry Eagleton in The Event of Literature (p. 179). Volgens die gedachtegang is realistische fictie – tegelijkertijd alledaags en utopie – een soort ontwikkelde magie.
Het is dit idee dat volgens sommigen is verbeeld in de neerdaling van de tweede monolith in de film 2001: A Space Odyssey. De computer HAL 9000 weet in die film beter hoe de menselijke ruimte-exploratiemissie gedaan kan worden dan de mensen zelf.
Volgens alweer Florian Cramer wordt het debat over kunstmatige intelligentie beheerst door culturele verbeelding en fantasmen, doordat nooit helder is gedefinieerd wat intelligentie is, laat staan kunstmatige. Artificial Intelligence gaat ervan uit dat betekenis er niet toe doet.
Publisher:
De Gids
Language:
Nederlands
Genre:
art writing
In De Gids no. 6 van 2018 verschijnt het korte verhaal Extatisch alfabet. Het is gebaseerd op 26 foto's van archeologische vondsten uit de Amsterdamse grond. Lees op de site van De Gids: Extatisch alfabet.
Gallery
Een hand pakt schrijfschrift NZR2.00912FAU001 en markeert er mee in leisteen NZR2.00235STN001. Iemand tekent met kippenbot NZR2.00083FAU014 in het zand. De objecten worden in de grond gevonden, ooit, lang na te zijn gebruikt. De berichten verdwijnen. Gevonden voorwerpen vertellen over wat verloren is geraakt. Een catalogus met archeologische vondsten is meteen ook een catalogus van verdwenen bouwwerken, weggewaaide gesprekken en uitgestorven diersoorten. Van de plant alsem NZC1.00017, het hoofdbestanddeel van absint, worden pollen gevonden van 29.000 jaar geleden, toen Amsterdam nog steppetoendra was. Het ontwerp dat aan de basis ligt van hamerbijl NXSS.809879087 wordt al vierduizend jaar grotendeels ongewijzigd geproduceerd. Waar tijdperken lang alleen maar eiken, linden en iepen staan, duiken later de eerste versierselen op. De keramieken tegel NZR2.00196BWM001 met een motief van geabstraheerde bladeren bezit nog iets van de vitaliteit van de gekapte bomen. Spijker NZR2.000537MTL080 houdt decennia een plank op zijn plek. Honderden jaren daarna, vele malen langer dan de periode van actieve dienst en terwijl het hout van de plank misschien alweer meermaals is gereïncarneerd, houdt de ijzeren spijker – roestige paddestoel – nog vast aan de eigen vorm. De dingen van de mensen spreken van de vergeefse poging om te blijven.
Een hand pakt een tabletcomputer en scrolt door pagina’s. Het wolkendek aan digitale bestanden lost ooit op en alleen van de hardware worden restanten teruggevonden. Het neodymium, tantalum en goud uit printplaatjes geleidt geen in elektrische signalen omgezette berichten meer, maar vormt onder de grond een in duizenden minuscule scherfjes versplinterd juweel. De dingen die overblijven veranderen zelf in berichten voor de toekomst. Een mobieltje in de gracht laten vallen is ook schrijven.
Onze geschreven taal bestaat uit een beperkt aantal orthografische tekens. Logografische talen zoals het Chinees kennen veel meer symbolen die tenminste gedeeltelijk visueel hun betekenis overdragen. Opgegraven spullen vormen een nooit volledig vastgelegd, nooit volledig ontcijferd en oneindig uitbreidbaar alfabet. Ieder object zijn eigen letterteken. Pianotoetsen gaan er – eenmaal losgeraakt uit hun behuizing – voortaan alleen op uit. Ze tellen de verschillende sedimentlagen die ze tegenkomen en registreren hoogsteigen indrukken. De stenen die ooit de militaire barakken uit de gouden eeuw vormden, mengen zich met hun soortgenoten uit de eerste sociale woningbouw en ze wisselen van gedachten. Een oplaadkabel vindt in een tandpastatube de geschikte partner voor een langdurige omhelzing. In een ondergrondse dans die eeuwen duurt – extreme slow motion – dwarrelen frietvorkjes, ijslepeltjes en rietjes om elkaar heen. Door mensen gemaakte afbeeldingen zijn niet alleen verwant met verdwijnen, maar ook met verschijnen. Gevonden lettertekens spreken over wat nog komt.
亞日ꈊ人ッ▽.◉-◉◔ಠ〄☷≋⊡⊡ is het enige ding dat uit de bouw van semi-organische ruimtestations wordt teruggevonden, omdat het bij lancering wordt teruggeworpen richting aarde. Synthetische alsem 亞日눈༎༎ຶ亞.◎☷◔◉☷⊡ wordt grofweg dertig millennia na de eerste, biologische voorganger gevonden. Het korstmosachtige ▽〄༎ꈊ人.◎◉༎ຶꈊ༎ຶ◔▽☷≋ㅁ dat als restant ontstaat bij de massaproductie van quantumcomputers knippert na honderden jaren onder de grond nog steeds. Het composieten dopje 〴亞ッ日ꈊ人.◉ ͡°ʖ⊡☷≋ uit populaire doe-het-zelf-gentechnologische kits toont niet de wijzigingen die het mede heeft gefaciliteerd aan het lichaam van de gebruiker. Een hand pakt ッ日༎ຶ╬눈.-ㅅ-〄☷ಠㅁㅁ en beweegt door de lucht.
Foto's: Harold Strak
Codes en bijschriften bij de regels objecten:
NZR2.00525MTL198, NZC1.00017 alsem, NZD1.00061MTL008, NZR2.00537MTL080 spijker,
NZR2.00912FAU001 priem, NZR2.00525MTL248, NZD1.00087MTL112 type 4.4, NZR2.00563MTL021 elektriciteitsdraad,
NZD1.00610KST051 ijslepeltje, NZD1.00610MIX012, NZD1.00150MTL040 messing mechaniek, NZR2.00083FAU014-01 tarsometatarsus, NZR2.00833FAU001-01 bekken haas,
NZR2.00654STN002 belgisch rood marmer, NZD1.0029MTL007, NZR2.00599MTL861, NZR2.00860FAU001 gewei hert,
NZR2.00175MTL005, NZD1.00360MTL004 type 3, NZD1.00405MTL017 2.3.12 waarschijnlijk schootveerslot,
NZV1.00018MTL005, NZD1.00459HT002 buxus, NZD1.00049MTL007, NZD1.00321MTL573 kogel
Publisher:
Gerrit Rietveld Academie
Language:
English
Genre:
prose poem
Style is forbidden!
Arcane Grotesques is a prose poem in word and image, written in English and published in the book Style is forbidden!, with works by 68 alumni of the Gerrit Rietveld Academie, lovingly curated by Frans Oosterhof.
Gallery
See images.
Publisher:
Onomatopee
Language:
English
Genre:
essay
The Ethereal Theatre is an essay published by Onomatopee in the book We Are The Market. The text is equal parts activism, theatre criticism and personal essay.
Gallery
Lately I appear as a saint, a king, or a baby. I myself do not actively pursue these transformations. When my wife, brother and friends take pictures of themselves and of me, sometimes they draw or write over our photographed faces. Sometimes they add a static or animated filter to change who we appear to be. I’ve heard things about my own life from my friends, which they found out through the social media posts of third parties. It was not my intention, but thousands of people saw a video clip of me, a man, manipulated through the use of automatic algorithms, to look like a woman. I can feel cornered and caught by those many tiny cameras that are everywhere and invisible like a young upstart god. When the nymph Diana was being chased by man god Apollo, with hearts in his eyes and likes on his mind, to evade it all she turned into a tree.
I look at the video in which I have algorithmically extended lips and enlarged almond shaped CGI eyes. I feel manly. I see a photo of myself, manipulated into the image of an old man and I feel young. In the next picture I wear a crown, digitally drawn by a designer for an American company. The crown rotates, radiates gold and blue and I feel poor. All persons with this digital crown atop their heads serve the unordained sovereigns of Silicon Valley. These recorded representations of me make me into their opposite. The added effects make them inverse to reality.
In the process of analog photography a negative image is developed on film – a reversed image through which projected light generates a positive image on photosensitive paper. This process can be altered and the resulting photos manipulated, but they have generally been looked at as truthful. In the early photographic technology of the camera obscura or pinhole camera, light enters a space through a tiny hole in one of the walls and is projected onto the opposite wall in the otherwise dark space. The projected result shows the scene directly outside that space, but upside down and reverted. Representation and inversion are deeply connected.
When light hits the sensors in the camera in your smartphone it sets off electronic reactions that are being stored in digital memory as colour information: every snapshot generates millions of tiny status updates. After the initial digital recording of the picture – skipping the step of the photographic negative and in a reversal of the analog photographic process – these images go through endless further development. With every added filter, manipulation effect, encoding and sharing action they become more and more like a negative of the original image, with every algorithmic retouching more unreal. Only after the positive image does the digital photographic negative appear.
‘A constructed Situation is a moment of life,’ so said the Situationists half a century ago. An artistic flash-mob attitude avant la lettre. They would turn the coincidental appearance of a circus elephant in the streets into an absurd performance. A piece of commercial artwork doubles as the backdrop for an improvised play. Observers could get a glimpse of other possibilities, whether you would consider it fragments of utopian dreams, religious ideals or revolutionary goals. For them it was only possible to do this without the use of representation, because anything represented is immediately part of the unfathomably large spectacle, the unreal world of images, representations, phantasms and the viewers’ relations, that numbs the participants, guards the status quo and makes any change impossible.
This 20th century idea of avoiding representation can still be found. The organisers of certain underground club nights where taking out a mobile phone will get you expelled, know that most of the time the use of a camera will make anything that happens instantly part of the normal, everyday, represented world, making any kind of transcendental experience impossible. There is something sacred in having only the physically present audience members experience something for a limited time. Sacred in the simplest and most secular definition I know of: something separated from, set apart of the ordinary and banal. But all contemporary representation-free zones are by definition limited to the marginal, avant-garde and out of the ordinary. A complete withdrawal from representation would mean a withdrawal from public life.
A lot of precarious freelancers do not even have a choice: Designers, models, actors and writers have a daily work routine of updating their online market stalls. The larger their audience, the more clients will follow. Not being represented is not an option anymore. More practically, even if you don’t produce your own self-representations, others will do so for you.
‘Neo-feudal!’ is how technology critic Evgeny Morozov defines this way of living. In the system of medieval feudalism, labour was exchanged not for money but for services like military protection. In neo-feudalism public lives are increasingly governed by private corporations. Currently you get to use social media platforms in exchange for data. Corporations can sell that data to advertisers who want to sell their products to specific target groups. In Evgeny Morozov’s neo-feudalist scenario advertising will be a less important business model than the commercial licensing of AI services by tech giants and it will expand into other areas like city planning, medical services and insurances. As a result, the currently bustling online shopping malls and free social media platforms will be as hollowed out as their brick and mortar equivalents already are. Together they form the stage for future public actions.
Most people choose an online persona and stick with it. Their profile pages change in tandem with their real life personas. But some manage to challenge what you see online.
‘🎵Will be performing 🎵,’ says artist Amalia Ulman. Over four months she created a fictional character from her supposedly real and personal life on an image-centric social media platform. Hordes of people followed this fictional story and for a moment it turned the rules of the platform upside down. I could not find any official reaction on her work by the social media company. Presumably they didn’t care. As long as most people still consider their profiles authentic, their business model is fine. Ulman is like the jester in a medieval court: someone who makes fun and a living off of the courtly proceedings, but still functions well within them.
The world famous image streams of Kim Kardashian work in many ways: from advertising channel to something of an online prayer book. In her fully developed digital photographic negatives, consciously or unconsciously, she and others like her, take on poses of muses, angels and madonnas that in the past could be found on medieval icons and paintings. Secular and unholy, her photos make the platforms she fills larger, and she makes those platforms work for her as well, funding her. Her posts are as artful and fictional as Ulmans even if they are considered real. There are many more versions of theses deliberately constructed moments of digital life.
‘I’m an avatar and artist originating in virtual space,’ says LaTurbo Avedon who is the virtual embodiment of an anonymous group of artists.
What would happen if everybody with a social media account would consider their representations purposely fictional? Not just unreal, but consciously constructed. If the stage, the props and the eyeballs that social media grant would be used for an improvised and omnipresent theatre? Theatre director Peter Brook writes about what he calls the rough theatre, the immediate theatre and the holy theatre: ‘Dirt, filth and vulgarity are natural, obscenity is joyous.’
In the virtual theatre the actors and directors travel from court to court, fooling, jesting, leaving behind a trail of otherworldly glimpses. A dream image is blurry, messy and constantly changing. The ethereal theatre flourishes in a social imaginary world, a shared dreamscape for a future real world scenario with ever growing inequality, gated communities and legions of freelancers depending on corporate servitude.
This isn’t completely disconnected from what’s happening in the professional theatre world. Stage performances have increasingly used virtual techniques to continue to reach their dispersed and individualistic audience members. Theatre artist Dries Verhoeven for instance has combined the dating-app Grindr and a glass booth in public space to stage his play. He has also used the technique of the video conference call to choreograph a dramatic play for a single audience member at a time. By using elements of the ethereal theatre for his works, Verhoeven has managed to break open the boundaries between online an offline, public and private, art and commerce, tech and flesh.
Peter Brook: ‘The spectacle taking on its socially liberating role.’
Paradoxically, being active in these silicon streets brings your attitude into the world of pedestrian areas and pavements. Theatrical online personas and performances can simultaneously break the barrier between online and offline as well as form a protective layer against the engineered addictiveness of these black hole media. Anyone taking part in the ethereal theatre is necessarily strongly grounded.
Already some of the rules can be discerned. Always follow a script that is never written. Withdraw from representation only into further representation. The moment anything is shared, whatever is represented is left behind like the snake’s skin. Let go of your images, let them exist in myriad versions, not one of them authentic. Use all the filters you can find. Superimpose, Facetune, Hyperlapse, Afterlight, Snapseed, Colorburn and then on top construct your own. These filters add instead of take out, they contaminate instead of clean, but because of the reversed process the effect can be the same. Add minuscule particles wherever you can find them. Gumballs for eyes. Be an ever-changing blend, a mystery to everyone including yourself. With every filter a piece of representation is blocked. Your private self is something to guess at. Fully develop your images into complete digital negatives. A real crown works better than a paper one. A home-made shoddy paper crown better than an animated, drawn one. Do not limit yourself to the stuff provided by someone else’s dressing box. Tap into the creative energy needed for these inventions. It’s the same energy the Situationists used, the same energy that could man the barricades. No online action goes without its material world equivalence. When you end up as a king in a digital photo stream, appear as one in the streets as well. When the digital code of your next selfie gets sent into space I hope it mixes with the encoded cosmological photographic messages already out there before it bounces back, unrecognisably altered, to your followers on earth. The next time somebody takes a picture of me at least I want to have the DendrologiseMe filter ready and look like a tree.
With many thanks to Annie Goodner, Freek Lomme, Josh Plough and to the students of the Willem de Kooning Academy in Rotterdam.
Publisher:
The New Institute
Language:
English
Genre:
video
Machine Dream is a poetic video rumination on the transformations of our rural landscape, as part of the Dissident Gardens exhibition at Het Nieuwe Instituut, Rotterdam. Text and videography are based on the essay Machine Garden.
Made with the researchers and producers of Het Nieuwe Instituut, with pro editor Dirk de Graaff, with voice angel Annie Goodner who most eloquently speaks my written words and with Jordy Ringeling for the almost-alien motion graphics.
Gallery
Publisher:
Edgar Walthert
Language:
Multilingual
Genre:
poem
For the type specimen of the typeface Logical by Edgar Walthert the poem Bird's Song was written. The chorus was translated into 91 (!) languages. See: logical.family.
Logical is a rich typeface that includes beauties such as the lower case 'g' as well as a wide variety of icons. Logical has also with much gratitude been used to design the website you are now reading.
Gallery
Bird’s Song
I don’t even know her name,
but since me, her name is 🕊️.
She is a thousand girls
twerking in their bedrooms.
When all logic fails,
fantasy might work.
Chorus:
Ein Mensch ist ein Symbol, das seine eigene Bedeutung nicht kennt.
Zwei Menschen zusammen bilden neue Ligaturen und unerhörte Klänge.
Die Menschheit™ ist eine Reihe von Emoji, die Gott ständig aktualisiert und erweitert.
“🐈 ⏰ 💨 🍆 ❤️ 💎”, she whispers in my ear.
and I reply: Waarom zijn er geen boob-emoji’s?
Sie sagte: «Du sollst darüber singen,
worüber du nicht sprechen könnte.»
🎶 The lyrebird can mimic anything she hears
and mixes it in her song.
Chorus:
A human being is a symbol that doesn’t know its own meaning.
Two people together form new ligatures and unheard-of sounds.
Humanity™ is a set of emojis that God continuously updates and expands.
When she sings she changes, she grows,
and everyone who listens carries her around.
The small bower 🕊️ builds an altar
of everything blue she can find.
Il est logique
pour elle que je l’adore.
Chorus:
Een mens is een symbool dat zijn eigen betekenis niet kent.
Twee mensen samen vormen telkens nieuwe ligaturen en ongehoorde geluiden.
De mensheid™ is een set emoji’s die God voortdurend bijwerkt en uitbreidt.
Publisher:
De Internet Gids
Language:
Nederlands
Genre:
art writing
Serie columns over het digitale beeld voor De Internet Gids onder de titel Fantasmen.
Gallery
Fantasme X: Cyberwildernis
Eén van de vroegste digitale foto’s werd in 1965 door een videocamera op een ruimteschip draaiend rondom de planeet Mars genomen. Lichtgolven raakten een lichtgevoelig oppervlak, werden omgezet in elektrische signalen en opgeslagen op band. De gegevens werden naar Aarde gestuurd.
Je hebt mensen die online foto’s van zichzelf plaatsen en mensen die posten wat ze om zich heen zien. Open de camera-app. Klik. Licht raakt de sensoren in de camera van je smartphone en wordt omgezet in elektrische reacties die worden opgeslagen als kleurinformatie in het digitale geheugen: iedere snapshot genereert miljoenen kleine status updates.
Dan begint het echte werk. In een omkering van het analoog fotografische proces worden digitale beelden meteen zichtbaar en daarna pas ontwikkeld. Filters, effecten en coderingen maken met iedere handeling een versie van het beeld dat verder is verwijderd van het origineel. Kies filter. Fotografeer jezelf met berenoren en berenneus. Zie de berenfoto later terug en voel je niet beestachtig, maar geciviliseerder dan ooit. Want representatie en omkering zijn diep verbonden. Voeg de anime-filter toe waarvan je er strak en jong uit gaat zien. Realiseer je hoe oud en gerimpeld je al bent. Bij digitale fotografie ontstaat meteen het positief en wordt het negatief pas langzaam daarna doorontwikkeld.
Roland Barthes schreef helder op over foto’s wat iedereen weet: dat het alleen representaties zijn, maar dat we toch altijd voelen dat tenminste voor een moment, vanuit een bepaalde hoek, met een specifieke lichtinval, met die en die apparatuur vastgelegd de wereld er echt zo uit zag.
Voor digitale foto’s is dat niet vanzelfsprekend. Als een foto niet gemanipuleerd is, moet je dat tegenwoordig erbij vermelden anders gelooft niemand het: #nofilter.
Dat die hashtag niet correct is, omdat ieder beeld wordt samengesteld volgens een set regels en filters die zijn ingesteld door de fabrikant van de camera en de maker van de app, doet er niet toe. De hashtag benadrukt of doet alsof de wereld er toch echt even zo uit zag.
Deze junglefoto kwam voorbij en ik herkende de vrouw in een flits. Had ik haar op een feestje gezien?
Nee, deze vrouw blijkt de avatar van een groepje vrienden en kunstenaars die in haar naam een account beheren en foto’s en videowerken maken. Foto’s van zichzelf, in de vorm van deze vrouw, en van wat zij om zich heen zien tegelijkertijd.
LaTurbo Avedon, want zo heet ze, is een fictief karakter. Ze is meer protagonist dan consument, meer onderwerp dan gebruiker. Maar je kunt haar wel een bericht sturen.
What is your first memory?
LaTurbo: “In the space where I first saw the blinking text cursor I realized that there were volumes inside, that I could become not just one, but many different people as time passed.”
Ze is een en al kunstmatigheid in haar eighties gevechtsoutfit met snoepfabriekcamouflage die haar alleen maar meer op doet vallen. Ze is overduidelijk in het beeld geplakt, geen van de zonnestralen valt op haar huid of zelfs maar op haar fantasiekosmonautenpak, maar het wonderlijke is dat zij ‘echter’ op me overkomt dan het junglebehang.
LaTurbo Avedon is aan het typen…
Waar vecht ze tegen met haar roze, alien zwaardgeweer? Haar vijanden bevinden zich net zo min in het oerwoud als zijzelf. Ze begeeft zich in een virtuele wildernis van trackers die haar volgen, eindeloze vertakkingen van threads en krijsende trolls. Elke seconde een sneeuwbui aan nieuwe notificaties.
Deze collage poseert als ouderwetse foto, maar het is een samengesteld beeld vol filters en effecten. Ik krijg het vermoeden dat alleen foto’s met zo’n goed ontwikkeld “digitaal fotografisch negatief” in de positivistische, online wereld effect kunnen sorteren. LaTurbo is getekend met de computer, maar volgens mij komt ze als ik haar uitnodig voor mijn feestje. Ik wil met haar op de foto. Ik wil horen wat ze droomt. Welke liederen zingt ze bij het kampvuur? Wie zal ik worden in haar bijzijn?
Hoe nep ze ook is: voor een moment, vanuit het perspectief van een bepaalde maker, vastgelegd met een specifiek visueel gereedschap, zag de wereld er zo uit. Misschien komt het doordat online beelden voordat ik ze zie al in de ruimte zijn geweest, misschien heb ik gewoon teveel films gezien en boeken gelezen, maar een halve eeuw na de eerste digitale foto hebben alle daar op volgenden nog steeds iets buitenaards.
LaTurbo: “While it seems silly to say, remember that the tools that fit in a pair of hands today are items that in centuries past would have been celebrated inside temples.”
Publisher:
De Internet Gids
Language:
Nederlands
Genre:
art writing
Serie columns over het digitale beeld voor De Internet Gids onder de titel Fantasmen.
Gallery
Fantasme IX: Met dodemansogen
Foto’s met wijd overzicht en veel details werken minder goed op een klein scherm. Je ziet ze daarom meer in exposities of koffietafelboeken dan in timelines. Foto’s op social media hebben vaak felle kleuren en een object in het midden. Het object kan dichtbij of ver weg zijn maar voelt binnen handbereik: een gezicht, een keukentafel, een zonsondergang.
Scrollend door de digitale beeldenstroom – en dat kan ik eindeloos doen – denk ik: nee, deze is bewerkt, die is niet echt, daar zitten filters overheen, dat ziet er in werkelijkheid nooit zo uit. Ik leg de telefoon weg, maak mijn zombieblik los van het scherm, kijk licht verdwaasd, een beetje de weg kwijt om me heen. Dan loopt er een tinteling door mijn lijf, geen idee waardoor, maar ik voel me alive.
Door vaak naar bewerkte, digitale beelden te kijken, door onbedoeld getraind te zijn in het spotten van illusie, geloof ik zelfs ouderwetse, ongemanipuleerde en analoge foto’s niet meer. Het wordt steeds moeilijker om zeker te weten of niet de fotograaf met vrachtwagens, generatoren, lampen, figuranten en catering een dag lang is uitgerukt om een ogenschijnlijk toevallig genomen foto te produceren. Er zijn tenslotte fotografen die dat doen. En toch meen ik te kunnen zien – ik weet niet waaraan precies, ik zou als het niet zo’n dooddoener was willen zeggen, het licht – dat deze foto ‘echt’ is.
Je kunt je afvragen of wachten op een grafheuvel in Centraal-Europa tot het precieze beeld voorbij komt dat je wilt hebben – met een standpunt net iets hoger dan ooghoogte, met meer lucht dan aarde – hetzelfde is als in scène zetten. Misschien: in scène laten vallen.
Een documentairefoto die in scène lijkt gezet kan hetzelfde doen als een geënsceneerde foto die documentair lijkt: de boel omdraaien. Dan kan er iets gebeuren wat eigenlijk niet kan.
Ik, de kijker, ben voor even niet een levende ziel die kijkt naar een dood plaatje van een kerkhof in Litouwen. Het is de foto van de begraafplaats die leeft. Even weg- en dan weer terugkijken en er is een nieuwe auto bijgeparkeerd, een ander verouderd model dat buiten de foto niet meer bestaat. Het perspectief op de begraafplaats, al halverwege de hemel, zonder ergens specifiek op te focussen, wordt de blik van een dode. Voor een moment kan ik meekijken met iemand die net is overleden, die er eigenlijk al niet meer is en een laatste maal terugkijkt.
Ik kan me al niet meer herinneren op deze grafheuvel te rusten zijn gelegd. Ik heb allerlei zorgen, maar weet al niet meer waarvoor. Die rouwende familie, hun namen en gezichten zijn weggezakt, of heb ik ze nooit gekend? Die vrouw in bloemetjesjurk, hield ik niet ontzettend veel van haar en weet ze dat wel?
Uit de extreem heldere artikelen van Oliver Sacks weet ik dat zenuwcellen elektriciteit doorvoeren en dat ieder brein 86 miljard neuronen heeft. Dat neuronen in groepen zijn georganiseerd, kaarten die reageren op externe stimuli. Dat ervaringen nieuwe biochemische en elektrische, neurale wegen veroorzaken. Dat sommige neuronen verbindingen leggen van centimeters, anderen van millimeters, allen meetbaar. Dat je brein wordt gestructureerd door je ervaringen en je ervaringen door je brein. Dat de neuronengroepen, de kaarten in je brein, worden aangepast al naar gelang ze nuttig zijn voor het bouwen van de werkelijkheid. Dat iedere perceptie een creatieve handeling is.
You received a new message!
Mijn hand pakt de telefoon, mijn vingers wrijven de beelden van mijn dierbaren tevoorschijn en mijn ogen vangen het licht op. Misschien ontstaan tintelingen door het zien van een mooi beeld, het in contact treden met anderen of simpelweg het vasthouden of het wegleggen van een elektronisch geladen apparaat. Wij gewervelden zijn ons brein, onze ruggengraat, onze ledematen en de stroom die daar doorheen raast. Kabels knetteren door het hele netwerk en spanning veroorzaakt vonkvorming aan de uiteinden.
De doden kijken niet, alleen de levenden kunnen voor een moment zien met de blik van een dode. Reminder: Alles komt in beweging waar je je vitale blik op richt.
--
Beeld: “Cemetery”, Litouwen 2008, uit de serie “Waste Union” door Gábor Arion Kudász wiens nieuwste fotowerk binnenkort uitkomt.
Publisher:
De Brakke Grond
Language:
English
Genre:
poetry performance
Things Seen in the Collected Exhibited Objects of Artist Duo Cohen & Van Balen is a theatrical reading of new poetry based on the exhibition White Horse, Twin Horse in De Brakke Grond by London based artist duo Revital Cohen & Tuur van Balen.
Gallery
Nog opzoeken
Publisher:
If You Are Not There, Where Are You?
Language:
Nederlands
Genre:
column
Uitgesproken column voor het project If You Are Not There, Where Are You? van filmmaker Maartje Nevejan.
Gallery
Astronauten van de binnenwereld
Op de inspiratie-avond met de prachtige titel Astronauten van de binnenwereld spreken wetenschappers en kunstenaars met elkaar. Aanleiding is het groots opgezette, transmediale project If You Are Not There, Where Are You? waarin kinderen met absence epilepsie worden gekoppeld aan een kunstenaar. Wetenschappers geven advies. Kunst en wetenschap zijn voor dit project even belangrijk. Subject en object. Doel is te onderzoeken wat er gebeurt tijdens een absence.
Een man is bezig een VR-headset te installeren. In de zaal zijn de meeste stoelen al bezet. Aan de achterwand hangen vele donkere jassen en een gele. Vage mensgestaltes. Op het podium wordt om aandacht gevraagd. Om me heen worden nog gauw smartphones gecheckt. Verschillende figuren zitten voorovergebogen over hun telefoon. Zijn even ergens anders. Een half dozijn mini-afwezigheidjes.
De moderator begint. Er zijn tientallen vormen van epilepsie. Toen het label absence epilepsie nog niet bestond, werden epileptici dromerig of afwezig genoemd. Vroeger werden ze vast als zieners beschouwd. Met medicijnen kan een patiënt tegenwoordig aanvalsvrij worden gemaakt. Maar wie voert zo’n aanval eigenlijk uit? En waar ben je als je er even niet bent? Getuigen verklaren: Het voelt als duizenden wegen door je hoofd. Als angst. Alles wit. Een broccoli-achtig iets dat oneindig doorgaat.
Ik word hier niets wijzer van. Een ervaring navertellen is iets anders dan er een oproepen. Wat moet je met een belevenis – goed of slecht, traumatisch of inspirerend – die je niet kunt delen, omdat je het gereedschap daartoe ontbeert? Wat heb je aan de ontdekking van de hemel als je die voor jezelf moet houden? Wat moet je als je iets hebt meegemaakt waarvan je zeker weet dat niemand het zal geloven? Een ervaring die je leven tekent niet kunnen delen, maakt eenzaam.
Filmwetenschapper Patricia Pisters en neuroloog Steven Claus de Jonge zijn aan het woord.
Perceptie is een wonderlijk iets, zegt Patricia, pas als je naar buiten wilt, valt de deurklink je op.
In ons alledaags taalgebruik doen we alsof perceptie alleen passief is, maar het is ook creatief. De inmiddels overleden neuroloog en schrijver Oliver Sacks was hier glashelder over. Iedere waarneming heeft invloed op onze neuronen. Door te kijken veranderen we de structuur van onze hersenen en onze ervaring van de wereld. Maartje Nevejan, initiatiefnemer van het project, sprak met Sacks.
I’m convinced it’s the stuff that fairytales are made of, zei hij over absences. Daarmee belanden we in het literaire domein. Eindelijk begrijp ik: Een schrijver is een journalist van de binnenwereld.
Pisters en De Jong zou ik veel langer willen horen, maar het is pauze. De smartphones lichten weer op. Iedereen is de hele dag door bezig met van alles te delen, met name trivialiteiten, zelden de belangrijkste dingen. De dingen die onze levens beheersen, de dingen die we misschien wel het liefste kwijt zouden willen, daarvan weten we niet hoe we ze moeten delen, die passen niet in een status update, daarvoor ontbreken ons de woorden.
We moeten zoeken naar een nieuwe taal, wordt vanavond meermaals gezegd. Stel je voor dat je er eentje vindt. Een nieuwe taal. Een stel aliens in augurkvormige schepen landt op aarde en leert je als geschenk hun taal, waarna ze weer verdwijnen. Ik verzin dit niet, dit komt uit een film. Je bent dan de enige op de wereld die die buitenaardse taal machtig is. Je wint een uniek perspectief. Maar alleen jij. Wat moet je ermee?
Mensen die zeggen te zoeken naar een nieuwe taal bedoelen: beelden. Van de astronauten van de binnenwereld begrijp ik dat kinderen met absence epilepsie door samen te werken met een kunstenaar minder angstig worden over hun aandoening en dat dat al helpt.
Een film, een VR-installatie of een gedicht kan ruimte overlaten aan de verbeelding en kan fantasie of visioenen communiceren. Een innerlijk beeld uit de droomwereld, de onderwereld of de sprookjeswereld kan – simpelweg doordat je het ziet – iets veranderen in je hersenen. Status update: Door te kijken verander je de wereld om je heen.
Publisher:
Arjen Ronner
Language:
English
Genre:
art writing
Essay on the photography of Arjen Ronner, published in the photo book School Daze.
Gallery
Nog opzoeken
Publisher:
De Gids
Language:
Nederlands
Genre:
art writing
In de polder geniet alleen de kunstmatige intelligentie van het uitzicht.
In De Gids verscheen het stuk – noem het een essay, of een 'poldersong' – over de Noordoostpolder met als hoofdpersonen de Terranova-grondfrees, de Massey Fergusontractor en de eBee-drone.
Gallery
In de Noordoostpolder wandelen is ook rondlopen in het hoofd van de ingenieur die het landschap ontwierp. Dit land is geproduceerd om zelf te produceren. De ingenieur noemde het een mannelijk landschap. Een werkhof en geen lusthof. Een arbeidsgebied en geen luilekkerland. Maar die tegenstelling is minder groot dan ze lijkt.
Ingenieur Verhagen hield toen hij de polder componeerde rekening met het ritme. Hij respecteerde wat hij noemde het stramienverlangen van het landschap. The urge to form a pattern. Ik zie dit land graag als een fotosynthetiserend, telkens veranderend gedicht. Boerderijen, bomenrijen en sloten vormen de woorden. Ieder weiland een strofe. Elk dorp een bladzijde. Van boven gezien loop je hier in een abstract en telkens veranderend schilderij, een land art-project zonder auteur, een geoglief, een Nazca-krijttekening maar dan niet gewijd aan Incagoden maar aan de ideologie van de jaren vijftig.
Het is modern om een heel gebied uit het niets te creëren, het is klassiek om daarbij uit te gaan van het verlangen van het landschap zelf. Waar de ingenieur geen rekening mee hield – en hoe kon hij ook – was dat het landschap een verlangen zou ontwikkelen naar schaalvergroting.
Stedelingen proberen met minimoestuintjes uit de supermarkt op hun balkon opnieuw kennis te maken met de aarde die ons voedsel verschaft. Op je melkpak staat een afbeelding van de boer en zijn vrouw met hun familienaam, woonplaats en leeftijden afgedrukt in namaakhandschrift. De boer wordt een representatie op het pak en verliest in werkelijkheid fysiek contact met de melk. Henny (42) en Erik (45) uit Middenbeemster hebben hebben hun werk overgenomen zien worden door de melkinrichting. Dat levert grotere opbrengsten op. Maar een boer weet dat opbrengstvergroting door een nieuwe machine uiteindelijk niet hem ten goede zal komen, maar het systeem dat hem het apparaat verschaft. Hij weet ook dat ieder groter en automatischer landbouwgereedschap hem het contact met de aarde telkens een beetje meer zal afnemen.
De tractor bemoddert zijn wielen, zweet olie, stoot rook uit en ziet urenlang niets dan grond. De boer kijkt naar een scherm met daarop een avatar, een minitractortje. Het is niet moeilijk om je voor te stellen dat zo’n tractor zelf rijdt en dat er in geen landbouwvoertuig meer iemand hoeft te zitten. De boer werkt op zijn laptop met representaties van zijn akkers en uien. In de polder geniet alleen kunstmatige intelligentie van het uitzicht. In dit manmade landschap lijken wij Nederlanders de baas over de natuur, meer de baas dan waar ook ter wereld, bijna-scheppers. Dit gebied krijgt in dit scenario desalniettemin iets desolaats. Omdat er geen mens meer hoeft te zijn. Alleen machine-ogen, net als op Mars.
De landbouwmachines sorteren, spuiten en rooien. De ploeg verandert met meerdere regels tegelijk de tekst, schrijvend van links naar rechts en van rechts naar links, Arabisch en westers door elkaar maar dan zonder letters. Ieder seizoen en soms iedere dag wordt het weiland overschreven. Als er een tekstverwerker voor landschappen bestond, dan was de tractor de cursor.
De Terranovagrondfrees laat door zijn schoepen de kluiten gaan, de wortels en de wormen. Contact, contact, contact!
De Ebee-drone vliegt over het weiland, kijkt door het gewas heen en fotografeert wat er in vorige seizoenen is gebeurd. Zijn multispectrale camera registreert kleuren die wij niet kunnen zien en legt daarin bodemvochtigheid en fosfaatinhoud vast. Met zo’n camera wordt ook naar verre planeten gekeken in de zoektocht naar planten. Met zo’n blik worden ook honderden jaren oude perkamenten bekeken. Teksten die eeuwen geleden werden geschreven, uitgevlakt en overschreven. De drone ziet vorige versies. Voor hem is het weiland een palimpsest.
De John Deere zelfrijdende veldspuit, een apparaat zo groot als een rijtjeshuis dat zonder tractor het land met vloeistoffen bewerkt, wordt direct gevoed met data uit de drone en weet exact op welke graspol hij meer of minder moet spuiten. Het gesprek tussen de landbouwvoertuigen hoeft als het eenmaal loopt door geen mens meer te worden gehoord.
Als de veldspuit klaar is vraagt hij de drone om weer te gaan kijken. De drone vliegt over kuubkisten tot nul cent omlaag geprijsde wortelen. De overweldigende resultaten van de precisielandbouw dienen een verspillend economisch systeem met wereldwijd een handjevol schatrijke winnaars en veel kleine verliezers.
De drone ziet een buizerd te dichtbij komen en maakt automatisch een zijwaartse looping. Kort kijkt de camera die normaal alleen omlaag tuurt recht omhoog, in zijn buik.
De Massey Fergusontractor offert het teveel aan uien en wortelen door het opnieuw over de akker uit te rijden. Moge de nieuw gefabriceerde zaden en de laatste software-updates succesvol zijn.
In de stad wordt gemopperd op hoeveel gif er wordt gebruikt, maar niemand vindt het leuk om de hele dag rotzooi te moeten verspreiden. Dit is hoe er voldoende voedsel voor de wereldbevolking wordt geproduceerd. Dat het niet op de juiste plekken terechtkomt is een ander probleem. De Massey Ferguson kan moeilijk in zijn eentje naar Afrika tractoren.
De sorteerwagen die nog met de hand moet worden bediend staat stil op het erf.
God nam de man en plaatste hem in de paradijstuin om die te onderhouden. Dat was nog vóór Eva, vóór de zondeval en vóór de kennis. Adam wiedde rustig het onkruid in het paradijs.
In de sproeinevel op het veld verschijnt een regenboog, veroorzaakt door het rood-roze-oranje licht van de zonsondergang.
Mensen hebben ook stramienverlangen. Ik ga graag op in een patroon, in een boek, in dansmuziek of de versiering van de moskeeën van Isfahan. Opgaan in het polderlandschap doen de machines in mijn plaats. Ik woon in de stad, maar het platteland is spannender. Wereldwijd neemt de plattelandsbevolking af, want minder boeren kunnen meer. Maar er komen andere dingen voor terug. Een yogaretreat op het land. Breiende polderbewoners werken met een ontwerper en een programmeur aan een poldertrui. Boeren en architecten beginnen in een leegstaande schuur een flexwerkplek en proberen te ontdekken welk ritme het intercontinentale landschap verlangt.
Zoals de boer met zijn tractoravatar meerijdt, zo wil ik met de machineblik meekijken. Ik wil voelen hoeveel peren er van de bomen komen en hoeveel te weinig of te veel het er zijn. Ik wil leren wat de drone hoort in het geritsel van de populierenbladeren. Ik reserveer voor mijn vrouw en mij een vierkantje in het midden van een graanveld om naakt in te zonnebaden. Om ons heen doen de machines hun werk. Ze laten ons perkje met rust, want zo zijn ze geprogrammeerd, maar ze brengen wel verse frambozen. Na een uurtje wandel ik terug naar de boerderij om het machinepark te onderhouden.
Deze tekst komt voort uit ervaringen opgedaan tijdens het writer-in-residency programma van Stichting Herbergen als onderdeel van de manifestatie ‘Schurende erfenis’ die in het voorjaar van 2017 in de noordoostpolder te Kraggenburg werd gehouden.
Publisher:
De Internet Gids
Language:
Nederlands
Genre:
art writing
Serie columns over het digitale beeld voor De Internet Gids onder de titel Fantasmen.
Gallery
Fantasme VIII: Schoolverbijstering
Scholieren kunnen zich schaamteloos vervelen. In het klaslokaal de wijzers van de klok met je ogen vooruit proberen te duwen. Er is zo’n overvloed aan tijd dat die alle kanten op stroomt en maar niet vooruit lijkt te gaan. Een klas vol mensen die zich wentelen in een weelde van duur. Wanneer je je diploma krijgt, verlies je de vaardigheid om op die manier de tijd stil te zetten.
Oneindig als het voelt voor leerlingen, op school is alles tijdelijk. Semesters, uren, toetsen, pauzes: eindeloosheid ingeperkt. Er wordt gekaderd gekozen en gefocust en tijd word tijdelijkheid. Groepjes en rages zijn van korte duur. Modes, sneakers en rokjes zijn een moment ‘in’. Verliefdheden en vetes gaan nog voor het einde van de pauze voorbij.
Sommige mensen spenderen het grootste gedeelte van hun leven in die tijdelijkheid. De conciërge, de kantinejuffrouw en de docent, zij kennen de meeste schooldagen. Iedere docent weet wat het is om de tijd verkruimeld te zien worden door ongeïnteresseerde, jonge ogen.
Een fotograaf neemt een foto en gaat een kortdurende verstandhouding aan met het object voor zijn lens. De fotograaf neemt iets van het onderwerp en dat kan alleen als het dat ook wil geven. Er is altijd een wisselwerking, dat was al zo aan het begin van de fotografie. Meer dan een eeuw geleden gaf de Sioux-strijder Sitting Bull uitgerust in traditionele kleding en tooi toestemming voor zijn portret. Het was op dat moment al duidelijk dat zijn cultuur op het punt stond weggevaagd te worden door die van de nieuwelingen met hun camera’s en hij moet gedacht hebben aan hoe hij herinnerd wilde worden. Want vastleggen en verdwijnen zijn verwant. Sinds er wordt bijgehouden hoeveel exemplaren er van in het wild levende dieren precies zijn, sterven ze uit. De extinctie van de megafauna valt samen met de eerste menselijke registraties ervan, de grottekeningen. Er zijn hele scholen fotografen die registraties maakten van hun ontmoetingen met inheemse volkeren, van zeldzame natuurgebieden of van watertorens omdat die werden bedreigd.
Ik kom maar niet af van de intuïtie dat het omgekeerde ook waar is: dingen verdwijnen doordat ze worden gefotografeerd. Het is een misvatting dat de camera een gereedschap is dat representeert, het is een tool om te laten verdwijnen, schrijft kunstenaar en essayist Hito Steyerl trefzeker.
In het dagelijks leven lukt het prima om de wonderlijke kracht van fotografie te vergeten. Maar als je volhoudt dat de gekopieerde afbeeldingen op foto’s de werkelijkheid zijn, verandert de echte wereld in een onwerkelijke wereld van plaatjes, waanbeelden en fantasmen. Foto’s zijn geen passieve herinneringen of objectieve manieren om iets vast te leggen. Het zijn actieve middelpunten die de wereld om hen heen veranderen. Een Mentos in een colafles veroorzaakt een fontein. Een standbeeld verandert het hele plein. Een cijfer het schooljaar.
In de korte transactie die plaatsvindt tussen beide zijden van de lens geeft het gefotografeerde object toestemming voor de registratie en neemt daarmee meteen afscheid: dit gebouw, dit lijf, dit moment, dit mag zo naar het schimmenrijk.
Wanneer je als volwassene een docent van vroeger ontmoet, blijkt die een eigen leven te hebben gehad los van jouw tijd op school. Je dacht dat leraren er voor jou waren, maar komt erachter dat jij hen ook iets gaf zonder dat je het wist. Wat je hebt gegeven is even waardevol en onaanraakbaar als wat een object geeft aan een fotograaf. Op deze foto zie ik die twee dingen samenkomen. De schooljongen poseert half verscholen en zelfbewust zonder zich anders voor te doen dan hij is. Zijn exact gecoiffeerde haren komen voort uit uitentreuren herhaalde handelingen. Er zit ook gel in het gedeelte van zijn kapsel dat het niet nodig heeft. Zo’n foto kan de wijzers van de klok vertragen. De wereld van deadlines en takenlijstjes, van conventie en identiteit, van jou en van mij, proeft even van de luxe van de eindeloze tijd.
Beeld: Arjen Ronner. Deze tekst werd in gewijzigde vorm opgenomen in zijn fotoboek "Schooldaze".
Publisher:
Bureau Marineterrein Amsterdam
Language:
English
Genre:
interview
Amsterdam has a half hidden, half open navy shipyard right in the center of the city that is slowly, after 400 years, opening up to other people. To celebrate, a magazine was published, developed by Studio KNOL, for which photographer Lonneke van der Palen and Dirk Vis had four interviews with the new and intriguing dwellers of the area.
Photo: Lonneke van der Palen
Gallery
dirkvis.work/downloads/Marineterrein-EN.pdf
dirkvis.work/downloads/Marineterrein-NL.pdf
Publisher:
De Internet Gids
Language:
Nederlands
Genre:
📖 novelle
Gebaseerd op de ervaringen van 'Marte & Dirk' die meedoen aan een reality-televisieprogramma, verkent deze novelle de onzekere scheidslijn tussen fictie en werkelijkheid, een thema van alle tijden en tegelijkertijd urgenter dan ooit. Je privacy geheel opgeven en voor de camera's een personage worden in je eigen leven is gevaarlijk en slopend, maar kan het ook een glimp van verlossing bevatten?
Het reality-essay is als ebook voor een zelf in te vullen prijs te downloaden bij De Internet Gids. Het veertig pagina's tellende verhaal lees je gemakkelijk op je mobiel of ereader en is perfect voor in de trein of op het vliegveld.
Download bij De Internet Gids: de-internet-gids.nl/shop/producten/het-reality-essay
Gallery
dirkvis.work/new/content/home/Het%20reality-essay.epub
Table of Contents
HET REALITY-ESSAY
Colofon
HET REALITY-ESSAY
Dirk Vis
De Internet Gids
Cahier #1
1
De meeste mensen die ik ken zullen niet gauw meedoen aan een reality-programma. Ook Minne en ik hebben daar over getwijfeld. We hadden net ons eerste huis gekocht en toen zij ons wilde opgeven voor zoiets, zei ik meteen: Nee. Hoe moesten we tijdens dit project ons geld verdienen? Wilden we wel met onze koppen op tv? Zou de verbouwing van ons huis wel goed gebeuren?
Een week later praatten we op camera met Joëlle, de redactrice, de scout, de verslaggeefster die ons zou volgen. Een Amsterdamse met blonde highlights en een gezonde hoeveelheid make-up. Ze vond ons huis prachtig en ze vond mijn vrouw mooi op beeld. Minne is inderdaad fotogeniek. Dat gefilmde kennismakingsgesprek met Joëlle ging goed. Ik moest mezelf voorstellen. Ik moest keer op keer dezelfde vragen beantwoorden.
Ik ben Dirk Vis, ik ben 32 jaar, schrijver, vormgever, docent aan de kunstacademie en redacteur van literair tijdschrift De Gids.
Ik ben Dirk Vis, ik ben 32, schrijver en ik vind het ongemakkelijk om voor de camera te staan.
Ik ben Dirk Vis en ik vind alles wat op tv komt ontzettend saai.
Ik kon niets vertellen over wat me werkelijk bezighield, welke dingen ik belangrijk vond, welke boeken ik waardeerde. Maar tot mijn verbazing bleek het te hebben gewerkt.
Ik heb zin om met jullie te werken, dit wordt een knalzomer! zei Joëlle en deze jonge vrouw, het soort meisje waar ik vanaf de middelbare school niet meer mee had gewerkt, slim, sexy, met een Mini Cooper, succesvol, gewild en ongecompliceerd, dit meisje gaf me het gevoel dat ik dit hele project moest kunnen, sterker nog, dat ik het moest doen. Ik had de hoop dat meedoen me in staat zou stellen iets zinnigs te zeggen over dat grote ding dat me had voortgebracht, maar waar ik me nog altijd geen onderdeel van voelde: de gemeenschap.
Is het allemaal echt wat je op tv ziet, vroegen vrienden, buren en tantes.
Natuurlijk is het allemaal niet echt, het is tv, maar tegelijkertijd gebeurt wat je allemaal ziet op het beeld wel echt.
Ik wilde een antwoord vinden op de vraag waarom we die echtheidsvraag blijven stellen. Ik nam me voor om undercover te gaan en mijn eigen volk te onderzoeken, zoals een antropoloog uit de negentiende eeuw die regenwouden en indianenstammen bestudeert. Bij thuiskomst zou ik dan iets kunnen schrijven over echt en onecht, want daar houd ik van.
We overlegden met een bevriende jurist. Dit zijn standaardcontracten voor dergelijke situaties, zei hij en dat stelde ons gerust.
Jullie kunnen wel met geen mogelijkheid meer terug.
Maar ja, ik was op een missie, Minne en ik hadden net ons eerste huis gekocht, we moesten renoveren en de timing was perfect. Dus tekenden we.
2
Het reality-genre bestaat al sinds de jaren ’70, toen men begon om een enkele Amerikaanse familie op de voet te volgen met een camerateam. Inmiddels bestaat er voor iedere menselijke emotie een programma.
In “Naakt & Bang” worden twee mensen naakt op een eiland achtergelaten.
In “Skin Wars” gaan kandidaten bodypaint-uitdagingen aan. Het slot van iedere aflevering bestaat uit de eliminatie van één van de kandidaten met de woorden: “Het is tijd om je canvas schoon te spoelen.”
Mensen die zich kandidaat stellen, willen stiekem allemaal hun eigen show.
Rapper T.I. speelt de hoofdrol in de serie “Road to Redemption”, waarin hij 1000 uren taakstraf uitvoert en vertelt over de gevaren van wapens en drugs.
Mijn vrouw en ik en drie andere stellen zouden door cameraploegen worden gevolgd tijdens de renovaties van onze huizen, waarbij ieder koppel niet hun eigen huis verbouwt, maar juist de huizen van de anderen. Iedere ronde worden de kandidaten beoordeeld en valt er één koppel af. Het winnende stel ziet hun hele huis verbouwd worden en wint een geldbedrag. Alle koppels geven zich volledig bloot aan de camera terwijl ze klussen aan zichzelf.
3
We werden uitgenodigd voor de eerste opnamedag in de studio.
Trek kleren aan als expressie van je persoonlijkheid. Wees je leukste zelf, stond er in het bericht.
Ik droeg mijn trouwpak – een groen driedelig kostuum met goudzijden glans – deels vanwege het idee dat ik dat mijn leukste zelf vond en deels uit recalcitrantie, omdat ik vermoedde dat niemand een pak zou dragen. Ik doe wel mee, maar jullie krijgen mij heus niet echt te zien, zoiets betekende dat pak.
Die eerste ochtend brachten we wachtend door in onze kleedkamer. Minne en ik werden opgemaakt. We werden ondervraagd – alweer ondervraagd – want vanaf nu werden we iedere dag drie keer per dag ondervraagd.
Ik heet Dirk Vis, 32 jaar en ik hoop dat er andere kandidaten meedoen wier stijl aansluit op de onze.
Ik heet Dirk Vis, ik ben kandidaat en ik vind dit spannender dan verwacht.
Ik heet Vis, en ik heb geen idee waar ik me in heb gestort.
Eindelijk was het zover. De eerste keer dat we de homebase – zo werd de opnamestudio genoemd – binnenliepen werden we van alle kanten gefilmd. We kregen plekken om te staan en moesten wachten. Niemand zei nog iets. De homebase was ingericht met wandpanelen waarop bakstenen waren geprint. Er hingen industriële lampen, veel te laag, zodat ze in beeld kwamen. Overal een paarse zweem. Dit was het meest nerveuze moment. Dit was het begin van vier maanden dubbel full time zwoegen. De zweetcirkels onder mijn oksels groeiden en ik was blij dat ik een colbert droeg, want dan zouden die tenminste niet in beeld komen.
De volgende schrik kwam binnen in de gestalte van de presentator. Hij droeg ook een pak, zag er formeler uit dan ik en daarmee vervloog mijn hoop dat ik er slimmer uitzag dan de rest en ostentatief ironisch mee kon doen. Een zweetdruppel liep over mijn bepoederde voorhoofd. We wachtten op een kabel die moest worden gehaald. We wachtten totdat ieders gezicht in de plooi zat. We wachtten totdat de lamp goed stond afgesteld en totdat de presentator zijn openingszin opnieuw had gedaan. Ik had mijn jasje uit willen doen, maar dat kon niet meer, want ondertussen moesten de zweetplekken in mijn overhemd al bijna op mijn borst te zien zijn. Ik zag de andere kandidaten en meende zeker te weten dat er niemand tussen zat die ook maar de flauwste interesse had in het soort dingen waar ik mijn leven aan wijdde. Naast mij stond een boom van een vent met gouden kettingen en armbanden, tatoeages op zijn armen en in zijn nek, en op zijn zwarte T-shirt BROOKLYN in gouden letters in een grote boog. Ik had het bloedheet.
De onafgesproken dress code die ik duidelijk niet had begrepen was casual-extreme. Het soort kledingstukken dat ik met volle overtuiging haat: logo’s op truien en op T-shirts slogans en plaatsnamen waar de drager van de kleding nooit is geweest en geen enkele band mee heeft. De vriendin van de kale man met het BROOKLYN-shirt had aubergine geverfd haar, droeg een legging met felle bloemen en een gigantisch T-shirt met allerlei authentiek bedoelde teksten erop als “Est. 1972” en “Real Originals”. Alle kandidaten waren jongvolwassenen, allen zagen er zo nadrukkelijk nonchalant uit dat ik het gevoel kreeg dat we keihard aan het onderdrukken waren dat wat we hier deden totaal irrationeel, onbegrijpelijk en uitzonderlijk was. Van dichtbij was goed te zien dat iedereen een masker van foundation op het gezicht droeg. Naast mij aan mijn andere zijde stonden twee knappe meisjes in één team, twee poppetjes, allebei met blond haar, met felgekleurde T-shirts en sneakers en met teamkleur blauw, dus Minne en ik noemden ze al meteen team Playmobil. Naast de twee poppetjes stond het hipste team. De man van het team had een knotje, wat onder hipsters een man-bun heet, tatoeages en een baard. Man-bun fluisterde me op een tussendoormoment in het oor dat hij ook een pak aan had willen trekken, maar dat het meisje van de productie had gezegd, joh, dit shirt dat je aan hebt is hartstikke vet! En het was ook een cool shirt met half-metallic blauwe patches op de schouders. Vooral was ik blij dat niet ook Man-bun een pak aan had. Ik was vlak voor deze opnamedag naar de kapper geweest, dus ik vond mezelf heel netjes, maar ik was verreweg de meest pluizige figuur. Boven alles had ik deodorant niet moeten vergeten.
Nadat de eerste shots van onze blikken en outfits waren genomen, mochten we met elkaar kletsen. We mochten zelfs een beetje van onze plaatsen komen, terwijl we wachtten tot de cameramannen de harde schijven uit hun camera’s hadden vervangen. Ik hoefde maar een stap naar achteren en opzij te doen of ik stond half achter een decorpaneel. Daar was ik nauwelijks nog zichtbaar voor de rest en sprak niemand me aan met zo’n half gemeende opmerking als, heb je er een beetje zin in? Gaan we er keihard tegenaan?
De waarheid was dat ik er helemaal geen zin in had, dat er een gevoel in mijn buik zat dat ik niet meer had gehad sinds ik als achtjarige met tegenzin mijn zwemdiploma had moeten halen. Van achter het wandpaneel kon ik ongestoord de boel registreren als was ik een onbediende, maar levende camera.
Ik stuurde Minne een bericht: Notitie. Jij bent mijn notitieboekje. Als ik jou een bericht stuur, valt het niemand op, want dan denken ze dat ik net als iedereen aan het lummelen ben.
Na iets dat voelde als een uur, maar ook drie uur of tien minuten had kunnen zijn, terwijl de andere kandidaten dit limbo van wachten en vage vooruitzichten duidelijk zicht- en hoorbaar begonnen te verafschuwen, ontwikkelde ik een fascinatie voor deze hal met zijn hemel van zwarte kabels, trappetjes en apparatuur die je op tv nooit te zien krijgt. In het opberghok dat ik onderweg van de kleedkamer naar de homebase was tegengekomen, had ik de decorstukken gezien die ze gebruikten op de dagen dat wij hier niet waren: een olifant van piepschuim en gigantische groene letters. Op die dagen werden er andere shows opgenomen. Wij zouden vandaag de hele, lange dag bezig zijn met wat uiteindelijk de eerste drie minuten van de eerste aflevering zouden worden. We deden de hele dag alsof het half negen ’s avonds was: het tijdstip van uitzenden, het moment van de avondbijeenkomst bij zonsondergang, waarop de meeste mensen zitten te kijken naar hun schermen. De normale tijd bestond hier niet. Ik herinnerde me regels uit “Homo Ludens”, het boek waarin Johan Huizinga – onze grootste historicus en gewezen redacteur van De Gids – wilde uitzoeken wat spel voor de samenleving betekent. Hij zou dit programma ongetwijfeld verfoeien en wegens gebrek aan moreel besef niet als serieus spel beschouwen. Maar had hij deze plek, deze homebase, kunnen zien, zou hij die dan met zijn even archaïsche als treffende begrip de ‘tovercirkel’ hebben bestempeld? In zijn woorden: Je trekt een lijn of je zet de aanwezigen in een kringetje en je hebt een plek buiten de realiteit.
Joëlle’s blije hoofd verscheen achter het wandpaneel en ze legde haar hand op mijn schouder. Had ze me nu al doorzien?
Ze zei: Er zit in dit project vast een hoop materiaal om over te schrijven. Kom je er weer bij staan? Je bent tenslotte een van de sterren. Ja zo… nee, iets dichter nog tegen Minne.
Nooit wist ik zeker hoeveel ironie er in haar stem lag.
Minne: Visje, heb je het niet veel te heet in je pak?
We zouden de dag in de studio eindigen met de ’totaaltjes’: totaalopnames van alle eerder uitgevoerde opstellingen van de dag. Cameramannen, verslaggevers, kandidaten, stagiaires, publiek, presentator, allemaal voerden we zwijgend een reeks statische poses uit.
4
De volgende ochtend werd ik wakker met vlekken make-up op het kussensloop. Die dag zou de eerste opnamedag in de reality zijn. We kwamen met onze auto aan op de set, het huis van de Playmobil-poppetjes. Het was hartstikke vroeg. Koffie drinkend onder de partytent, probeerde ik te verbergen hoe nerveus ik was. Achteraf gezien moet het ook voor de productiemensen – veelal even oud of jonger dan ik en al even onervaren – even spannend zijn geweest.
We kregen microfoontjes op onze T-shirts geplakt, met zendertjes in onze broekzak en snoertjes onder onze kleren. Die zenders stonden altijd aan en op het kantoor zat een team van stagiairs te luisteren naar alles wat we zeiden en ze typten alles uit, zodat ze straks in de montage makkelijk konden zien welke zinnen ze wilden gebruiken. Alleen op het toilet was er even geen camera in de buurt en ook al was de regel dat je nooit aan je microfoon mocht prutsen, op de wc draaide ik hem steeds even uit.
We hadden het kunnen weten: ook die dag ging grotendeels op aan voorbereidingen en wachten. Man-bun en ik becommentarieerden het avondeten: Lasagne, noemen ze dit lasagne? Als we genoeg overhouden, kunnen we er prima de vloer mee isoleren.
Man-bun en ik bleken op dezelfde universiteit te hebben gestudeerd. Hij vertelde me enthousiast over zijn theorie: Wij behoren beiden tot de 5%. We hebben gestudeerd en behoren tot de slimste laag van de bevolking. Statistisch gezien hebben wij dus veel meer kans, de grootste kans, om te winnen.
Er bestaat een reality-show die als hoofdprijs een studiebeurs uitlooft: “The Academic”.
Ik vermoedde dat jezelf beter voelen dan 95% van de anderen niet de beste strategie zou zijn om te winnen. Er bekroop me het idee dat ik door die gedachte gehad te hebben, ogenblikkelijk behoorde tot een nog meer selecte groep, een soort 0,5% van de 5%, een klein gezelschap van figuren die inzagen dat ze in het geheel niet beter of slimmer waren of meer kans maakten om te winnen dan de rest.
Pas tegen het vallen van de avond begonnen we met slopen. Minne zwaaide in andermans keuken met een sloophamer en riep sarcastisch hoe geweldig goed ze is in klussen. Toen dat werd gefilmd, stond ik met de buurman in de schemering van een afstandje te kijken naar het huis van de Playmobil-poppetjes. In de tuin waren alle bomen omgezaagd en afgevoerd, terwijl uit Rusland geïmporteerde boomstammen werden neergelegd ter decoratie. Zeven kandidaten, een handjevol geluidsmannen en cameravrouwen, een dozijn productiemensen, een aannemer en zijn Poolse klusjesmannen liepen met allerlei soorten gereedschap en materiaal in en uit het rijtjeshuis. Containers aan puin werden afgevoerd en vrachtwagens aan bouwmaterialen en gesponsorde objecten werden er weer in gedragen.
Collectieve waan, zei de buurman, het heeft iets apocalyptisch.
Ik knikte. Zo moet een Indiaanse potlatch-viering hebben gevoeld. De straat werd donker maar op de set brandde fel licht. Ik pakte het grote krat dat aan mijn voeten stond en droeg het naar het huis, het epicentrum van gedeelde verstandsverbijstering, in de anders als zo nuchter bekend staande Hollandse wijk. Vier maanden geen privé-leven, vier maanden geen vrienden en geen eigen werk. Met iedere stap die ik zette, moest ik mijn verstand steeds een tikje verder uitschakelen om te kunnen blijven doorlopen.
’s Nachts in het hotelbed waren we gesloopt. Reality-dagen zijn lange dagen. In het hotel deden we de capuchon-truien met de kleur van ons team uit. Net levende mens-erger-je-niet-pionnetjes, had de buurman van team Playmobil daarover gezegd. Minne zong nadat ze gedoucht had een liedje in de dagboek-camera. Ik bewonderde haar overgave. Het vergt overgave om succesvol een pion te zijn, schreef Huizinga. Vier maanden te moe voor seks. We vielen ogenblikkelijk in slaap.
5
In “Married by America” (Fox, 2003) trouwen twee vreemdelingen met elkaar die via de sms-stemmen van kijkers aan elkaar zijn gekoppeld.
“Who Wants to Be a Superhero?” wordt in de Verenigde Staten bij Sci-fi Channel en in het Verenigd Koninkrijk bij NBC Universal uitgezonden en kandidaten verkleden zich erin als zelfverzonnen superhelden. De kandidaat die de meeste stemmen trekt, krijgt zijn of haar karakter geschreven in een superheldenstrip en een superheldenfilm.
De reality-docu “Vluchten kan niet meer” volgt verschillende huishoudens die voor drie maanden een vluchteling in huis nemen. Het huishouden, waarvan de bijbehorende vluchteling als eerste een baan en een woning vindt, wint. Het dramatische hoogtepunt van het seizoen is het moment van afscheid waarop de verliezende vluchtelingen worden teruggestuurd naar hun land van herkomst.
De studio’s van al die scripted reality, non-fictie soaps en tweede en derde generatie reality-tv stel ik me voor als één groot complex, een stapel donkere ruimtes groter dan Manhattan, hoger dan de Burj Khalifa. Al die ruimtes hebben bordkartonnen decors met een geprinte afbeelding van een duinlandschap of sterrenhemel. Rood, blauw of paars licht straalt af op de deelnemers.
In de liften van het megacomplex wordt een serie opgenomen waarin mensen worden beoordeeld op hun elevator pitches.
Hoe hoger je komt hoe minder publiek er is.
In “Übermensch” strijden de winnaars van diverse series uit hetzelfde jaar tegen elkaar in een afvalttoernooi, waarbij iedere winnaar vertelt over de transformerende ervaring van het meedoen aan het door hem of haar gewonnen spel.
In de hoogste studio – ver boven de dampkring – wordt in een decor met veel groen en wit een uitzending gemaakt waarin een enkele kandidaat onder begeleiding van een zachte voice-over toonladders op een cello oefent of een Frans gedicht van buiten leert.
6
Minne en ik hadden ons voorgenomen om onszelf te scripten, om dagelijks te zingen of een kleine scène te spelen en we zouden op een gegeven moment een knallende ruzie maken. Ik zou woedend weglopen en Minne zou huilend voor de camera uitleggen dat wij anders nooit ruzieden. De rest van de dag zou zij in een staat van crisis doorbrengen tot ik aan het einde van de dag om vergeving kwam vragen door met een busje vol reddend bouwmateriaal terug te keren.
Toen ik dit aan Joëlle opbiechtte, zei ze: Drie dagen. Na drie dagen laten kandidaten hun masker vallen, dat is de regel.
Het is Minne en mij gelukt om tijdens de tweede opnamedag een meerstemmig koraal van Bach te zingen terwijl we een keukenkastje in elkaar zetten en dat is ook uitgezonden, maar verder ging al onze energie zitten in het kluswerk, de opnames en het niet ziek worden. We zouden ons script nooit uitvoeren. We hadden correct aangevoeld dat we iets met een script moesten om hier goed doorheen te komen, maar we maakten de fout te denken dat dat script ook echt moest zijn.
7
Aan het einde van iedere week zat een studiodag. We begonnen steeds in de kleedkamer. Marjolein, de visagiste, tekende onze vermoeidheid weg. Ze gumde onze wallen uit en haalde het rood uit onze gezichten. We kregen maskers in de vorm van ons gezondste gezicht.
Of we volgen jou terwijl jij schrijft, verzon Marjolein een nieuw reality-format.
Ja, zei ik, in de show genaamd “Ik Dirk Vis” zitten wilde camerabewegingen boven mijn bureau… loopings en in- en uitzoomen zoals bij natuurfilms. Hoe gekker hoe beter, want er gebeurt natuurlijk helemaal niks terwijl je schrijft.
Rembert, de eindproducent, kwam binnen, een slimme vent met een kaalgeschoren hoofd. Dit was zíjn show.
Dirk, ik ken een verhaal van je, ik weet niet precies meer wat, maar ik vond het erg leuk.
Rembert hield vooral van gedichten. Hij kon een gedicht van Szymborska opzeggen, zo uit het hoofd. Hij had er zichtbaar plezier in om met me te delen dat hij dezelfde dingen waardeerde als ik, namelijk gedichten. Hij keek zo door me heen.
Wat er die tweede dag in de studio allemaal gebeurde, ik weet het nauwelijks meer. Ik was te moe. Ik herinner me nog dat Minne zei, Dirkje Visje, we moeten weer, en dat ik door de foundation op haar gezicht heen zag dat zij zich ook ziek voelde. Het grootste gedeelte van de tijd heb ik staan wachten naast, achter of tegen het wandpaneel met baksteenbehang fantaserend over een reality-show over het maken van een reality-show.
Ik dronk Cola om mijn maag te kalmeren.
Maak je los uit de magische cirkel door je te richten op het allerhoogste, schoot telkens door mijn hoofd, want dat had ik bij Huizinga gelezen.
Ik zette mijn brave gezicht op en mijn verstand uit en hoorde de jury ons aanduiden met ‘creatieve dromers’. Ik was het daar in het geheel niet mee eens, maar ik had noch de energie, noch de gevatheid om iets anders te hebben kunnen antwoorden dan: flikker toch op, wat kunnen mij je punten schelen, who cares, ik wil naar bed, of iets in die trant en dus zei ik maar niets. Minne en ik, team Creatieve Dromers, the Dream Team. We kregen die dag onverwacht de meeste punten.
Dagdroom (begin)
Ik wil niet zomaar een nieuwe reality-show maken of presenteren, maar een geheel nieuw concept voor collectieve verbeelding ontwikkelen, een mysteriespel van nu, met vloggers en overal kleine camera’s en tegelijkertijd zo simpel als maar kan, gewoon op straat. Die show zou “Purgatorio” kunnen heten, of “Ultimate Reality”, en de voice-over zou gedaan worden door Dante, wiens gezicht we nooit te zien krijgen. Op een toneel met veel rood en geel klinkt zijn diepe stem: Welkom in Purgatorio.
8
Aan het einde van de tweede week was onze woning gedaan. We werden gefilmd, terwijl we ons door team BROOKLYN, team Playmobil en de anderen verbouwde huis binnenkwamen. Terug in de homebase zagen we het videoclipje dat opgenomen was in ons huis. Daar zat ook het fragment tussen dat later in alle praatprogramma’s en op alle internetforums aan bod is geweest: Minne die in felle bewoordingen andermans prestatie afkraakt. Ik zag mezelf in dat filmpje, maar ik kon me niet herinneren ook maar iets van wat ik daar zag te hebben meegemaakt. Die paar minuten beeld, dat halve uur dat de opnames ervan hadden geduurd, het was een gat in mijn geheugen. De verandering van ons huis had impact gehad. Ik zag mezelf dingen zeggen op beeld, maar die man, ìk was dat niet. Mijn lichaam was op tv en iets, mijn geest, mijn bewustzijn, keek ernaar vanuit de tv-studio. Dirk Vis praatte en bewoog op beeld en dat ging allemaal volkomen automatisch, de cameraploeg had alleen maar hoeven registreren. Het was pijnlijk om te zien. Het voelde als zwakte. Ik had mezelf laten kennen en al in week twee. Er zouden heftigere confrontaties voor nodig blijken te zijn om me te laten inzien dat nota bene het begin van onze redding in dat moment besloten lag.
Om de punten te geven nam ik plaats op de plek in de homebase waar de presentator normaal stond. Ik droeg ditmaal een pantalon en een vestje zonder colbert, maar had het nog steeds te heet. We moesten weer even wachten, want de zender kwam onverwacht langs. Zo werd de baas genoemd, de netcoördinator, een knappe vrouw, geheel gekleed in een zwarte designer outfit met pumps en raafzwart haar. Ze zag er rijk, verleidelijk en leeftijdloos uit.
Kijk, de opperheks, stuurde Minne me op mijn telefoon.
De opperheks stond voor de toegangsdeuren en tegen die donkere achtergrond zag je slechts haar armband, haar nek en haar glimlach. Ze sprak ons toe: Dit programma wordt een gamechanger. Althans dat willen we. Dit is belangrijk voor onze zender. En jullie zijn het belangrijkste van de show. Het draait om jullie. Dus doe je best… Maak er iets moois van.
De glamourvrouw verdween door de deuren alsof ze in rook opging. Ik keer haar na. Ze keek om en knipoogde. Notitie: Er hangt oordeel in de lucht. Iedereen bloednerveus. De vileine opmerkingen van Patrick. Minne antwoordde niet, want ze was er ondertussen aan gewend dat ze mijn notitieboekje was.
Patrick, de presentator, kwam naast ons staan: Wat vonden jullie de meest geslaagde zone van jullie huis?
Ik keek hem aan. Het zweet brak me weer uit. Aan Patrick zag ik tot mijn verbazing dat hij het ook spannend vond, dat hij net als ik zijn nervositeit probeerde te verbergen. Zijn jolige optreden, zijn grappen, zijn nonchalance kregen iets verbetens. Ik herinnerde me hoe Patrick me tijdens een avondmaal had verteld over “Expeditie Robinson”, het reality-programma waarin bekende Nederlanders zich onderwerpen aan allerlei beproevingen. Hij zat er nog altijd over in dat hij toen niet had gewonnen. Ik had hem gevraagd wat hij had kunnen doen om te winnen. Gemener zijn, had hij geantwoord.
Dat schoot door mijn hoofd vlak voordat ik de punten ging geven en ik keek hem aan, Patrick, en herkende zijn blik. In deze studio werden niet alleen de kandidaten beoordeeld, las ik in Patrick’s ogen, ook voor hem hing er hier een oordeel in de lucht. Patrick was hier altijd, straks weer voor een nieuw programma. Hij had zich tijdens zijn eigen beproeving in “Expeditie Robinson” niet geheel over durven geven. Hij was tijdens zijn eigen kandidatuur niet geslaagd en daarom keerde hij telkens opnieuw terug naar de studio.
De volgende dag, een rustdag, na in totaal twee weken, met nog drie en een halve maand te gaan, lagen Minne en ik allebei met migraine op bed: onze energie was op, ons huis verbouwd, de nieuwsgierigheid gestild en de motivatie verdampt.
9
In “Animal Spirits” ondergaan beurshandelaren, hedge fund managers en start-up-CEO’s diverse tests, waarbij zij geen geld kunnen winnen, maar in contact kunnen komen met hun spirit animal.
De campagnemanager van de Republikeinse presidentskandaat zegt in september 2016 op televisie: Het presidentschap van de Verenigde Staten is de ultieme realityshow.
In “Behind the Curtain” moeten halfgoden iedere week een andere sterveling zien te verleiden en ze mogen daarbij de vorm van elk denkbaar fysiek object of wezen aannemen. De winnaar krijgt volledige Olympische status.
In “Ultimate Reality” krijgen kandidaten de kans om door middel van voor hen persoonlijk gecureerde opdrachten een beter mens te worden.
10
De weken die volgden werden één grote waas. We stonden in overlevingsstand, we stonden met de gehuurde Opel Astra in de file, reden door het hele land, neusden rond in de keukenkastjes en televisiemeubels van mensen in Zeeland en Drenthe, klusten voor hardwerkende Nederlanders een nieuwe slaapkamer of toilet in elkaar, bladerden door fotoalbums van nachtzusters, verhuisden de schoenenverzameling van de vrouw van de natuurkundeleraar, vervingen de vloeren, repareerden de plinten en witten de muren bij de vrachtwagenchauffeur en zijn nieuwe vriendin uit Hongarije. Nooit heb ik de gouden regel sterker gevoeld: behandel de badkamer van een ander zoals je wenst dat de jouwe behandeld wordt.
Waarom halen jullie de duivel in huis, zei onze buurvrouw toen we een enkele nacht thuis sliepen in plaats van in een Van der Valk-hotel. We droegen een rol papier met ons mee waarop we een kalender hadden getekend met hoeveel weken we nog moesten. Tussen het synthetisch beddegoed in hotelkamers waarvan het raam niet open kon, heb ik ’s nachts uren liggen malen en viel ik vaak pas weer in slaap niet lang voordat de wekker zou gaan. Minne en ik sliepen apart, er was geen energie om te vrijen en ik was te stram om zelfs maar te denken aan yoga. In die weken voelden we hoezeer het programma de kandidaten verdeelde in twee kampen: hoog en laag, elitair en volks, rijk en arm, stilisten en klussers, harde werkers en creatieve dromers en alhoewel die verdeling fictief en onredelijk was, hoewel we ertegen vochten, was er geen ontkomen aan.
Jij ook hier? Heb je ook straf, zei BROOKLYN.
Hij gaf me een klap op mijn schouder. Dat was tijdens de zoveelste week, om acht uur in de ochtend bij de koffie, in de regen, onder een partytent in de tuin van team Oranje, een tuin vol met spullen uit warenhuizen en tuincentra. Tussen het tuinmeubilair van steigerplanken, de karpervijver en het plastic tuinschilderij had ik talloze afbeeldingen en beeldjes van de boeddha gezien. Tezamen met de vazen, kralenkettingen en andere prullaria leken de boeddhabeelden vooral bedoeld om te benadrukken hoeveel geluk spullen een mens kunnen geven.
Ik zei tegen niemand in het bijzonder: Terwijl wij hier de woning van wildvreemden verbouwen, die er eigenlijk nog prima uitziet, schieten ze op een paar uur vliegen in Syrië elkaars huizen kapot.
Natuurlijk geen reactie. Later die dag, terug in de reality, draaide ik een schroef in een gipsplaat.
Gouden televisie, dat zei Bart vanachter zijn camera. Hij deed dit werk al tien jaar. Bart had een stoppelbaard, droeg hard rock T-shirts en was fijn om mee te werken. Hij gaf me het gevoel dat we samen iets aan het maken waren. Natuurlijk vond hij het ook leuk om te filmen wanneer ik me voor het oog van de natie belachelijk maakte, maar hij kon me ook een tip geven als dat een leuker beeld zou maken voor op tv.
Je moet waar wij mee bezig zijn los zien van Syrië, zei hij.
Bart had gelijk. Ik moest wel. Er is geen reality-serie over Syrië, we krijgen geen beelden te zien van mensen wier ingewanden uit hun buik hangen. We hebben het in de reality over roddels en emoties, kortom over de persoonlijke hel die wij – mensen die het goed hebben – voor elkaar creëren en niet over de buitenwereld waarin het gaat over leven en dood. Die nacht droomde ik dat twee mannen Minne verkrachtten. Eén van hen vermoordde ik met een koevoet.
Dagdroom (vervolg)
Ik kijk recht in de camera en spreek de kijkers thuis toe: Welkom bij Ultimate Reality. Iedereen mag meespelen: productiemensen, crew, kijkers en voorbijgangers. Ultimate Reality is een poging om iets moois en goeds te maken. Geef je over en je zult zien dat je grootste fantasie realiteit wordt. In elke aflevering maken we kennis met één kandidaat door middel van een instart, een van tevoren opgenomen filmpje. Daarna krijgt de kandidaat zijn of haar opdracht voor de komende week. Welke kandidaat zal slagen en mag terugkomen voor de volgende ronde? Wie zal afvallen en voor eeuwig rond blijven dolen in een tijdloze wereld?
Voor mijn eigen reality-show hebben we decorstukken laten maken van piepschuim, waaronder een replica van een zuil van de tempel van Baal uit Palmyra, die door de Islamitische Staat inmiddels is gesloopt. Een 3D-animatie van de woestijn speelt op een LED-scherm tegen de achtergrond van de studio.
Op de schermen verschijnen de video’s over de eerste kandidaten.
Krzysztof is klusjesman. Hij is honderden kilometers van zijn huis in Polen vandaan, van zijn vriendin en van zijn kind. Hij spreekt met een Oost-Europees accent, is lang en mager en werkt keihard. Hij is gespecialiseerd in dakbedekkingen. Bij de eerste kennismakingsgesprekken heeft hij aangegeven dat hij ervan droomt om het Paleis op de Dam een geheel nieuw dak te geven dat hij met glow-in-the-dark verf bespuit. Hij krijgt de opdracht om met zijn verfspuit-machine een doorzonwoning van binnen en van buiten geheel te spuitverven, maar zonder verf. Om te doen alsof, inclusief het leggen van stucloper, het afplakken van de ruiten, en het dragen van een mondkapje.
Krzysztof kijkt in de camera: Dit is de zwaarste klus ooit.
Minne komt in beeld en ondervraagt hem keurig: Krzysztof, hoe weet je of je dekkend genoeg bent geweest? Hoe weet je of je geen stukje hebt overgeslagen? Of de jury vindt dat je netjes hebt gewerkt? Wat zullen je vrouw en dochter in Krakòw van je denken als ze dit zien?
Krzysztof antwoordt in gebrekkig Nederlands, dat hij de opdracht niet snapt, dat dit toch nergens op slaat en waarom niemand naar hem luistert. Hij kan mekkeren wat hij wil, hij kan falen of slagen, maar hij kan niet meer terug.
Ik vuur de hele dag iedereen aan, ren van camerateam naar productiemedewerker en als er een vrij te besteden moment is, gebruik ik dat om een kandidaat moed in te spreken.
Het is na middernacht. Iedereen is al naar het hotel, maar een goprocamera filmt hoe Krzysztof een keukenkastje opendoet, de mokken eruit haalt en ze op een stucloper plaatst. Hij zet er de theepot en de suikerpot bij en begint met zijn lege verfpistool secuur te doen alsof hij het serviesgoed verft. Hij laat daarna alles een paar uur staan en plaatst het vroeg in de ochtend voordat de cameraploeg is teruggekeerd, op het moment dat het servies droog zou zijn geweest in het geval hij het daadwerkelijk geverfd zou hebben, weer terug in de kast op exact dezelfde plek als waar hij het had aangetroffen.
We zijn onder de indruk van Krzysztof en hij mag door naar de volgende ronde.
Ik stuur een bericht naar Minne: UR presenteren is mijn eigen beproeving.
En ik zeg in de camera: Waar kun je tegenwoordig als jongvolwassene naartoe om jezelf te ontstijgen? Naar welke rand, welk uiterste, welk niemandsland kun je heen voor een rituele beproeving? Er zijn er die beklimmen een berg, of die rijden met een auto van onder de 500 euro naar Mongolië. Het moet iets gevaarlijks zijn, waar niet iedereen in slaagt.
11
In de eerste week dat er een kandidatenkoppel af zou vallen, namen Minne en ik ons voor om slecht ons best te doen, dus dat koppel te worden en terug te keren naar ons eigen leven.
Die week werd ook de eerste aflevering uitgezonden en we keken er naar met zijn allen in het bejaardentehuis waar we opnames maakten en bivakkeerden. Productie, eindproductie, de zender, iedereen was hiernaartoe gekomen om samen te kijken. Het was een van de schaarse momenten van schoonheid waar kandidaten, crew, klusjesmannen en toevallige passanten samenkwamen zonder te begrijpen of zich af te vragen wat hier precies het nut van was of wie er beter van zou worden. Ik had de uitzending niet willen zien, omdat ik niet kon meebeslissen wat er gemonteerd en uitgezonden zou worden, maar nu we met zijn allen zouden kijken kon ik niet achterblijven.
Er kon in de uitzending nog minder beeldmateriaal worden gebruikt dan ik had vermoed. Van dagen en dagen aan film waren hooguit enkele seconden te zien. Het geheel had een sinistere ondertoon, alles was doortrokken van een onuitgesproken oordeel, alsof we allemaal wisten dat wie hieraan meedoen gedoemd zijn. Het programma was in het nieuws geweest: Vier koppels gaan de uitdaging van hun leven aan.
Maar dit was niet de uitdaging van mijn leven. Ik zou een leven lang echtgenoot zijn. Vader. Ik zou schrijven. Ik zou redacteur en mentor zijn. Dat waren pas uitdagingen. Het nieuwsbericht vertelde over Patrick en zijn nieuwe programma, maar het repte niet over de machinerie die er was gebouwd om te laten zien wat voor hel mensen voor zichzelf en elkaar kunnen scheppen.
Wat gaat er door je heen? Dat vroeg Joëlle ons iedere dag de hele dag door en nu zag ik waartoe. In beeld waren vooral wij kandidaten, twee aan twee, per koppel van voren gefilmd tijdens de vele mini-interviews. Joëlle compileerde het verhaal naar aanleiding van wat ze in de reality aantrof. Geregeld onderbrak ze de actie om een vraag te stellen, een voor-quote, testimonial, getuigenis, mini-interview, naquote of tussendoorquote en deze dingen vormden de kern van het genre. Ze stelde vragen om citaten te ontlokken die als voice-over konden worden gebruikt.
Het is prachtig weer, ik houd ermee op. Zoiets antwoordde iedere deelnemer wel eens, maar dan vroeg Joëlle stug door: Wat gaat er door je heen?
Ik voel… wat doe ik hier in godsnaam.
Ik voel donkere materie nietsontziend door me heen gaan.
Ik zag mezelf me in de eerste uitzending verzetten tegen het gequote, ik zag hoezeer ik mijn best deed om mezelf te blijven, om origineel uit de hoek te komen, hoe ik door middel van mijn kleren wilde laten zien dat ik anders was, hoeveel meer ontwikkeld ik mezelf vond dan BROOKLYN. Ik kwam over als krampachtig, gemankeerd en het was, alweer, pijnlijk om naar te kijken.
Op den duur leerde ik om bij het quoten eerlijk te antwoorden wat er door me heen ging, door terug te gaan naar het moment waarnaar gevraagd werd en als een soort sportverslaggever commentaar te leveren op mezelf, als een Mart Smeets of Waldorf & Stadtler bij mijn eigen geknoei kritiek te leveren. Iets is pas echt als er een quootje over is. Een fascinerende vorm, want die stelde me in staat om naderhand te zeggen waar ik op het moment zelf niet ad rem genoeg voor was. Een rondje esprit de l’escalier. Ik zou het nog gaan missen.
’s Avonds laat na de eerste uitzending, de cameraploegen waren al naar huis, banjerde ik door het Zwolse bejaardentehuis. Ik struinde rond op zoek naar spelletjes en zitkussentjes voor in de gezamenlijke ruimte die Minne en ik moesten opknappen. Met een sjoelbak in mijn armen kwam ik Minne tegen die een muur voorbereidde om de volgende dag op camera te verven. We hadden ons voorgenomen zo min mogelijk te doen, zodat we weggestuurd zouden worden en toch hielden we maar niet op met werken. Ik voelde me een beetje zoals toen ik mezelf die eerste keer op beeld terug had gezien, maar mezelf er niet in had herkend. Weer buiten mezelf, maar ditmaal lichter, leger, aangenaam bijna.
Ik ben Dirk Vis, ik ben een robot waarvan de code is geschreven door een onbekende programmeur aan wie ik me overgeef door te fantaseren.
Ik keek Minne aan. Zij had het ook. We moesten giechelen. We zouden niet afvallen, we zouden tot het einde doorgaan. Vlak voordat we die nacht in slaap vielen, fluisterde Minne: We moeten branden.
Dagdroom (vervolg)
Meer Ultimate Reality-kandidaten treden naar voren, direct uit het publiek en ze komen in de microfoon vertellen wat ze voor beproeving willen ondergaan.
Een millenial wil zich voegen bij de kaste van onaanraakbaren in India. Hij zal daar op straat in de goot leven en de cameraploeg die hem na drie weken op zal zoeken zal niet weten wie de reality-ster is en wie een echte onaanraakbare.
Twee Rotterdamse jihadi’s worden gefilmd op hun tocht naar het kalifaat. Ze redden het vijf afleveringen: één kandidaat sneuvelt en de andere keert buiten beeld terug naar huis.
Joëlle heeft een jonge marketingmanager van Citroën Nederland, een van onze sponsoren, zover gekregen dat onze kandidaten worden rondgereden in de nieuwste modellen Citroën. Het duurt niet lang voordat Christiaan, de marketingmanager, erachter komt dat hij zelf mee wil doen.
Hij blijkt een heel aardige vent. Fotogeniek ook. Hij heeft architectuur gestudeerd, maar kon er geen werk in vinden. Hij ziet er goedverzorgd uit, draagt een overhemd, maar geen stropdas en wel een pak. We vermoeden dat hij meedoet om meer Citroëns in beeld te brengen, maar dat stoort ons niet in het minst. Iedere aflevering, ieder twintigste sociale media-bericht en in een wekelijkse vlog van tien seconden komt een van zijn Citroëns in beeld. Het is Christiaan’s eigen idee om ervoor te zorgen dat zijn auto’s ook buiten die contractuele grenzen in beeld komen, door ze expliciet onderdeel te laten zijn van zijn opdracht. Hij wil op beeld een gloednieuwe Citroën Grand C4 Picasso volledig uit elkaar halen zonder hulp, zonder boekje en hem daarna weer in elkaar zetten.
Minne: Dat is te makkelijk.
Te gemakkelijk? Een hele Citroën C4 Grand Picasso uit elkaar halen en opnieuw weer in elkaar zetten? Door iemand die er eigenlijk niets van weet? Dat wordt lachen, zeg ik.
Nee, het is te makkelijk. Er staat voor Christiaan niets op het spel, er valt niet echt iets te winnen of te verliezen. Maar laat hem maar beginnen, we vinden wel iets anders voor hem in de volgende ronde.
En we vinden inderdaad iets anders voor Christiaan. Hij krijgt in de achtste aflevering van UR de opdracht een nieuwe hoofdsponsor te werven: een bank, investeringsmaatschappij of hedge fund. Als hij die zover krijgt om geld ter beschikking te stellen aan UR, garandeert hij zijn eigen hoofdprijs. We maken afspraken met bedrijven op de Zuidas en in de Londense City. Christiaan wordt gefilmd terwijl hij tot mislukken gedoemde voorstellen aan zakenmannen doet. Christiaan is het type dat op feestjes alle aandacht trekt, maar in de City is hij niemand en dat doet het goed op beeld.
Na iedere studiodag drinken Minne en ik een biertje met Christiaan in de bar van het studiocomplex. Onder andere omstandigheden hadden we vrienden kunnen worden.
In aflevering negen stelt onze interieurontwerpster zich kandidaat en wordt het filmpje vertoond dat we hebben gedraaid in haar tuinhuisje, dat vol staat met plastic beeldjes: Maria’s, boeddha’s en Indiase goden met allerlei beestenkoppen en vele armen. De ontwerpster-kandidaat heeft 3D-printers gebruikt om ze te maken. Ze knielt, de camera registreert. Ik houd mijn mond. De ontkenning van het individu in het boeddhisme stond Johan Huizinga tegen, maar tegelijkertijd keerde hij zich tegen de overschatting van de individualiteit die hij in zijn tijd om zich heen zag.
Tijdens de lunchpauze in de studio zie ik een vreemde verschijning in het paarse licht voor het baksteenbehang. Ik sluip erheen. Versuft door de vermoeidheid laat ik me tussen de decorpanelen verleiden door een stagiaire met een brilletje die zegt dat ze eigenlijk God is en een verlengstuk van mijn magische staf wil zijn. We zoenen in de coulissen, maar dan duw ik haar van me af en hoop dat het niet is gefilmd.
12
Team Playmobil viel als eerste af en wij kregen samen met team BROOKLYN de meeste punten. Een van de Playmobil-poppetjes vertelde op beeld dat ze mee had gedaan om te kijken of ze klusvrouw kon worden. Ze had er een test voor zichzelf van gemaakt en ze had gefaald. Maar haar falen had ergens anders gelegen: het waren niet haar kluskwaliteiten die waren beproefd, het was haar overgave aan het programma en daarin was ze tekort geschoten.
Patrick: En Minne, wat vonden jullie van de punten van de jury?
Minne: Wij zijn erg trots op de gezamenlijke ruimte. Kluswerk en styling vielen samen, we waren precies voor de zoemer klaar en iedereen vond het mooi.
Hoog in haar energie zitten, dat moet voor de camera en dat kan ze.
Patrick richtte zich tot Man-bun en vroeg hem om zijn mening. Man-bun ontplofte zowat over iets wat hij oneerlijk vond. Het was laat, na een zware week en iedereen was aan het einde van zijn Latijn. Man-bun liep stampvoetend de homebase uit en verschillende andere teams en productieleden liepen achter hem aan. BROOKLYN moest buiten afkoelen.
Doorgestoken kaart!
Team Man-bun dreigde eruit te stappen. Productiemensen probeerden de kandidaten te sussen, de cameracrew wilde naar huis, de zender was uit bed gebeld om de boel te komen kalmeren en Minne troostte een van de Playmobil-poppetjes die huilde omdat ze eruit waren geknikkerd. In de studio wachtte ik met Joëlle, Bart de cameraman, Erica de geluidsvrouw en nog een paar anderen tot we weer verder zouden kunnen. Ik was het eens met de productiemensen dat de kandidaten niet moesten zeuren. Ik was het eens met de crewleden die naar bed wilden. Ik was het eens met de kandidaten dat het allemaal niet eerlijk was.
Met jullie valt tenminste te werken, zei Joëlle.
Het was inmiddels nacht en ik was over mijn vermoeidheid heen. Ik ging staan tussen het wandpaneel met behang van geprinte bakstenen en de stapel houten dozen van triplex met paars, transparant folie aan de voorkant.
Ik zei: Ze jagen met hun geprotesteer iedereen tegen zich in het harnas. Ons, jullie, maar ook de kijkers.
Ik pakte een houten doos op.
Pas op, we moeten zo nog filmen, zei Joëlle.
Ik legde het blok in het midden van de studio op de grond. Ik keek Joëlle aan.
Ik ruim het zo wel weer op.
Ik begon alle blokken in het midden op elkaar te stapelen en ik plantte het wandje met baksteenbehang er schuin in. Ik ging naast het bouwsel staan op de plek van Patrick.
Beste kijkers, jongens en meisjes, we onderbreken het programma vanwege muiterij onder de kandidaten.
Joëlle lachtte, gebaarde naar Bart en vroeg: Film je dit?
Ik vervolgde: Terwijl team BROOKLYN en team Playmobil ruziën met de productie heb ik overlegd met de zender en zij wil ook een andere show. Deze week mag Bart zelf kiezen wat hij gaat filmen en nemen we gesprekken op die Erica al heel lang wilde horen. Team Man-bun zal in Marokko wc’s bouwen voor een dorp dat nog zonder riolering is. Team Playmobil mag blijven en gaat motorracen met een filosoof naar keuze en team Fellini, een nieuw team bestaande uit productiemensen, zal de hele week proberen in de bouwmarkt een geestverschijning te filmen. Minne en ik slopen deze week alle nieuwe spullen uit ons huis, brengen ze naar de homebase en bouwen daarvan een fantastisch nieuw decor waarin we de volgende week de punten uitdelen.
Erica: Ik wil al jaren het geluid van het geprevel bij de Klaagmuur in Jeruzalem opnemen.
Gaan we doen, Erica.
Ik liep rondom de stapel decorstukken alsof het een kampvuur was. Joëlle nam haar verslaggeverspose in.
Dirk Vis, wat is de nieuwe hoofdprijs?
Een volledig ingerichte tv-studio inclusief apparatuur en technici.
Je moet altijd de vraag in het antwoord herhalen.
De winnaar wordt presentator van een naar eigen inzicht samen te stellen wekelijks reality-programma.
Ik keek recht in de camera en wilde nog iets zeggen in de trant van dat wij in de handen van de goden slechts pionnetjes zijn en dat dat het allerbeste is aan ons, maar Minne kwam de studio binnenlopen en trok ieders aandacht.
Nu moet ik eerst iets kwijt over Minne en mij. Zij en ik waren inmiddels een aantal jaar samen en de verdeling was vanaf het allereerste begin duidelijk: zij is het object en ik ben het oog. Zij doet dansjes, zingt, stelt zich aan en ik kijk, zie, registreer. Het was tijdens het programma, dat ze me vertelde dat ze pas dansjes deed sinds ik er was om ze waar te nemen. Het is een eerlijke verdeling. Ik heb haar nodig om naar te kijken en zij heeft mij nodig om gezien te worden.
Minne kwam binnen, danste een idioot maar sexy rondje om het geïmproviseerde sculptuur van paars belichte objecten en zei: Het is opgelost, we kunnen zo de laatste scène doen.
De vrouw van Man-bun kwam ook binnen. Ze fluisterde me met ingehouden woede toe: Je moet straks een artikel schrijven over hoe het er hier werkelijk aan toe gaat.
Vanaf dat moment heb ik niet meer hetzelfde naar studio-tv gekeken. Er bestaat een stuk nooit uitgezonden video, waarin ik wijs naar een bij elkaar geharkte stapel decorstukken waar paars licht op schijnt. Terwijl de andere kandidaten soebatten, ontdekken wij nieuwe speelruimte. Verstopt tussen de wandjes met fantastische prints in kleurverloopjes, onder de felgekleurde spotlights en te midden van de maf vormgegeven decorstukken bestaat een plek waar je overheen kijkt op tv, een plek waar je je een ander leven kunt voorstellen.
13
Wat gaat er door je heen, Dirk Vis?
Joëlle weer. Ze was altijd in de buurt, net als Bart die mijn handelingen filmde en Erica die mijn geluid registreerde, terwijl ik de muur van de wc in het huis van BROOKLYN met tegellijm insmeerde. Ik baalde. De meeste dagen boden de klusjes zelf nog wel enig soelaas. Het bouwen van een inbouwkast is tenslotte een leuk werkje, maar op slechte dagen kon ik niet geloven in waar ik mee bezig was. Dan was er te weinig geld of tijd om echt iets moois te maken. Het weer was koud en nat. Telkens als we het gevoel kregen dat we snapten wat er van ons werd verwacht, veranderden ze een spelregel. Voor de camera moesten we steeds spontaan en enthousiast zijn. Sponsoren leverden spullen en diensten en wilden in ruil daarvoor positief in beeld. Als figurant in een wekenlang durende televisiereclame bracht ik het niet altijd op om te stralen op commando. Minne was weg, omdat ze de koppels ook wel eens zonder elkaar wilden zien klussen en vlak voordat ze vertrok, had ze de schminkdoos gepakt en een patroon op mijn gezicht geschilderd. Paars, geel, blauw en wit rondom mijn linkeroog, voorhoofd, en neus. Het werd gefilmd. Dat ze het deed bevestigde ons anders-zijn, zo werd het in de uitzending genoemd. Het werkte als troost en het was lief van Minne, maar een paar weken later zou zoiets niet meer nodig zijn.
Wat ben je aan het doen, Dirk Vis?
Ik baal, ondanks de schmink op mijn gezicht, zei ik.
Ik zag geen mogelijkheid waarop Minne en ik konden winnen en het zou allemaal nog weken gaan duren, maar dat zei ik niet.
In een zelfgecreeërde cel, de wc van BROOKLYN, maakte ik dagen van zestien uur. Ik zweette dusdanig, want hier was het net als in de studio ook al te heet, dat Bart me ongevraagd zijn deodorant leende. Waarom zat ik hier? Wat hoopte ik ermee te bereiken? Terwijl mijn vrienden tentoonstellingen hadden in binnen- en buitenland, in raden van toezicht en besturen terecht begonnen te komen of hun eerste of tweede boekcontracten ondertekenden, had ik mezelf opgesloten in de wc van BROOKLYN en dat alleen omdat ik de vage notie had gehad dat het me, tja, dat het me wat? Dat het me in contact kon brengen met, dat het me een rol kon geven in de gemeenschap? Wat dachten deze mensen van mij, van iemand die schrijft? Is het een beroep zoals vrachtwagenchauffeur?
Wat gaat er door je heen, Dirk Vis?
Ik zei: Ik plak nieuwe tegels op een oude laag tegels die ik hier vorige week al in heb gezet, want die vorige tegels vonden ze niet goed en deze nieuwe tegels zullen ook niet bevallen, al was het maar omdat ik ze heb uitgekozen en ze het met mijn smaak nooit eens kunnen zijn. Het is ook nog de vraag of ik het afkrijg, want Minne is er niet en ik heb nog maar een halve dag.
Ik ben Dirk Vis en ik ben niet degene die deze tegels zet.
Ik voelde me nietig en was blij met het gezelschap van Joëlle.
Ik ben Sisyphus.
Sisi-watte?
Ik ben Sisyphus, die knakker uit de oudheid die voor eeuwig dat rotsbok de berg opduwt, maar waarbij het rotsblok iedere keer wanneer hij het bijna boven heeft weer naar beneden rolt. Die gast ben ik nu.
Later op tv in de uitzending zag je mij bedreven raken in het tegelzetten, maar in feite raakte ik op dat moment bedreven in iets anders. Het was de eerste keer dat ik geslaagd antwoord gaf op een vraag van Joëlle. Ik speelde een betere versie van mijzelf en dat kwam in de uitzending. Doordat ik de mythe van Sisyphus in een enkele zin samenvatte werd ik verbonden met Joëlle, met Bart en Erica en met de kijkers thuis. Ik betegelde een wc die ik niet mooi vond, voor de tweede keer in twee weken, terwijl ik erover bevraagd werd op een manier die mij kleiner probeerde te maken, in een huis dat ik niet fijn vond, voor mensen die ik niet mocht en die mij niet mochten, die die tegels er straks weer af zouden halen en ik zette tegels zonder ervoor betaald te worden, zonder het goed te kunnen, maar vanaf dat moment met overgave. Ik verzette me niet langer. Ik ging op in het voor de camera klussen zoals ik op kon gaan tijdens de beste momenten aan mijn bureau. Met iedere tegel die ik op de muur zette, wiste ik een vlakje van mezelf uit. Ik begon plezier te krijgen in de proef die me werd afgenomen. Ik zou ernaar streven, deze staat van zijn. Het voelde als een bevrijding.
Ik ben Dirk Vis, ik ben een drone die wordt bestuurd door een gamer met een joystick vanuit een trailer in Nevada.
We namen koffiepauze, Bart, Erica, Joëlle en ik. We zaten op de stoeprand. Zwijgend. Of misschien spraken zij wel. Ik had me nog nooit zo leeg gevoeld, maar leeg op een positieve manier. Egoloos. Voor het eerst sinds ik haar een paar jaar daarvoor had leren kennen had ik geen flauw idee waar Minne was of wat ze aan het doen was.
Ik stuurde haar een bericht: De zon gaat zo onder. In mijn eentje naar het hotel. De straat in deze buitenwijk met betonnen huizen is helemaal grijs, maar er staan hier door de hele straat wonderlijke bomen die een soort lichtgroene mosjes als zaad hebben.
Ik kende deze bomen niet, wist niet of het zaadjes waren of iets anders, maar de bomen hadden een tapijt van lichtgroene, wollige dingen op straat achtergelaten en met hun minihaartjes filterden die het licht zo, dat het een landschap werd dat niet echt leek, maar fantastisch, verzonnen. Het leek een deken van in het avondlicht glinsterende groengele bolletjes, die uit een parallelle werkelijkheid kwamen en de geluiden van de nabijgelegen snelweg absorbeerden. Deze straat met haar geparkeerde auto’s, straatstenen, bomen en merels voelde alsof ze niet anders was dan ik, alsof zij en ik hetzelfde waren. Voor een kort moment keek ik door de illusie van alledag heen en zag dat ik zou oplossen, dat mijn individu zou verdwijnen, terwijl er iets anders van mij door zou gaan.
De bomen, de straat en de zaadjes, zij zijn de werkelijkheid en ik ben de droom.
✅ Bericht verzonden.
De buurman van BROOKLYN kwam net thuis op zijn motorfiets.
Ik zei: Wat zijn dat voor bomen?
Geen idee… Rotbomen, geven alleen maar troep op straat, het hele jaar door, elk jaargetijde wel wat.
Ik maakte geen foto van de straat, want ik vermoedde dat het heel moeilijk zou zijn, misschien wel ondoenlijk, om zoiets fantastisch op camera vast te leggen.
14
Vijf jaar eerder verbleef ik een maand in Syrië bij een bevriende uitgever in een writer-in-residency. Ik vertaalde een aantal teksten van het Arabisch naar het Engels, met behulp van een van zijn werknemers. Het waren vooral promotieteksten uit hun prospectus. We begonnen ook aan een serie volksverhalen die hij op schrift had laten stellen, maar nog niet had uitgegeven.
In een lang weekend reisden we met zijn auto door de woestijn. We bezochten eeuwenoude maar nog altijd in gebruik zijnde kloosters en kerken waar christenen eruit zagen als moslims en waar door de nonnen arak werd gemaakt, de woestijnversie van pastis. Dat was een jaar of wat voordat daar de burgeroorlog uitbrak. Er hing in het land een rare spanning, alsof het niet lang zo kon blijven, maar dat de boel zo mis zou lopen had ik niet kunnen voorzien.
Na urenlang door het zand gereden te hebben stopten we vlak naast Palmyra, een verzameling ruïnes waar toen nog de tempel van Baal stond, in het stadje Tadmor. Het was rondom een oase middenin in de woestijn. Tadmor bestond op dat moment uit vier delen: het tempelcomplex, de oase, het dorpje en een cluster van vijf-sterren-hotels voor schatrijke Saudi en Qatari. De hotels waren zo groot als kastelen, vormgegeven als moderne paleizen en de gazons werden constant besproeid met water. Ik kan de absurditeit van die plek niet genoeg benadrukken. We aten voor een habbekrats shawarma in het armoedige dorpje, waar geen enkele Saudi zich vertoonde. Ik maakte een toeristentrip op een kameel naar de tempel van Baal. Dit huis van de Babylonische oppergod is inmiddels gesloopt. Ooit gebouwd met Grieks-Romeinse middelen is het in haar lange bestaan een moskee geweest, maar ook als christelijke kerk gebruikt. Er wordt zelfs rekening mee gehouden dat die plek al duizenden jaren als heilige grond is gebruikt. IS zegt de tempel en de beelden erin te hebben vernietigd – en haar directeur onthoofd – omdat ze die beschouwen als afgodsbeelden. Vervolgens verhandelden ze de antieke kunstwerken, iets wat trouwens in de eeuwen voorafgaand aan IS ook consequent plaatsvond. Als je nu before- en after-plaatjes bekijkt van de tempel, dan lijkt het alsof er een natuurramp heeft plaatsgevonden.
Maar toen was dat allemaal nog niet zo. Mijn reis heeft blijvend indruk op me gemaakt, maar achteraf gezien ben ik er te kort geweest. Iets anders dan een korte onderdompeling in een andere cultuur heb ik er niet aan overgehouden. Wat me nog het meest is bijgebleven is die tempel. De vertalingen zijn nooit afgekomen, maar ik herinner me wel een bijzonder verhaal van hooguit twee bladzijden, over een rivier en de woestijn.
De rivier stroomt uit de bergen de woestijn in, maar daar blijft er telkens niets van over. De rivier wil de woestijn door, naar de heuvels aan de andere kant.
De zandkorrels uit de woestijn fluisteren: De wind doorkruist de woestijn en zo kan de rivier het ook.
De rivier ziet hier niets in: Hoe kan de wind mij, een rivier, dragen?
Het zand zegt: Je verdampt en de wind pakt je op en die laat je aan de andere kant van de woestijn, zachtjes, als regen weer vallen. Als je dat niet doet, kun je hooguit een moeras worden.
De rivier wil niet. Ze heeft het gevoel dat ze wat haar tot rivier maakt moet opgeven om dit te kunnen doen. Maar een moeras worden wil ze ook niet. Uiteindelijk geeft de rivier toe. Ze laat zich verdampen en voorzichtig richting de heuvels meevoeren door de wind en ondertussen herinnert ze zich vaag dat ze dit al eens eerder heeft meegemaakt. Sterker nog, dit is wie ze werkelijk is, dit is reality, dat voelt ze, ook al is dit misschien niet het meest voor de hand liggende om te doen.
15
Op het hoogtepunt van fysieke uitputting liep iedereen op de set langs elkaar heen. De klus in Sliedrecht was te groot, ook de productie en de cameramensen liepen op hun laatste benen. Minne en ik maakten iedere ochtend in het hotel een groentesmoothie. Vanaf de lunchpauze slikte ik dagelijks paracetamol, want alleen dan hield ik het vol tot ’s avonds laat. Overal getimmer en geklop. Poolse scheldwoorden (kurva matsj). Minne was ergens buiten. Er werd me iets gevraagd dat ik niet begreep. Ik registreerde de beelden en geluiden van wat er om me heen gebeurde zonder ze te snappen. Ik stond op. Ik moest al dagen mijn linkerbeen met mijn armen optillen, want mijn been deed het niet meer uit pure vermoeidheid, maar ik wist het zo te doen dat geen camera het zag. Ik ben naar buiten geglipt en een paar honderd meter verder op de stoep gaan zitten in de zon. Langzaam kwamen er weer gedachten. Tot rust gekomen liep ik terug naar de set en onderweg kwam ik Minne tegen die me in tranen vertelde dat ze met onze auto tegen een andere auto was opgebotst, maar omdat er geen camera bij was geweest, was het gelukkig niet echt gebeurd. We omhelsden elkaar en liepen samen terug.
We werden gefilmd op een bed dat we zelf hadden gebouwd. Ik pakte Minne vast en ze barstte in huilen uit. Op tv zag het eruit alsof het door de klus kwam. Het was een ontlading van die hele verhitte tijd, niet zozeer van de klus als wel van de heksenketel eromheen.
Dit is verreweg het krankzinnigste wat we gedaan hebben dit jaar, dat zei ik en dat ik zei “dit jaar”, dat was het laatste restje individu dat nog niet op wilde geven. In de montage zijn de woorden “dit jaar” eraf geknipt.
Dit is verreweg het krankzinnigste wat we gedaan hebben.
Dat zeg ik op tv en mijn zin loopt een beetje raar af qua toon, maar achteraf gezien is het correct.
16
Minne en ik hadden er eigenlijk al snel uit moeten vliegen, want we hadden bij aanvang de minste kluservaring. Maar we stonden in de finale. In de laatste weken viel ik iedere avond ogenblikkelijk in slaap na een hete douche om het zaagsel, de verf en de vragen van Joëlle van me af te spoelen.
Voor de live-finale uitzending greep ik als outfit letterlijk naar waar ik het makkelijkste bij kon uit mijn klerenkast. Ik had tot dan toe altijd een uitgesproken kledingstijl en excentriek gedrag gezien als manieren om gezien te worden, maar het tegendeel was waar: hoe minder zogenaamde zelfexpressie er in mijn kleren zat, hoe minder er in de weg zat tussen mij en de anderen, hoe meer ruimte er was voor daadwerkelijke interactie.
Om half negen precies werden we uit de kleedkamer gehaald en wachtten we voor de laatste maal voor de deuren van de homebase. Op de monitor zag ik hoe de camera onze kant op kwam. Minne en ik liepen omarmd de studio binnen door een haag van applaudisserende toeschouwers. De publieksopzweper joelde, Patrick kondigde ons aan, de studiolampen schenen ons in het gezicht en de camera’s dansten om ons heen. Achter het podium hingen gephotoshopte larger-than-life portretten van de andere finalisten en van ons. We namen plaats op de finalistenbank, knikten en glimlachten.
Patrick: Waarom verdienen jullie de hoofdprijs en wat zouden jullie doen met het geld?
Hij probeerde ons te verleiden tot verhitte uitspraken. Ik had inmiddels geleerd om te vergeten dat er een paar honderdduizend mensen meekeken. In mij was een leegte waar ik eindeloos uit kon tappen. Ik kon elke vraag aan.
Ik probeer niet te bedenken wat we doen als we de hoofdprijs winnen, zei ik.
Ik ben een avatar met gouden ogen die tegen kogels kan. Ik ben onaantastbaar. Ik sta in God-modus. Terwijl ik mijn antwoord gaf, zagen de mensen thuis Minne naast mij glimlachen. Ze beeldde met haar hand een bolle, zwangere buik uit. Ze maakte ermee iets dat diep privé was publiekelijk bekend en het was eindeloos slim, want er zou een baby komen of we nou wonnen of niet, maar het was een goed verhaal, het beste. Team BROOKLYN werd binnengehaald.
Stem op jouw favoriete koppel!
We glimlachten in de camera om de mensen over te halen op ons te stemmen.
Er kan nog de hele uitzending worden gestemd!
Nederland smste en er waren filmpjes met de hoogtepunten van de afgelopen maanden. Ik zag mezelf door een bouwmarkt rennen en ik herinnerde me hoe ik was achtervolgd door het camerateam. Ik hoorde mijn broer en mijn vader, die in het publiek stonden, joelen. Mijn vader, die er nooit in slaagt om een televisieprogramma uit te kijken, was in de studio. Het kon de violette kleur in de ruimte zijn, de herinnering aan onze statige entree, het oordeel dat in de lucht hing, het gevoel van opoffering van tijd en persoonlijkheid door de kandidaten of de aanwezigheid van mijn vader die me alles geleerd had wat ik van doe-het-zelven wist: opeens voelde het alsof dit moment, de live-finale, deze ceremonie waarvan we de details nooit hadden doorgesproken, van alles wat wij met zoveel mensen ooit samen zouden doen, misschien wel datgene was wat het meeste leek op een liturgie.
Reclame. Het publiek mocht over het podium lopen en wij mochten naar de wc. Onze make-up en microfoontjes werden gecontroleerd.
Terug op de finalistenbank zag ik de jury opkomen in een wolk van rook die blauw was uitgelicht. Ze gaven BROOKLYN een 10 en hij was zichtbaar ontroerd. Minne en ik kregen een niet al te positief oordeel. We zouden verliezen. In plaats van te klagen hoorde ik mezelf de jury netjes bedanken. Ik speelde mezelf – ik mag wel zeggen – overtuigend.
Kijk! Patrick keek verwachtingsvol naar de monitor waarop ieder moment de uitslag bekend kon worden gemaakt. Minne’s gezicht verscheen op alle schermen. Meestal filmden ze ons als koppel, maar nu was zij alleen in beeld omgeven door een paarsrode gloed. Het duurde kort, maar zoals alle momenten in de studio, deze onwerkelijke zone, voelde het tegelijkertijd ook eindeloos. In dat ene moment zat een nog korter moment, waarin zij zich realiseerde dat ze in beeld was, waarin ze besefte dat ze werd bekeken door Patrick, door het publiek, door onze vrienden en familie en door nog enkele honderdduizenden anderen thuis op de bank en in dat ene moment-in-een-moment keek ze naar mij, met de kracht van al die blikken van al die anderen bij elkaar opgeteld en terwijl ze keek, werd de paarse gloed rondom haar geel en wit. Naast haar verscheen een jongetje.
Papa! hoorde ik.
Ongelovig keek ik in het publiek, maar waar ik eerst mijn vader had gezien, stond nu Johan Huizinga. Voor wie verlangt naar transcendentie verdwijnt de vraag naar echt of onecht, zei Johan Huizinga.
De Minne op het scherm en de Minne naast mij zeiden tegelijkertijd en zonder dat ik nog iets anders hoorde: We verliezen dan misschien, Visje, maar we hebben ook gewonnen. We keren terug naar ons eigen leven en daarin kun je je opofferen. Als het allemaal afgelopen is, wil ik dat je me pakt.
Dagdroom (einde)
Voor de finale van de verlossings-show Ultimate Reality zetten we naast de tempel van Baal van piepschuim een decor bestaande uit met vlammen beschilderde Japanse rally-auto’s. In tegenstelling tot de meeste andere shows is hier alle muziek live. Te midden van de glanzende carrosserieën zingt een gemengd koor de koralen van Bach. Een kandidaat slingert op een Hammond-orgel de “Toccata en Fuga in D-klein” de studio in en daardoorheen ronkt een Subaru Impreza WRX rallywagen.
Bij de opening roep ik met een megafoon: In Ultimate Reality bestaat de hoofdprijs uit vervulling van de taak die je is gesteld.
Er wint iemand, ik feliciteer de winnaar, maar het kan me oprecht niets schelen. In de laatste minuten van het eerste seizoen houd ik de slotmonoloog die ik zo goed heb ingestudeerd dat hij er foutloos en alsof ik hem ter plekke improviseer uitkomt: Bedankt voor het kijken, wat fijn dat jullie er zijn. Jullie zagen het misschien niet, maar een van de mannen in pak die de winnaar kwamen feliciteren was Christiaan, de marketingmanager van Citroën Nederland. Hij keert volgend seizoen terug, want hij is nog niet klaar. Hij heeft nog geen nieuwe sponsor gevonden, maar hij laat niet los, hij wil verder. We keren volgend jaar terug voor een nieuw seizoen. Met Joëlle, met Rembert, met team Fellini, met mij, want mijn beproeving zit er nog niet op, en misschien ook wel met jou! Dus kijk volgend jaar weer, want dan geef je Christiaan een kans. Doe met ons mee, stuur ons de dingen die je zou willen doen. Wij dromen graag en wij dromen het liefst de dromen van anderen. Ultimate Reality gaat verder.
Stickers met “I survived the show” komen naar beneden dwarrelen. Ik kijk omhoog, naar het zwarte plafond van de studio dat bestaat uit een donkere massa kabels, apparatuur en trappen en ik denk opeens: dear God, I hope not. Ik zie het voor me, als in een visioen, alle komende seizoenen, heel precies en onafwendbaar: negen seizoenen van ieder tien afleveringen vol manipulerende, op roem beluste kandidaten, vol goedkope sponsorshots, met felgekleurde achtergronddecors, met afvalrondes, oordelen en in plaats van wat ik had gewild en verwacht, namelijk een gevoel van bevrijding voor mezelf en de anderen zie ik een grote, telkens terugkerende en met geen mogelijkheid, met geen megahoofdprijzen, kijkcijfersuccessen en minnaressen te vullen, almaar groeiende leegte. Aan die seizoenen en afleveringen en spin-off reeksen kan geen einde komen anders dan één waarin ik, goed getimed, onaangekondigd en daardoor met vol effect, bijvoorbeeld als een levend schild tijdens een beproeving in Syrië, voor het oog van de natie sterf.
17
Twee knallen klonken. Paarse confetti dwarrelde door de studio, muziek schalde en iedereen juichte. We konden het nauwelijks geloven, maar we waren de winnaars. Patrick feliciteerde ons. Mannen in pakken kwamen het podium op met een cheque ter grootte van een wereldkaart.
Aftiteling liep over onze benen. Die nacht dansten we met vrienden, familie, producenten, stagiairs en willekeurige vreemden. We hadden geklust, geshopt, gestyled, gequoot, sponsorshotjes gedraaid en voor even de kosmische orde bewaard.
Minne en ik liepen de studio uit toen het buiten alweer licht werd. Vanavond was vanzelf gegaan, ik kon het me allemaal nog precies herinneren. Ik had mezelf door de camera’s en de blikken van de anderen uit elkaar laten halen en daarna had ik mezelf langzaam weer opgebouwd met de pixels, de quootjes, de make-up, de fotoprints en de overige resten van mezelf die ik om me heen had zien liggen. In het leren omgaan met het programma, met wat de anderen van ons wilden, in het onszelf spelen, daarin was de wereld echt geworden. In onze armen hielden we de doeken met daarop onze eigen levensgrote, gephotoshopte gezichten. We liepen naar huis.
Epiloog
Ik kan weer lezen. Matthew Crawford, David Foster Wallace, Claude Lévi-Strauss, Heinrich Zimmer, Virginia Woolf, Tonnus Oosterhoff en nog vele anderen. Ik heb dit verslag geschreven aan het bureau dat BROOKLYN voor mij heeft uitgekozen. Iedere ochtend dat ik daar ga zitten, neem ik ook plaats in hun voorstelling van mij. Ik ben niet langer alleen de dromer, maar ook de droom.
Sindsdien vraagt iedereen of we op straat worden herkend. Soms word ik inderdaad als klusser aangesproken, maar vooral word ik sindsdien voortdurend herkend, niet als tv-persoonlijkheid, maar als persoon. Ik realiseer me nu pas dat het mijn leven was dat voordat we aan het programma meededen zo onwerkelijk voelde. Hyper-individualistisch. Ik voelde me altijd ongemakkelijk bij de kassa van de supermarkt. Het was normaal om nooit echt mee te doen, om altijd half onzichtbaar te zijn, met een koptelefoontje in één oor. Ik rekende als het even kon af bij de zelfscankassa, want dat was makkelijker omdat ik dan geen interactie hoefde aan te gaan met de cassière. Die cassière is tegenwoordig dezelfde, nog steeds verveeld, ze vindt me nog steeds stom of aardig, maar er is iets veranderd. Ik voel me niet meer ongemakkelijk, ik schaam me niet meer zonder te weten waarvoor. Ik besta, paradoxaal genoeg, door te zijn uitgewist. Zij heeft haar rol, ik de mijne en we horen bij dezelfde groep. Dirk Vis is iemand in de wereld van de cassières, automonteurs en theoretisch natuurkundigen en zij zijn dat ook in de mijne. Individualiteit bestaat bij de gratie van gemeenschap.
Voor veel kijkers zijn de verschijningen op televisie realistischer dan de mensen op straat, dan de cassière, dan de dorpsoudste. Patrick is je vriend en hij is even dol op jou als jij op hem. Je kunt alle karakters van “Keeping Up With the Kardashians” behalve op tv ook de hele dag door volgen op Instagram en Snapchat. Kanye West, de man van Kim Kardashian: Ik ben een god. Er is niemand die eruitziet zoals ik… wij weten niet wat er verdomme echt is.
Bij reality-sterren is alles overduidelijk een pose: haar, teint, uitspraken. Tegelijkertijd zweren kijkers, volgelingen en stemmers dat zo iemand eerlijk, echt en authentiek is. Ik ben slechts een paar maanden reality-figuur geweest. Ik kan alleen maar gissen naar de geestestoestand van iemand voor wie de leegte die ik kort heb ervaren de hele, decennialange werkelijkheid is geworden.
In Palmyra wordt nog steeds gevochten, precies daar waar ik ben geweest toen het nog geen nieuws was. De nagemaakte tempel van Baal die in London is onthuld is minder echt dan de ruïnes die ik op het nieuws zag, maar die zijn weer minder echt dan wat ik ervan in levenden lijve heb ervaren. Als je alleen maar kijkt naar de echte wereld, die van het nieuws, van klimaatverandering en van stofjes in je hersenen, dan zie je op een gegeven moment alleen nog maar steeds nieuwe en engere varianten op de hel die de mensen voor elkaar bouwen.
Terwijl ik dit schrijf worden er alweer nieuwe studio’s gebouwd met nieuwe surrealistische wandpanelen, nieuwe machines om zielen te reinigen, nieuwe settings voor moderne rites en collectieve dromen. De mysterieuze kleurverloopjes van de achtergrondjes in die studio’s, de abstracte schemer van de lampen in het decor, daarin zie ik de fantasmen van een samenleving die zegt vrij te zijn van rituelen en mysteriën.
Ik heb nog steeds geen tv gekocht en het is geen onwil, want ik houd van het medium, maar Minne en ik hebben het gewonnen geld besteed aan een houtkachel. ’s Avonds, als rondom ons huis in de appartementen van de buren de flatscreens op verschillende etages aanfloepen en de flikkeringen de straat paars en geel kleuren, staren we samen in de vlammen.
Colofon
Alle personages en gebeurtenissen zijn fictief.
Dank: Marte Boneschansker, Rosa van Gool, Lena Kinn, K. Michel, Sky High TV, Willem Sjoerd van Vliet.
Dirk Vis (1981) is schrijver, art director, redacteur van literair tijdschrift De Gids en docent aan de Koninklijke Academie van Beeldende Kunsten in Den Haag.
De Internet Gids Cahiers is een reeks nieuwe, literaire, digitale publicaties die wordt gecureerd door Miriam Rasch en Dirk Vis. Ieder werk is rond de veertig boekpagina’s lang en te lezen gedurende een enkele treinreis of in de rij op het vliegveld. De mogelijkheden van dit nieuwe publicatieplatform worden zowel literair als visueel en auditief onderzocht.
Cover-patroon: Hansje van Halem.
Uitgever: De Internet Gids, Singel 464, 1017 AW Amsterdam, webredactie@de-gids.nl, www.de-internet-gids.nl
Copyright bij de auteurs en Stichting De Gids.
Publisher:
De Gids
Language:
Nederlands
Genre:
art writing
De Gids Galerie presenteert de Automatische tekeningen van Harm van den Dorpel. Te bezichtigen bij Upstream Gallery in Amsterdam. In De Gids #2 van 2017 gaan ze vergezeld van het essay Schrijver van algoritmes.
Gallery
Over de Automatische tekeningen van Harm van den Dorpel
Wanneer ik iets mysterieus zie, wil ik weten hoe het in elkaar steekt. Als na bestudering blijkt hoe het werkt en het mysterieuze blijft alsnog bestaan, kan ik er eindeloos naar kijken.
De werken van Harm van den Dorpel lijken niet op iets of iemand, maar ze hebben wel iets esthetisch. Ze zijn kleur en vorm zonder opgelegde betekenis. De kleurstellingen, regelmatigheden en variaties zijn bevallig als die van een ornament. Visuele ritmes, herhalingen en sprongetjes spiegelen zich in je brein, ontketenen gedachten en stimuleren duizend-en-één associaties.
De Automatische tekeningen hebben geen horizon en geen conventioneel perspectief. De laagjes waar ze uit opgebouwd zijn doen denken aan een plattegrond of satellietfoto. Hun lijnen en arceringen lijken op patronen die worden gebruikt in herkenningssoftware, dezelfde soort grids als waarmee surveillance-programma’s beelden analyseren en waarmee foto-apps op je telefoon je vrienden herkennen. Die blik van software is gebaseerd op de vergelijking met van tevoren gedefinieerde patronen. Grafische vormen worden in die toepassingen gebruikt om mensen of voertuigen te identificeren, classificeren en supprimeren. In de tekeningen staan zulke vormen op zichzelf. Ze zijn zowel representatie als ornament. Ze kunnen, ontdaan van hun reguliere betekenis, een nieuwe betekenis krijgen. Ze verbeelden juist die dingen die software niet kan herkennen: oncategoriseerbaarheid, toeval, intuïtie. Dit is hoe software naar de wereld zou kijken als het vrij kon rondneuzen. De tekeningen bekijken is terugkijken naar de applicaties die jou de hele dag vrijwel ongemerkt in de gaten houden.
Vijf jaar geleden zag ik het mysterieuze in het werk van Harm van den Dorpel voor het eerst. Ik stond in zijn atelier in Berlijn, temidden van prints, glazen kubussen en sculpturen van epoxyhars. Van den Dorpel was begonnen zijn beelden die hun oorsprong vonden in de computer in een nieuwe, fysieke en geheimzinnige beeldtaal uit te werken.
Op de computer schrijft hij zijn eigen algoritmes, zijn eigen programma’s en hij maakt daarmee zijn eigen gereedschap. Algoritmes zijn series opeenvolgende, geautomatiseerde taken en berekeningen. Het woord algoritme kreeg de moderne betekenis in de 19e eeuw, maar komt van al-Khārizmī, de naam van een Perzische wiskundige en astronoom die werkte in het Baghdad van duizend jaar daarvoor.
Het lijkt bij de werken van Van den Dorpels vaak alsof ze met de hand zijn gemaakt, maar machinefuncties produceerden de composities. Anders dan je zou verwachten kiest hij zelf geen kleur, versleept hij geen lijn, trekt hij geen streep. Bij veel van zijn werk komt er geen hand in de buurt tijdens de totstandkoming. De kunstenaar typt codes op een toetsenbord. Het materiaal waar hij zijn vingers in doopt, bestaat uit data, functies en randvoorwaarden. Er zit afstand tussen de maker en het werk en toch draagt iedere lijn zijn persoonlijke signatuur. Harms handen schrijven van een afstand algoritmes. Zo komt zijn handschrift tot stand, zo blaast hij leven in zijn werk. Het zijn tekeningen die worden gemaakt door een onzichtbare hand.
De afstand tussen schepper en product, tussen hand en hoofd, tussen bedenker en uitvoerder, tussen specialist en consument, tussen investeerder en arbeider groeit overal. Mensenlevens worden steeds kunstmatiger. Met technologie dammen we de natuur in. Maar het levendige van Van den Dorpels artificiële beelden getuigt ervan dat die tweedeling bedrieglijk is. Techniek is onderdeel van de natuur. Het is de kunstenaar die het materiaal kiest, de rastering en de uiteindelijke selectie. Bij de robots die zijn Automatische tekeningen maken, blijft hij in de buurt om ze te corrigeren wanneer het beeld hem niet spannend genoeg is. Computers kennen alleen willekeur en mensen zien overal betekenis in. Al Van den Dorpels werken spelen met de spanning daartussen. Ook wanneer computerprogramma’s, datasporen en algoritmes steeds meer de wereld structureren staan er mensen aan het roer; de auteurs van de algoritmes. Zij maken fouten. En schoonheid.
Ik zie de geautomatiseerde tekeningen graag als plattegronden van maatschappelijke processen. In hun patronen kun je dingen herkennen als de opkomst van sociale netwerken, de uitwaaierende datasporen van je mobiel, de vliegroutes van drones en de lievelingsweggetjes van zelfrijdende auto’s. De complexe figuren weerspiegelen het scala aan productieprocessen, samenwerkingsverbanden en goederen- en informatiestromen dat nodig is om een viltstift terecht te laten komen in het atelier van een kunstenaar in Berlijn. Van den Dorpel gebruikt elementen uit alle fases van die grotere processen voor zijn verschijningen. Plezier, experimenteerdrift en toewijding zijn daarin even belangrijk als constructie, efficiëntie en techniek.
Harm van den Dorpel maakte werken voor talloze tentoonstellingen waaronder in het MoMa PS1 in New York, maar veel van zijn projecten zijn online te volgen. Sterker nog, ze ontkiemen op het internet. Daar cultiveert hij zijn projecten en je kunt meekijken hoe ze groeien. En net zoals bij sociale netwerken wordt jouw aanwezigheid gebruikt zonder dat je het merkt. Terwijl je kijkt, klikt en scrollt, beïnvloed je de groeiprocessen van de werken, zoals kamerplanten het merken wanneer je ze aandacht schenkt.
De serie die wordt gevormd door de unieke, automatische tekeningen is niet in opdracht gemaakt voor een koning, paus of hedge fund manager, niet voor iemands plafond en niet als statiën voor een contemporaine kapel. Het is vrij werk. Net als bij de meeste kunstwerken die nu worden geproduceerd worden de ongeschreven wetten gevolgd van de markt, van het systeem van galerie, beurs, verzamelaar en museum. In hun grootte, aantal, medium en materialen zijn de werken grotendeels bepaald door de onzichtbare hand van de markt. Van den Dorpel heeft een manier gevonden om daarmee om te gaan, door die ontstaansvoorwaarden mede tot onderwerp te verheffen, zonder te blijven steken in oppervlakkige kritiek. Uit zijn werken spreekt een levensinstelling die vertrouwen en troost schenkt aan een verwarde, onrechtvaardige en amorele wereld.
Geen verhaal, geen portret en alleen een glimp van gelijkenis met bestaande herkenningspatronen. Nu ik begrijp hoe de werken ontstaan, bieden ze iedere keer als ik ze zie zicht op iets nog veel mysterieuzers: de afstand tussen product en schepper wordt steeds groter tot die onoverbrugbaar lijkt, en toch ademt iedere kleur, lijn en stip de aanwezigheid van de maker.
Publisher:
De Internet Gids
Language:
Nederlands
Genre:
art writing
Fantasmen
Serie columns over het digitale beeld voor De Internet Gids onder de titel Fantasmen.
Gallery
Fantasme VII: Met de kennis van straks
Iemand die nu al handelt met de kennis van straks is een visionair. In de politiek wordt wel eens gesproken over de kennis van nu of de kennis van toen. Er zijn weinig mensen in de politiek die je visionair zou kunnen noemen.
Een foto is een moment dat is stilgezet waar je op latere tijdstippen naar terug kunt kijken. Naar een foto vooruit kijken, kan ook. Iemand besloot voordat deze nieuwsfoto zou worden gemaakt om een geabstraheerde adelaar te plaatsen, waarschijnlijk om de politicus die ervoor zou komen te staan iets van mythische proporties te geven. Soms valt vooral de klauw van de roofvogel op die precies op de juiste hoogte hangt om de spreker te grijpen. Soms lijken de lichtgrijze vleugels even de hare.
Spoiler alert: als je de volgende spoilers over de film Arrival leest, blijft de film even interessant om te zien. Amy Adams speelt in Denis Villeneuve’s film een knappe taalwetenschapper. Ze is aangesteld als contactpersoon tussen het Amerikaanse leger en de zevenbenige aliens die in reusachtige, augurkvormige schepen met hun eigen zwaartekrachtveld uit de mist zijn opgedoemd.
Waarom zijn jullie naar de aarde gekomen, wil het Amerikaanse leger weten van de aliens. Een paar keer komt die zin in beeld want dat is de vraag die de wetenschapper moet zien te vertalen. Terwijl de taalwetenschapper onderzoekt wat het doel van de aliens is, dringt langzaam tot haar door wat ze in haar eigen leven mist. Ze maakt zich met veel moeite hun vreemde taal meester en daarmee verwerft ze tot haar eigen verbazing ook de mogelijkheid om in de toekomst te kijken. Ze beleeft visioenen alsof het stukken opgenomen home-video zijn.
Wat blijkt: de aliens leven in een niet-lineaire, maar allesomvattende, circulaire tijd en op de een of andere manier zit dat ook in hun taal. Hun levens kennen net als hun zinnen begin noch einde. Ieder van hun berichten is ook een beeld en staat buiten de tijd. Hun taal is een cadeau aan het hoofdpersonage, een gave, een gereedschap en een wapen. Amy Adams’ personage heeft een volkomen nieuwe beeldtaal leren beheersen. Daardoor kan ze tegen het einde van de film kennis die ze eigenlijk nog niet heeft toch al gebruiken.
Ik kan niet in de toekomst kijken, maar na Arrival vermoed ik: een visioen hebben is op meerdere momenten in de tijd tegelijk zijn. De film gebruikt de aliens met hun bizarre taal om het vreemde en tegelijk comfortabele idee te introduceren dat de tijd een illusie is.
In zijn filmrecensie schreef James Gleick dat de film slim weet te verhullen dat tijdreizen paradoxaal is. Uit zijn boek Time Travel heb ik: tijdreizen bestaat niet. Natuurlijk heeft deze auteur – die eerder al levensveranderend schreef over informatie als materie – gelijk. Toch zou ik liever willen zeggen: tijdreizen is onrealistisch.
Angela Merkel sprekend voor de onrealistische roofvogel lijkt niet erg opgewekt. Volgens mij zegt ze dat we moeten strijden tegen de natuur die ons dreigt te verzwelgen. Dat het een bij voorbaat tragische strijd is, omdat we zelf onderdeel van die natuur zijn. Dat onze enige redding is om alsmaar geavanceerder en kunstmatiger te leven. Dat we ons zullen moeten verenigen in opnieuw uit te vinden unies en religies. Dat we nieuwe baby’s moeten maken.
Laat de aliens maar komen. Hopelijk zijn er politici die hun vreemde, hallucinerende taal willen leren.
Publisher:
De Internet Gids
Language:
Nederlands
Genre:
art writing
Fantasmen
Serie columns over het digitale beeld voor De Internet Gids onder de titel Fantasmen.
Gallery
Fantasme VI: Verzinsels
In grote steden neem ik graag de metro. De deuren schuiven dicht, ik ga zitten, een piep klinkt, de wielen ratelen. Voordat ik de ondergrondse in ben gestapt, heb ik in het museum een foto genomen van een foto aan de muur. Er is iets aan die foto, maar ik weet nog niet wat. De schrijver John Berger, die afgelopen week overleed, zou de compositie op de foto misschien tekenen om die beter te leren kennen. Ik heb geen tekenspullen bij me, maar wel zijn boekje Confabulations (Verzinsels) dat vorig jaar verscheen. Berger was voor velen een held. Hij wist politiek engagement te koppelen aan esthetiek en verwondering.
Ik lees: De globale tirannie van het speculatieve, financiële kapitalisme, die nationale overheden gebruikt als slavendrijvers en de wereldmedia als drugsdistributeurs, die tirannie die als enige doelen winst en accumulatie heeft, die legt een levensvisie op die hectisch, meedogenloos, precair en onverklaarbaar is en de mate van onverklaarbaarheid groeit met de dag.
Ik moet langzaam lezen en bladzijden bewaren om niet het hele boekje al in de metro uit te lezen. De coupé’s knarsen: het geluid van een reis door de bloedbanen, botten en zenuwen van een onvoorstelbaar groot wezen.
De foto waar ik een foto van heb gemaakt heet Children dancing by the lake. Drie jongetjes vormen samen één ding. Bij nader inzien zijn het er misschien wel vier, of vijf en van allemaal is niet te zien waarop ze dansen. Dansen is je mee laten voeren op een stroom buiten jezelf. Als er een filmpje van dit moment aan het meer bestond zou daarin muziek kunnen klinken. De foto werkt zo wonderbaarlijk, omdat onbekend is waar het plezier van de kinderen vandaan komt. Het lijkt me niet onwaarschijnlijk dat de fotografe, Barbara Morgan, pure energie wilde fotograferen.
De foto is een schematische weergave van een echte dans, zoals de rode en witte, plastic bollen die ik nog van school ken een schematische weergave zijn van echte atomen. Atomen waren ooit ondeelbaar, maar toen ze toch in protonen en neutronen bleken op te delen en daarna opnieuw in de nog kleinere quarks, schokte dat de wereld en wisten velen niet meer wat ze moesten geloven. Voor wetenschappers zelf zijn de parallelle werkelijkheden en verwrongen geometrie van de natuurkunde gedeeltelijk ook een geloofskwestie. De beste science fiction van het moment vind ik bij snaartheoretici: geen sf-auteur krijgt zulke gekke en tegelijk geloofwaardige dingen verzonnen als zij. Er zit troost in om te lezen; quarks komen nooit alleen. En overal in de zichtbare wereld, op straat, onder de grond, achter de meterkast, stellen natuurkundigen zich een kleine ‘veelvuldigheid’ voor, een serie extra dimensies opgerold tot onzichtbaar klein formaat.
John Berger schreef, vrij vertaald: Als we zouden weten hoezeer we het risico lopen dat onze verhalen met ons aan de haal gaan, zouden we ze dan nog op dezelfde manier verzinnen?
Berger dacht van wel.
De remmen van de metro knarsen. Ik stap uit en neem de roltrap omhoog. Het is koud en ik sta op Union Square of Stadtmitte of Knightsbridge. Thuis in Nederland vergeet ik vanzelf dat we daar in de luwte liggen van de veel grotere krachten die de wereld bestieren. Het waait en ik rits mijn jas dicht. Het grootste gedeelte van de tijd ben je in jezelf een geheel. Als je je mee laat voeren door een grotere stroom, door muziek, door nieuwsberichten of een trits rijtuigen word je een deeltje. Dan kun je kiezen in welke stroom je je laat gaan. Ik denk aan jou die thuis een boek dichtslaat, jij die de kruiwagen met hout vult, jij die nog een kop koffie bestelt en jullie denken aan elkaar en aan mij zonder dat we dat hebben afgesproken. Kort vormen we een molecuul dat doelloos danst op niet-bestaande muziek.
Publisher:
De Internet Gids
Language:
Nederlands
Genre:
art writing
Fantasmen
Serie columns over het digitale beeld voor De Internet Gids onder de titel Fantasmen.
Gallery
Fantasme VI: Golf en rots
Nieuws, tweets en berichten komen tot je in stromen. Dat lijkt misschien een gelijkmatig gekabbel, maar in elke stroming zitten rimpelingen en golven van wisselende grootte.
De foto van de witte golf die bijna het beeld vult, zou een moderne variant kunnen zijn op de beroemde en eeuwenoude tekening van Hokusai. In zijn watergolf moet je goed kijken om de boten te kunnen zien. Op deze foto zie je de naakte baadster bijna niet.
Hokusai googlen levert meer hits op dan Picasso en Michelangelo bij elkaar. Zoek je op plaatjes, dan krijg je een eindeloze reeks golfjes op het scherm. Reproducties van zijn tekening: een fotorealistische, geënsceneerde Hokusaigolf, de dreigende muur van water uitgeknipt en geplakt boven een surfer, een computergetekende variant achter een zonnebadende vrouw voor een zonnebrandreclame, kleine broertjes en zusjes geprint op t-shirts, jurken en petten en een tattooage-golf op iemands bil. Je hele scherm vol getekend water en opvliegende spetters. Ik denk dat Hokusai van dat beeld gelukkig zou zijn geworden. Hij werkte zijn volledige en lange leven, vulde meters boeken met getekende landschappen, beroepen en bovennatuurlijke wezens en maakte erotische prentenboeken – ‘de boeken om te lachen’, maar is het beroemdst geworden met die ene golf.
De werken van Hokusai bekijkend in een boek met reproducties, trof ik een oude mythe waarin een watergolf verliefd is op een rots. Keer op keer werpt de golf zich liefdevol op de rots. Bij iedere golfslag eet ze hem een klein beetje verder op. Golf en rots hebben elkaar lief, zijn trouw, maar na duizenden jaren wordt de rots poreus, kalft af en stort in zee, dwars door de golf heen naar de bodem van het water. Verveeld gaat de golf – golvin? – op zoek naar een nieuwe rots.
In de rechteronderhoek van de foto hierboven is nog een klein puntje te zien van een rots. Het is een foto van een golf en een vrouw, maar het is het uitzicht van de rots.
Van de schuimvlokken die tussen de camera en de vrouw zweven is moeilijk te zien of ze dichterbij de lens zijn of bij haar. Hun grootte en onscherpte doen vermoeden dat ze dichterbij de lens zijn, maar waar ze ook zijn, ze geven het gevoel dat de vrouw zich bevindt ìn de golf. Ze staat in die metershoge kolking in alle rust. Geen paniek, geen armen in de lucht. Ze weet natuurlijk dat ze wordt bekeken. Roerloos en kalm laat ze zich overspoelen.
Een gelukkig mens is zij die weet hoe en wanneer ze gelukkig is. Ik weet niet van wie ik dat heb, maar ik weet wel heel goed wanneer ik gelukkig ben. Geluk komt in een golf. Niet vaak. De omstandigheden zijn bij mij altijd grofweg gelijk. Ik zit naast iemand die ik graag mag en die zit te studeren in een boek. Ik sta op het punt te lezen, maar doe het niet, want ik word juist dan overspoeld. De laatste keer dat dat gebeurde had ik het boek The Re-enchantment of the World: Secular Magic in a Rational Age samengesteld door Joshua Landy en Michael Saler op mijn schoot. Ik ben er niet aan toe gekomen dat boek ook uitvoerig te lezen, want ik keek op en genoot voornamelijk van mijn favoriete huiskamercafé, van de persoon naast me, van de map met teksten die ik nog door moest nemen, van mijn gesloten laptop met de werkbestanden die op me lagen te wachten, van de nieuwsberichten die ongemerkt binnenstroomden en van de concentratie en het zachte geroezemoes.
De titel van dat boek is me bijgebleven en varianten op die zinsnede lees ik steeds vaker tussen de regels door van de stromen informatie om me heen. Soms komt er een golf die je optilt, onvoorspelbaar als een tsunami. Als iets of iemand je overspoelt dan heb je kort de tijd om te proberen de golf te berijden. Het paradijs kun je niet opzoeken, maar je kunt er wel de omstandigheden voor creëren: trainen, oefenen en goed opletten om zodra de golf komt, je niet te laten uithollen of verzwelgen, maar verkwikken en vernieuwen.
Publisher:
Cinekid
Language:
English
Genre:
art writing
This essay is part of the publication Enter the Writers, part of the project Cinekid Unfold, realized for the Dutch new media festival Cinekid, and created in collaboration with PublishingLab (Amsterdam) and Domein voor Kunstkritiek.
Gallery
Toolbox Full of Dreams
‘The artist that would practise his craft well must first sharpen his tools.’ (Confucius, Analects, 15:10)
You can see how people organise their lives by the the tools they use. The dreams of an artist can be seen in his or her toolbox. For an inconceivably long period of time there was nothing in the human toolbox but the axe, which launched the archaeological archive some two and a half million years ago.(1) However new tools are being developed at an increasingly faster tempo, and it now feels like they just land in our laps. The axe is another thing that my father has taught me to handle, but something like virtual reality glasses are as new for me as they are for him. With each new tool we are able to experience something that could previously only be imagined. The world outside our immediate surroundings largely comes to us via screens. How we organise our lives is perhaps most determined by apps and games: how we spend our time on the train, how we find our music, when we meet up with whom, how we find our way in the world. We follow the patterns determined by multimedia giants and data barons. An unelected class of billionaires that own newspapers, television networks and social media channels direct the broad lines of our lives. We are encouraged to use our computers and phones to view content, to listen and to read. Most digital screens deal with us in a way that exposes us, whereby our information is seen as material to be used and sold by others. Whoever creates something makes use of one of the numerous freely-available tools. But are there also artists who function within this media maelstrom and have simultaneously found ways to escape it? I'm looking for makers who with their games and apps show the luminous and pixelated reality for what it is: a dream.(2) And it is true that they need to make their own tools to do this?
I am fascinated by artists who put energy into choosing and developing the right tool. For example, the cave artists thousands of years ago who were able to make their images of wild animals so lifelike only by viewing the three-dimensional surface of their cave as an instrument for their drawings.(3)
In their footsteps, painters from all centuries have spent time preparing, developing and inventing ways to make colours look more beautiful on their canvases than in reality. You no longer need to make your own pigment nowadays; we take it for granted that it can be bought ready made. But in the twentieth century, one artist dreamt of paintings so intense that the canvases could only be enjoyed in person. He invented a way to bring the gemstone lapis lazuli directly onto the canvas with a special adhesive compound.(4)
A photographer who wanted to see the moments between the moments built a camera that could record more frames per second than the human eye.(5) For the first time, photographs were able to move. He was able to visualise the phenomenon that at some point a galloping horse has all four legs off the ground.
There is often a special tool playing an important role behind the scenes in the most famous films. One especially beautiful historical costume drama(6) could only be filmed with a lens developed for NASA to look at the moon. This borrowed lens enabled the filmmaker to travel 300 years back in time and catch the light as it shone on the baroque interiors and costumes, for the first time without artificial light.
An artist who wanted to make images that surprised himself programmed a visual social network for other artists for that purpose.(7)
A game designer who wanted to take a closer look at the everyday experience of sitting at the computer built a 'mod', a modification of an existing game engine. Instead of a twist on the classic first-person 'shoot 'em up' game in which you as a player mainly shoot monsters, he built something essentially different. A game that plays with the buttons on your keyboard and with your expectations. A computer programme that makes you wonder if you're the boss of the buttons you press, or vice versa.(8)
A writer builds a chat programme and works what her users say to each other into her poems.(9)
A kid with a smartphone can now easily make a horse float. Such a child may later build an app that shows a different worldview than that promoted by current app stores, with their technological fixes and updates with little innovative content.(10)
Artists develop their own tools and realise their dreams.(11)
The latest addition to this list is the work of Daniël Ernst. He makes widely acclaimed dioramas, virtual reality boxes that you can step inside. In an early work of his, Diorama #3, you find yourself in an abandoned toll guard house. You can walk up and down a bit, and exert minimal impact on the curtains with the VR controller, but that's about it. It is no more than this, but you feel with your entire body that it works, that you are experiencing something you've never experienced before. As soon as you put Ernst's headset on, you enter an intermediate world and you can do things you could not before, such as move through walls.(12)
Where others immediately make use of all of the possibilities, Ernst gives himself strict, specific restrictions: no endless virtual landscapes, but a single, carefully considered area. No repetitive creatures and inexhaustible weapons, but a precisely chosen number of objects and details. Ernst does not evoke a surreal world beyond ours, but shows you an alternative reality in our world.
"When you're done, you can shake your head to get out," he tells his visitors. Indeed, as if you're waking up from a dream. Ernst writes his own code in order to be able to work with the VR controller inside the virtual world of his creations. He enters his own work in order to sculpt and draw inside. I believe that's crucial. Every square millimeter has passed through his fingers. It's not technological sensationalism; Ernst uses technique to make an even greater mystery tangible.
As I write this, Ernst puts his hand on his Diorama #4, a miniature virtual reality opera that people will be able to wonder at synchronously all over the world. I've seen an early test: putting on the headset is like taking a seat in a virtual theater. You're in a kind of retro-renaissance. It must be like this when you see a shining star light years away at close range. Daniël Ernst told me that he dreams of making eye contact with a supernova.(13) Such a thing can only be accomplished by someone who takes his tools seriously. Ernst's earnestness.
Making your way through virtual spaces with Ernst's interfaces means experiencing something you've never experienced before. It's liberating. At the same time you experience how those same interfaces you use almost mindlessly all day long – including Internet browsers, phone games and menu items – structure your normal life. After having a mobile phone for a few years, you can no longer schedule an appointment without extensive back and forth messaging. You learn the alphabet, and can then never look at letters again without reading them. The tool with which you work also works on you.
Paradoxically, makers who offer you other realities provide a view of the world as it is in all its mystery. The broader context within which a work is created determines what it will look like. The perfecting of the tool is already to a large extent the work. Those who want to show that what is usually presented as reality is in fact an illusion can invent new tools. You can let your dreams loose in your toolbox.
Footnotes
(1) According to some scientists, the first words arose simultaneously with the first axes. Philosopher Ludwig Wittgenstein said that words are primarily things used to get something done: thanking, cursing, greeting, praying. In his 1953 Philosophical Investigations he wrote: ‘Think of the tools in a toolbox. The functions of words are as diverse as the functions of these objects.’ Later in the text, Wittgenstein compared words to the levers in a steam locomotive. Today however I would prefer to compare them to the apps on your phone: they all do something different.
The pencil case is also expanding. I am typing the final version of this essay on a laptop, but I have already used the following, in chronological order: a pencil, a notebook, a smartphone, the Clear app, a Neo2 AlphaSmart, a printer, A4 paper, scissors, a fineliner pen, the full screen distraction-free Ulysses word processor and a series of blogs. Inspired by the works I describe later in this essay, I added a 'twitterbot' as my newest tool. Perfecting an adult twitterbot requires more work than I could carry out in the course of writing this essay, but some sentences are the first results of working with a bot.
(2) This question came to me after reading the bright essay Echt zien (To really see), published in 2011 as a booklet by author Bas Heijne. In his perspective, the novel enables to see the reality that is continuously presented to us on small and large screens in our cities, automobiles, offices and living rooms for what it is: an illusion.
(3) The Lascaux Caves are masterfully filmed by Werner Herzog in his Cave of Forgotten Dreams (2010). He was one of the few able to make such sublime use of the newly-invented 3D film camera, and watching his film must be nearly as enchanting as actually entering the caves. Edwin Abbott Abbott also brought the third dimension to life in the novella Flatland: A Romance of Many Dimensions (1884). Under the pseudonym A. Square, he wrote a story set in one-dimensional space. The narrator tries to explain the third dimension to the residents of the second dimension. Contemporary readers of the book can experience something of the scientific theory that there are eleven dimensions.
(4)The colour Yves Klein Blue consists of the lapis lazuli gemstone and a chemical adhesive bonding. Even the most skeptical anti-modernist must admit that canvases with this colour emanate an extraordinary power: a force which can only be experienced in real life and not through images of the paintings in catalogues or magazines. The paintings of Yves Klein remind me of the story The colour from space (1927) by science fiction writer and cult figure H. P. Lovecraft (what a name! really his name!). An alien object lands in a field, leaking a previously- unknown colour into the surrounding terrain. It is clever of Lovecraft to choose an unheard-of colour. He describes it too: pearly, yet different. You can see the colour before you and at the same time you can't, because you know that the colour is incomprehensible. That is possible only with words.
(5) Stretching time, as photographer Eadweard Muybridge did, is a widely-used literary technique. A great example is the book The Mezzanine (1988) by the American writer Nicholson Baker. This full-fledged novel describes only the period of a single lunch break. But there is no shortage of examples of the time stretching technique: thick books that describe only one day or a single phone call for example. I have yet to come across a book that describes everything that happens in a single second, but that doesn't mean that this book doesn't exist.
(6) Barry Lyndon (1975) by Stanley Kubrick. The formidable images in this film are reminiscent of the paintings by old masters. In language it is very easy to retrieve the past: which text does not begin with some quote from a long-deceased author?
(7) The visual, social network is called delinear.info and was designed by visual artist Harm van den Dorpel in 2014.
(8) Playing The Stanley Parable game (2011) by Davey Wreden is a bit like reading Italo Calvino's novel If on a Winter's Night a Traveler (1982), which introduces a character named The Reader. Calvino pulls the rug out from under your feet while you read. "I wanted to mess with the player's head," Davey Wreden calls it. In The Stanley Parable you become hyper aware of yourself: how you're reading or pressing buttons. You wonder for a moment what it is real and what is not, and that feels impressive.
(9) This example does not yet exist in reality. It is an preliminary result made with the twitterbot mentioned in footnote 1: a programme in the design phase that searches live tweets and combines the results with a database of words in order to generate a series of new artists and their dream tools.
(10) Philosopher Matthew Crawford would definitely appreciate such an app. Crawford wrote the book The World Beyond your Head (2015), in which he demonstrates – with amazing precision in just a few concrete examples and better than I can repeat here – how the interfaces of most apps control the user's position, gaze and expectations. This happens completely unnoticed, and extends beyond the smartphone.
(11) One of my favorite not-yet-in-existence apps is the electronic device that Crawford Tillinghast in the story From Beyond (1920), again from H. P. Lovecraft, has developed: the Resonator. This device sends a resonant wave to your pineal gland so that you as a user are able to perceive layers of existence that exist but are not part of 'reality'. The story ends in pure horror and shows that we should be happy that we can't absorb everything with our senses just like that. At the same time it would not surprise me if someone presented an app in a dozen years that visualises all of the dark matter floating through space.
(12) In fact, Diorama #3 is a contemporary and hi-tech version of the story Le Passe-Muraille (1943) by the twentieth-century writer Marcel Aymé, in which the main character can walk through walls (which incidentally gives him more stress than benefit). Aymé's stories have the same physical effect on me as the work of Daniël Ernst, where you sometimes feel more spirit than human.
(13) In - again - Italo Calvino's short story collection Cosmicomics (1965), the author casts supernovas, planets, interplanetary dust clouds and black holes with equally unpronounceable names in leading roles as all-too-human characters.
Publisher:
AtlasContact
Language:
Nederlands
Genre:
verhaal
Houthakkersfeest Lage Vuursche
Op het houthakkersfeest sprak ik over De man en het hout van Lars Mytting, en vertelde mijn eigen houthakkersverhaal.
Gallery
Van mijn vader kreeg ik een bijl. De allerbeste bijl, zijn oude bijl. En een bijl moet je gebruiken, maar ik woon in Amsterdam en ik heb geen bomen. Dus plaatste ik een advertentie in de krant: “Moet die boom om? Ik heb de beste bijl en hak ik hem graag om in ruil voor het hout.”
Eerst gebeurde er niets, bleef de bijl ongebruikt, vergat ik de advertentie, totdat er iemand belde. Een vijftien meter hoge berk in een binnentuin in Rotterdam moest om. Ik zei ja is goed. Heb ik heel vaak gedaan. Bluf. Ik had het één keer eerder gedaan in mijn vaders tuin, met een oefenboom die op de houtschuur van mijn vader was gevallen. Graag. Doe ik. En toen ik de foto’s zag die de mevrouw me toestuurde van een alleraardigst binnentuintje en een gigantische berkenboom, dacht ik: ik heb wel een bijl, maar geen zaag, geen klimtuig, geen auto, geen ervaring. Ik kan dit niet alleen. Dus belde ik mijn vader.
De dag voordat we naar Rotterdam zouden gaan sliep ik slecht. Wakker ver voordat het licht werd, was de boom in mijn verbeelding gegroeid tot ver boven de daken van de huizen. Ik keek nog eens naar de foto’s. Hoe kon die boom daar vallen. En ik wist niet of ik het wel zou durven.
Wij durven veel, had mijn vader gezegd. Maar ik bereidde me voor om tegen mevrouw Berkenboom te zeggen, sorry we moeten uw boom laten staan.
Waarom wil je dit doen? vroeg mijn vriendin. Voor het hout, had ik moeten zeggen, maar ik zei dat ik het niet precies wist. Voor de spanning, of om te zien hoe dat zou zijn bij wildvreemde mensen.
We reden erheen met in de aanhangwagen twee oranje kettingzagen, jaren oud maar blinkend als nieuw. Met de beste olie en benzine, want die ruiken zo lekker. Met veiligheidsschoenen en een refill station. Klimtuig. Werkhandschoenen. Een helm, een touw, nog een touw, een ladder, een hiep en twee bijlen. De halve Stihl-catalogus.
De eerste keer dat ik houthakte was vanwege liefdesverdriet. Het was uit met mijn vriendinnetje en ik was boos op haar en op mezelf. In de kerstvakantie heb ik vier populieren van vijftig jaar oud in kachelklare stukken gehakt. Hakken gaat ook altijd om iets anders. Ja de boom moet in stukken en daar is de bijl het gereedschap voor. Ja de interne vezelstructuur van het hout gaat bij iedere klap losser zitten en het boomsap spat omhoog, maar met iedere slag lost zich ook iets op in je systeem. Met de steel van de bijl breng je ook ideeën op gang.
We komen aan in Rotterdam. Mijn vader brengt de zaag in orde en legt hem op de grond voor de boom. Hij zegt ermee, nu jij. Dit is de eerste keer dat hij mij de boom om laat doen. Ik doe alsof ik dit al honderd keer heb gedaan, terwijl de boombezitster staat te kijken. De buren zijn naar buiten gekomen. Vanuit de balkons zie ik neuzen mijn kant op staan. Ik zaag een wig in, zoals ik dat mijn vader altijd heb zien doen. En dan leg ik de zaag apart en pak de bijl. Want ik wil weten of je dan beter voelt wanneer de boom valt dan met een kettingzaag.
Met de bijl duurt in ieder geval een stuk langer. Mevrouw Berkenboom is naar binnen. De buurman zegt, je wordt er twee keer warm van. De verbranding in mij reinigt oud zeer. Houthakken is ook denken. Keizer Wilhelm de tweede had na de eerste wereldoorlog zoveel om over te denken dat hij rondom kasteel Doorn waar hij zijn laatste levensjaren in ballingschap sleet alle bomen in zijn eentje omhakte. Ik hak. En ik denk eraan dat mijn vader en ik zelden spreken. Tijdens familiediners kort. Als kind al helemaal geen woord. Maar hij weet alles van bijlen en hout en bomen. Hij heeft me alles geleerd en de rest weet ik van Lars Mytting. De man en het hout. Ik mailde hem, Lars Mytting, om hem te vragen wat hij graag leest. En hij zei dat wat hem betreft de beste literatuur voor mannen is de Stihl-catalogus.
De Rotterdamse berkenboom moet vallen in de richting van het huis, vlak langs het tuinhuis van de buren, precies tot aan de oprit waar mijn vaders auto staat. Ik hak. De boom is dik. Minstens evenveel jaarringen als mijn vader. Ik had best wat meer mogen zagen, maar nu kan ik niet meer terug. Voorbijgangers kijken toe en ik zie ze denken, dit gaat mis. Mijn vader poetst zijn aanhanger. Als ik de wig maar correct heb aangebracht.
Ik beuk mijn bijl de boom in zoals de Neanderthalers duizenden jaren geleden ook al hun stok met steen tegen de stam sloegen. Dit is de bijl waarmee mijn vader in zijn voet hakte toen alleen zijn klomp hem behoedde voor amputatie. De bijl die een jaar lang ongebruikt als trofee in mijn woonkamer hing. De bijl waarop ik mijn studievrienden een lijntje coke aanbood. De bijl waarmee ik mijn vriendin zal verdedigen indien nodig. De bijl waarmee ik mijn dochter zal leren hoe ze een boom omhakt of ze dat nou wil of niet. De steel van deze bijl is met de hand gemaakt en volgt de curve van de nerf van het hout en dat maakt hem sterker dan alle andere bijlen. De esdoorn waarvan de steel is gemaakt stond een halve eeuw in Noord-Amerika recht omhoog. Deze bijl is gemaakt omdat een mens van zichzelf een nogal beperkte slagkracht heeft. Zoals een mens van zichzelf ook een nogal beperkte denkkracht heeft. Althans ik.
Ik jaag de bijl de berk in en ik realiseer me; ik zette die advertentie niet vanwege het hout, maar omdat dit het voornaamste is dat ik met mijn vader deel. Zweetdruppels. Hoelang moet ik nog hakken? Ik zie mijn vader naar me toekomen vanaf de aanhanger en dan sla ik de laatste slag. Ik voel: het moment tussen tegen de zwaartekracht in omhoog toornen en vallen, dat is heel eventjes zweven. Dat moment komt altijd plots. Of je nou werkt met zo’n machine die een hele boom in drie seconden in stukjes verwerkt, met een Stihl-kettingzaag of met een hakbijl. De boom zweeft, ik schrik en kijk naar mijn vader. De buurman roept iets. Een tel later valt de boom richting het huis, langs het tuinhuis van de buren tot vlak aan de aanhanger, precies waar hij moest vallen.
Een gevelde boom in stukken zagen en de blokken opstapelen in de aanhanger dat is praten voor mensen die niet veel zeggen. Mijn vader zei, ik ga een keer dood, maar dit hebben we in ieder geval gedaan.
Publisher:
De Internet Gids
Language:
Nederlands
Genre:
art writing
Fantasmen
Serie columns over het digitale beeld voor De Internet Gids onder de titel Fantasmen.
Gallery
Fantasme V: Lik me
Meer dan een miljoen mensen vindt deze foto leuk. Ik zag de foto op een Instagram-feed die ik soms wel volg, soms niet. Iedere dag vraag ik me opnieuw af naar wie ik 's ochtends op wil kijken.
Een greep uit de comments onder het beeld:
“My everyday inspiration”
“Warum wird das Bild so gefeiert?”
“👅”
Doorklikken op #tongueouttuesday levert talloze honden en katten met uitgestoken tong op en af en toe een beestje met baasje in dezelfde pose. Een meisje solo heeft een populaire fotofilter over haar gezicht: een getekende neus, oren en een lange, rollende hondentong. Voor mij is het allang duidelijk dat Instagram iets is voor dieren.
De giraffe op de foto steekt vermoedelijk zijn tong uit, omdat er buiten beeld een tak met bladeren voor zijn neus wordt gehouden. Bij een dier is het altijd gewoon een tong, maar bij een mens heeft het iets uitdagends. Je tong uitsteken is willen likken.
In de roman De berg van licht vertelt Louis Couperus over het volk van Rome dat aan de kant van de weg wachtte om een glimp op te vangen van de zonnepriesters, magiërs en keizerlijke familie die in hun draagstoelen voorbijkwamen, maar de gordijnen waren gesloten. Een gelaat verscheen “dat een puntige tong uitstak [...] en zij die het zagen schaterden het uit en joelden en jouwden en juichten, kinderlijk blij dat ze toch iets hadden gezien, maar het masker dook weg en het gordijn rukte dicht. Wie was het die zo guitig de tong had uitgestoken? Een kind? De moeder? Een nar? De keizer? Helegabalus, de zongoddelijkheid zelf?”
De roman uit 1906 gaat over de hoogmoed van iemand die denkt dat hij een god is en door iedereen in zijn omgeving wordt bevestigd. De tonguitsteker is keizer, waant zich goddelijk en sterft uiteindelijk bloederig.
Op amuletten uit de oudheid steekt Medusa haar tong uit als teken van seksuele lust en tegelijkertijd van de dood. Een leeuw of adelaar die in de heraldiek langue wordt afgebeeld – met uitgestoken tong – betekent woestheid of een brul. Het Unicode Consortium, dat de internationale standaard voor software en lettertekens bepaalt: “De emoji van een uitgestoken tong kan worden gebruikt als symbool van uitlokking.”
De twee vrouwen die met de giraffe hun tong uitsteken zijn op duizenden andere foto’s te zien, bepoeiert met goudstuifsel, aan onberispelijke ontbijtjes, bij privé-vliegtuigen, met triltintelende juwelen en in zongoddelijke designeroutfits. De vrouw rechts op de foto werd bekend vanwege een uitgelekte sextape, is inmiddels bezig aan haar elfde seizoen als ster van een Amerikaanse reality-show en heeft een zoontje dat Saint heet. Haar man is ook beroemd, maakt muziek, laat zich Yeezus noemen en in een televisie-interview zegt hij in een onnavolgbare rant: “Ik ben een god... Er is niemand die eruitziet zoals ik... Wij weten niet wat er verdomme echt is.”
De realityster heeft een set emoji laten ontwerpen en uitgebracht. Haar familie volgen is een 19e-eeuwse psychologisch-realistische roman in snippers uitgebeeld zien worden. Social media-giganten gebruiken onze foto’s om er geld mee te verdienen, maar deze familie weet dit succesvol om te keren en gebruikt social media om zelf gigantisch veel geld te verdienen. De omkering is een belangrijk ingrediënt voor een wonder.
In Tonnus Oosterhoff’s roman Op de rok van het universum steekt hoofdpersoon Roelof de Koning zijn tong uit: er ligt een papiertje op. Een extatische scène begint. In zijn boek mixt Oosterhoff wervelende zinnen over dierenrijk, mensen en godenspul. Ertussen staat de regel: “Wij zijn deel van overvloed.”
“Ja, deze foto is goed,” zoiets moet de reality-ster tegen haar assistent hebben gezegd. Terwijl de assistent het beeld met Photoshop oppoetst, schenkt een ander de champagne bij. De mens is een set emoji die God telkens opnieuw laat ontwerpen en uitbrengen. Deze foto is tegelijkertijd alledaags en onbereikbaar. Profaan, maar ook heilig in de originele betekenis van ‘uitgezonderd’ of ‘apart’. Deze sterfelijke vrouwen op safari zijn ook halfgodinnen. De selfie is het geopende gordijntje van hun goudgevonkte koets. Ze steken hun tong uit alsof er een tekst op te lezen staat. Ik wil je likken. Ik ben je hondje, je poes. Ik lig aan je voeten. Of omgekeerd? Lik me. Kijk naar me. Aanraken of hebben zul je me nooit. Ik ben je baas, je keizerin. Voor nu.
Publisher:
De Internet Gids
Language:
Nederlands
Genre:
art writing
Fantasmen
Serie columns over het digitale beeld voor De Internet Gids onder de titel Fantasmen.
Gallery
Fantasme I
Deze foto heb ik van een blog vol met vlammen beschilderde auto's. Ik heb geen idee hoe ik er terecht kwam, maar de vele variaties getekende vlammen vervelen me nooit. Ik heb zelf een auto, een Golf GTI, zonder paint job, maar ik fantaseer graag over een dunne, rode vlam, die zigzagt over de portieren en aan de voorkant uitloopt in het silhouet van een steigerend paard met daaromheen een symmetrische vlammenzee op de motorkap schitterend in alle kleuren van de regenboog.
Een auto pimpen en beschilderen is een dure hobby. Het kost je al je vrije tijd en een hoop geld. De auto mag nergens een stofje, deukje of spatje hebben. Ze moet glimmen, blinken en stralen. Misschien dat in het leven alles gaat hangen, uit elkaar valt, kapot gaat en sterft, maar die auto is in perfecte staat.
In zijn essay A Supposedly Fun Thing I'll Never Do Again bevindt David Foster Wallace zich op een luxe cruise en om zich heen ziet hij hoe de mensen heel hard hun best doen om dood en verval te smoren in vermaak of proberen te overwinnen door self-improvement. Op de autoshow zijn er de hardrock, drank, chicks en motor-events om je angsten te overstemmen. Een glanzende auto, stilstaand, tentoongesteld, is om mee rond te rijden in de fantasie. In een bolide getooid met vlammen kun je je triomfantelijk wanen, terwijl je op de dood af koerst.
Aan deze foto is alles vulgair: de glimmers, de velgen, de hakken, de pose, het camerastandpunt. De fotograaf wilde een plaatje van een blinkende auto en een lekker wijf. Kitsch. Maar per ongeluk gebeurt er iets anders. Het wonder is dat het tafereel onbedoeld iets kwetsbaars krijgt. Voordat het meisje met dezelfde vlammen erbij kwam staan, had deze auto nog niets aandoenlijks. Op dit soort foto's willen de objecten meestal alleen verleiden, maar deze hier willen weg. Ze staan op het punt te ontsnappen aan de zielige pogingen van de mannen die ze wilden bezitten, beschilderen, fotograferen en als bureaubladachtergrond plaatsen.
Het meisje legt haar hand op de carrosserie. De vlammen op de motorkap materialiseren tot een golvende bos lange haren. De autobanden klonteren samen tot twee zwarte schoenen. De lak trekt samen tot een t-shirt, de stoelen bollen op tot borsten, de achterbumper vormt een paar ferme billen in een zwarte pantalon. Romp en krukas worden het lichaam van een wulpse vrouw – kijk maar naar die spatborden. Ze maakt aanstalten om weg te rennen. Ik hoop mijn kant op.
Het meisje staat ondertussen ook niet stil. Haar ledematen rekken zich uit tot spatborden. De vlammen op haar benen beginnen rond te draaien als wielen van vuur. Een wagen van vuur heeft iets middeleeuws en klassieks. Beatrice had zo'n wagen toen ze Dante haar liet volgen. Het is het soort auto waarin Phaeton de zon door de hemel vervoerde, een fijnstoffelijk ding, iets tussen onze wereld en een andere in. Zo'n voertuig keert als een motief, als fantasme door de tijd heen in verschillende gedaantes terug en geeft vorm aan gedeelde angsten en dromen. Dit is een foto van het laatste model. Met zo'n wagen kun je je in de buurt van het paradijs vertonen. De vrouw met de krullen stapt in en ze gaan ervandoor.
Claude Lévi-Strauss trok met zijn vrouw jaren door de laatste door westerlingen onbetrede tropen en hij schreef in Tristes Tropique: “We leven in verschillende werelden die in elkaar zitten, elke is waarachtiger dan degene die ze bevat, maar op zichzelf onecht ten opzichte van degene die haar omgeeft.” Een auto die door een bermbom ontploft is werkelijker dan een auto met geairbrushte vlammen. Een hot rod met vlammen van verf is werkelijker dan de vlammenwagen uit het bijbelse visioen van Elijah.
De foto is voor mij iedere keer opnieuw een uitnodiging om bij in te stappen. Een ritje naar een van die andere werelden ver van de autobeurs. We zijn er, zonnetje, stap maar uit. De open plek in het oerwoud die Lévi-Strauss en zijn vrouw moeten zijn tegengekomen.
Publisher:
De Groene Amsterdammer
Language:
Nederlands
Genre:
essay
Hier ben ik
In het zomernummer van De Groene Amsterdammer online verscheen een reisverhaal en essay ineen over Marokko, imaginaire reizen en het blauwe bolletje van Google Maps. Lees het online in de Groene.
Gallery
Hier ben ik
Deze winter plaatste ik in Google Maps een kruisje bij een oase in de buurt van de Sahara. Daarna stapte ik met mijn vrouw in ons kampeerbusje en reed er praktisch non-stop naartoe.
Over duizenden kilometers, over de route die Google voor ons had uitgestippeld, lieten we ons enkel begeleiden door het blauwe bolletje van Google Maps. We wisselden elkaar af achter het stuur; uren heb ik naar dat bolletje op het scherm getuurd.
Op eerdere reizen had ik altijd autokaarten en reisgidsen meegenomen, of maakte ik op een los blaadje een lijstje met autosnelwegen en steden die we aan zouden doen. Nu lieten we deze hulpmiddelen in het handschoenenvakje liggen, omdat we aan Google Maps genoeg hadden. De ‘current location marker’, zoals Google het bolletje noemt, bestaat dit jaar tien jaar en is ontwikkeld door een bedrijf met de prachtige naam Where2Technologies. Rondom de markering staat soms een witte ring of een blauwe transparante cirkel. In de afgelopen tien jaar is het bolletje een platte cirkel geweest, maar ook een die met schaduw en hooglicht ruimtelijk was getekend. De stip pulseert, zendt om de zoveel seconden een blauwe cirkel uit om aan te geven hoe nauwkeurig de ontvangen GPS-locatie is. Rond 2007 werd deze lichtblauwe cirkel op tech-blogs de ‘magische cirkel’ genoemd: het gebied waarbinnen jij je op dat moment moest bevinden. Of zoals in de kwantummechanica geldt: jij bent op dat moment overal in die cirkel en nergens. Voor mij voelt dat gebied als mijn actieradius: daarbinnen werkt mijn charisma, kan ik met andere weggebruikers flirten en als daarbinnen een bom ontploft ben ik dood. De pulserende cirkel lijkt op een radar, maar het is een uitzendend signaal in plaats van een ontvangend. Het zegt steeds opnieuw: ‘Nu ben ik hier.’
‘Waar zijn we?’ zeiden we tegen elkaar op een pleintje in een dorp in Marokko waar alle huizen blauw waren. We liepen in de ochtendzon door de blauwe straten van Chefchaouen, waar ze al vroeg hasjiesj probeerden te verkopen aan de toeristen en waar de blauwtinten van de muren je vertellen hoe belangrijk elke straat is. De blauwe verf is mede aangebracht als navigatiemiddel: de muren in de hoofdstraat zijn lichtblauw en een donkerblauw steegje is doodlopend.
Vanuit het vliegtuig gezien moet dit dorp eruitzien als een blauwe bol, alsof Google’s ‘huidige locatie’-markering in het echt is uitgevoerd en alsof het dorp een half transparante blauwe cirkel uitzendt over de heuvels eromheen. Na een muntthee in de zon vervolgden we onze route door de heuvels. Ons bolletje rolde weer over de blauwe, uitgestippelde route op de kaart. Uit de huizen waar we langs reden verdween langzaam de kleur en het was net of we het blauw met ons meenamen.
Terwijl we reden door heuvels en vlaktes, over smalle wegen en door kleine dorpjes werd er veel naar onze camper gezwaaid. We ontmoetten andere Europese campers, veel beter uitgerust met verhoogde carrosserie, vierwielaandrijving en satellietverbinding. Als je door onbekend landschap rijdt met een schermpje op je dashboard in plaats van een papieren kaart, dan zie je daar steeds je eigen positie en alleen een klein stukje van het landschap. Je rijdt van A naar B en kunt niet verdwalen. Hoe beter je kaart, hoe minder je de weg hoeft te vragen. De kaart kan ook een manier zijn om je aan de wereld te onttrekken. Het schermpje benadrukt je eigen bubbel.
Als je op de kaart in- of uitzoomt blijft Google’s bolletje even groot. Het neemt afwisselend de afmetingen aan van een prullenbak op straat of de volle breedte van een autosnelweg. Het lijkt nog het meest op de visualisatie van het atoom. Aan de andere kant ziet het er ook uit als de tekening van een planeet met een ring eromheen op een kaart van het Melkwegstelsel. Het is het enige ding in Google Maps dat beweegt, dat er levendig uitziet. Toen mijn moeder voor het eerst Google Earth zag, ging ze er vanuit dat de satellietbeelden live waren. Dat is helemaal geen ongewone gedachte, alleen was ze er wat vroeg mee. Ik kan het ook niet laten in de magische cirkel een halo te zien. Als de schilders uit de Middeleeuwen de halo’s boven de hoofden van de heiligen niet alleen van goud hadden gemaakt maar ook nog hadden kunnen laten pulseren, hadden ze dat ongetwijfeld gedaan.
Thuis waren we weggereden nog zonder dat we precies wisten waar we eigenlijk heen wilden. De bestemming in de woestijn had ik aangebracht omdat Google nou eenmaal een reisdoel nodig heeft. Pas onderweg ontdekten we de reden van onze reis: zoveel mogelijk opgaan in de landschappen die we doorkruisten en de dingen die we tegenkwamen. Dat je ook in vreemde landschappen op kunt gaan zonder van huis weg te gaan, weet ik van mijn vader. Hij haalde de Times Atlas of the World uit de kast en toonde de wereld toen ik zelf nog nauwelijks groter was dan die atlas. Je kunt denkbeeldig plekken bezoeken door ze aan te raken op de globe, of door ze in Google Streetview te bewandelen. Mijn vader leerde me ook hoe je je moet oriënteren op een ouderwetse kaart. Je begint met ‘wij zijn nu hier’. Bij stadsplattegronden op abri’s krijg je al een voorzet door een rode of zwarte stip met de tekst ‘U bevindt zich hier’. Het blauwe bolletje van Google is de nieuwste versie van zo’n stip en die reist met je mee.
In het Lage en het Hoge Atlasgebergte liet de verbinding ons geregeld in de steek. In het Atlasgebergte is er maar één weg, daar heb je geen routeplanner nodig. Maar als je door een dal rijdt en van dorp naar dorp slingert, wil je weer weten hoe je moet rijden. Zodra het bolletje vanwege een slechte verbinding verdwijnt, zit je weer op een ouderwetse kaart. Dan moet je zelf je positie bepalen door goed om je heen en op de kaart te kijken. Dan merk je dat je met Google Maps alleen maar hoeft te weten ‘dat bolletje dat ben ik’. Dat is handig en snel, maar het houdt ook een verlies in: je oriënteert je veel minder op de kaart.
In de stad Fez, in een populaire burgertent die kamelenburgers verkoopt, hoorden we van de tombe van een soefiheilige. Jaarlijks komen er duizenden jonge mensen op af om te dansen, te zingen en rituelen uit te voeren. In de medina, de oude binnenstad, dwaalden we uren door de labyrintische steegjes en lieten we onze telefoons in onze broekzak. Hier vind je je weg door te lopen, te kijken en te verdwalen. We verloren onze blikken in eeuwenoude mozaïeken en houtgesneden kronkelende letters en planten. Bij de soefitombe aangekomen mochten we er niet in, want we waren overduidelijk geen moslims. De jongen die ons tegenhield wilde wel voor ons de tombe filmen. Ik gaf hem mijn iPhone en nauwgezet filmde hij alle versieringen, lampen en later ook het interieur van de moskee en de tombe, zodat we op een bepaalde manier toch binnen waren geweest.
De jonge soefi die de tombe voor ons filmde, wist hoe hij een iPhone moest bedienen. We zijn Facebook-vrienden geworden met pubers uit de kleine dorpen die we aandeden. Maar we hebben ook boeren hun bergweides met de ezel zien omploegen en gedineerd tussen de bungelende schapenkarkassen. Regelmatig werd er met verwondering naar onze smartphones gekeken. Niet iedereen daar heeft de beschikking over zo’n apparaat. Daar betekent het iets anders om jezelf in een blauw bolletje te kunnen zien dan hier: iedereen met bolletje behoort automatisch tot de gegoede klasse. Volgens Google Maps zijn er 150 miljoen mobiele Maps-gebruikers. Bedrijven zijn er niet happig op om precieze gegevens te verspreiden omdat ze op elkaars gebruikers azen. Er zijn ook schattingen van een half miljard Google Maps for Mobile-gebruikers, inclusief iPhone. Daar komen de 150 miljoen gebruikers van Apple bij. Dan zijn er enkele miljoenen gebruikers van open source-apps als Open Maps: zij zien rode bolletjes. Ook Baidu Maps in China kent volgens schattingen vijfhonderd miljoen gebruikers die precies hetzelfde blauwe bolletje zien. Als we naar boven afronden zijn er anderhalf miljard blauwe bolletjes op aarde. Dat is veel, maar nog altijd is een overweldigende meerderheid van alle mensen zonder bolletje.
Aan het einde van de rit reden we met onze dertig jaar oude bus stapvoets door de woestijn. Op de kaart was om ons heen niets anders dan een zandkleurige vlakte. Geen wegen, geen namen, alleen dat bolletje in een rechthoekig, bruin vlak. Dat beeld van het bolletje met niets eromheen zou een voorafschaduwing blijken van de dagen die nog volgden. Maar op dat moment werden we paniekerig en dachten dat we vast zouden komen te zitten in rul zand. Tot de oase opdook. Vrijwel tegelijkertijd verscheen onze bestemming zowel op de kaart als in het echt. Tissardmine. Drie lemen hutten bij een oase waar Google ons al dagen achter elkaar naartoe had geleid. In de avondschemering reden we de artist-in-residency binnen die daar was gevestigd en in de dagen die volgden zagen we de zon opkomen, langs de hemel bewegen en weer ondergaan. Er was helemaal niets. Ongestoord door bebouwing, natuur, verkeer, herrie, checkpoints, boeven, internet of zelfs maar bereik zaten we daar volledig in onze eigen bubbel.
Het voelde alsof we weken in de woestijn waren geweest, al verbleven we er in werkelijkheid slechts twee dagen. Volgens Google hadden we onze bestemming bereikt en begon daarna de terugweg. Maar in de tweede helft van de reis raakten we door nog veel meer dingen in vervoering: het getrommel van de jongelui in de toeristenindustrie, de grafische patronen in de kleden van de berbers, de praktisch uitgestorven en gloednieuwe autosnelweg waarover niemand reed omdat de tol te hoog was. Niet langer wees Google ons onze voornaamste bestemming aan, maar vanaf nu vielen reisdoel en locatie samen. We gebruikten het bolletje alleen nog als we er met de borden of herinnering echt niet meer uitkwamen. Tegelijkertijd werd ik nieuwsgierig naar hoe andere mensen het blauwe bolletje hadden gebruikt voor alternatieve of imaginaire reisdoelen en of een leunstoelreiziger er ook iets aan kon hebben.
Terug in Europa ontdekte ik dat het blauwe bolletje ook buiten Maps voorkomt: op reisblogs is het tot mascotte verheven. Soortgelijke bolletjes bestonden al eerder in computerspellen: op de kaart van een verzonnen spellandschap werd jij als speler afgebeeld als een felgroen vierkantje of een knipperend rood diamantje. Bovendien zijn er apps zoals Find my Friends, Spouse Locator et cetera waarmee je een aantal speciale vrienden op de kaart kunt volgen in de vorm van knipperende stipjes. In New York is een live Pac Man georganiseerd, waarbij jouw blauwe bolletje opgegeten dreigde te worden door een andere speler en je je door de rechthoekige straten van de stad moest begeven om te ontsnappen. In de afgelopen jaren is het voor app-ontwikkelaars ook mogelijk geworden om hun eigen kaarten toe te voegen, zodat je door middel van je GPS-locatie opeens door zelfgemaakte fantasiegebieden kunt manoeuvreren. Een beetje handige nerd kan zo een app maken waarin hij altijd meerdere bolletjes ‘is’ en zo voor de autoriteiten op meerdere plekken tegelijk bestaat. In een toekomst met heads up displays – denk aan de half transparante wegenkaart geprojecteerd op de voorruit van je auto – zullen we dit blauwe bolletje vermoedelijk gaan zien als een schattig en verouderd instrument, zoals we nu nostalgisch kijken naar pre-moderne kaarten met illustraties en versieringen.
We zijn door dit bolletje anders naar kaarten gaan kijken en dat merkte ik toen ik het bolletje niet meer had, toen mijn smartphone werd gestolen. Zodra ik het ding miste, logde ik in op FindMyIphone en zag het blauwe pulserende bolletje bewegen door de stad. Het bewoog pijlsnel bij me vandaan. Niet langer betekende het ‘hier ben ik’, maar alleen nog ‘daar is je telefoon’. Ik moest weer beginnen mijzelf op de juiste plek in de kaart te zien. We zijn toen in de auto gestapt; ik reed, mijn vrouw zat naast me en zij kreeg van een kompaan achter de computer in de huiskamer de straatnamen doorgebeld die hij het bolletje op FindMyIphone in had zien slaan. Bij de snelweg aangekomen twijfelden we. Wat zouden we doen als we de auto met mijn bolletje inhaalden? Op dat moment kregen we doorgebeld dat het bolletje op het scherm ophield met pulseren. Het werd grijs. ‘Laatst bekende locatie’ kwam erboven te staan.
Tot mijn verrassing dook enige tijd later, op de kaart van FindMyIphone, het bolletje heel kort op in Algerije. De magische cirkel verspreidde zich één keer over het landschap en in die flits genoot ik weer van de mediterrane zon en een Arabische, geurige bazaar. Vrijwel direct werd het bolletje weer grijs en zat ik weer in Nederland. Ik geniet nog steeds van het idee dat het bolletje overal ter wereld op kan duiken.
Publisher:
De Internet Gids
Language:
Nederlands
Genre:
column
Wekelijkse column voor De Internet Gids, gebaseerd op wat gevonden wordt in de browser cache: Aldous Huxley, William Blake en een rieten stoel.
Zie het archief van De Internet Gids.
Gallery
The Doors of Perception is een helder verslag van Aldous Huxley die op 55-jarige leeftijd mescaline neemt. Met een dictafoon en twee getuigen neemt hij de drie uur durende sessie op en schrijft het uit tot dit boekje. Huxley: "Alles ademt, alles gloeit met een licht van binnenuit. Er is geen eb, alleen een repeterende vloed van pracht naar steeds groter wordende pracht. Het is even proeven van een goddelijke visie. Ik staarde minutenlang naar een rieten stoel, of waren het eeuwen?"
In de trip van mescaline, maar ook van paddenstoelen, te sterke marihuana, ayahuasca, LSD of een cocktail ervan – kortom, alle psychedelica (psychedelics is als woord door Aldous Huxley gemunt) – zie je een laag van fantasmen over de werkelijkheid. Huxley ziet al trippend de werkelijkheid én een fantastische laag eroverheen en ze zijn beiden even realistisch als illusionair. Een beetje zoals helemaal opgaan in je boek.
Huxley beschrijft prachtig hoezeer hij sinds zijn trip juwelen, kettingen en vuurwerk, maar ook landschapsschilderijen is gaan zien als herinneringen aan de andere wereld. Alles wat glimt wijst hem op de deuren in de muur tussen deze en de andere wereld. In de jaren '50 en '60 werd het boekje The Doors beroemd en hielp velen aan de drugs. Huxley vond dat afschuwelijk en voelde zich verkeerd begrepen. Toen ik het boekje voor het eerst las, besloot ik juist het tegenovergestelde: nooit meer drugs voor mij. Maar ik las het ook als een verdrietig verhaal. Je proeft dat Huxley visioenen wil hebben zonder drugs, zoals William Blake, van wie Huxley de titel voor zijn boekje leende: "If the doors of perception were cleansed, every thing would appear to man as it is, infinite."
Blake maakte een schilderij genaamd Een Visioen van het Laatste Oordeel waarvan alleen een tekening is bewaard en je kan in die tekening heerlijk opgaan, ook al verbeeldde Blake een kosmologie die ver van ons af is komen te staan. Huxley daarentegen, dandy, aristocraat en elitair – kortom, een aimabele vent – schrijft over de rieten stoel dat deze eruitziet als Het Laatste Oordeel, of preciezer gezegd, als een laatste oordeel. Met opperste concentratie kan hij er toch ook weer een rieten stoel in zien. Mooi is dat. Een laatste oordeel zien in een rieten stoel.
Publisher:
De Gids
Language:
Nederlands
Genre:
essay
Het hiernamaals zit in het archief
Voor de serie Geheugenmachine schreef ik over lege notitieblaadjes, notitie-apps en transhumanisme. Online en op papier te lezen in De Gids nummer 3, 2015.
Gallery
Het hiernamaals zit in het archief
Van mijn grootvader heb ik een leeg notitieboekje met ivoren bladzijden. Ik weet niet wat hij erop noteerde en hij is er niet meer, dus ik kan het hem ook niet vragen. Ook al kun je van zo’n boekje de ivoren bladen wissen en telkens opnieuw gebruiken, mij lijkt het onpraktisch, maar goed, mijn grootvader had ook zeven kinderen in de oorlog en een boekentas van beukenhout. Misschien gebruikte hij het boekje om – net zoals Benjamin Franklin – bij te houden hoe goed hij presteerde op het gebied van de zeven deugden. Moed, geloof, rechtvaardigheid et cetera, per week genoteerd en op zondag gewist.
Het ivoren notitieboekje staat tussen mijn andere lege memoboekjes. Ik heb er een boekenplank vol mee, want ieder nieuw notitieboekje dat ik tegenkom, moet ik kopen. Vrienden nemen overal vandaan lege kladblokjes voor me mee, die zelden echt leeg zijn, maar voorbedrukt met puntjes, lijntjes, ruitjes, achtergrondjes, logo’s van hotels en gekleurde biermerken, en zelfs als ze geen opdruk hebben variëren ze nog oneindig in papierkleur, dikte, bindwijze en cover. Ieder boekje vraagt om een andere notitie, een type gedachte. Voorgedrukte muziekbalken willen een riedeltje muziek, isometrische ruitjes een fantasiegebouw en de ruimte rondom een Grolsch-logo is voor turfjes en doodles. Alle lege notitieboekjes samen vormen een kakofonie van mogelijke aantekeningen. Bij mij roept dit de vraag op wat precies de kracht is van zo’n ogenschijnlijk eenvoudig voorwerp.
Notities maak ik zelf steeds in dezelfde zwarte zaknotitieboekjes van Moleskine, het hippe bedrijf dat nostalgie weet te kapitaliseren en zelf niet ouder is dan het fenomeen van de smartphone. Voor mij werkt het zo: wat ik wil onthouden, schrijf ik op. Ik lees het niet terug en gooi het boekje weg als het vol is. Dat lijkt nutteloos, maar het noteren volstaat om me het genoteerde te herinneren als ik het weer nodig heb. Alsof de dingen eerst door je vingers moeten, voordat je je ze kunt herinneren. Notitieboekjes kunnen een plek zijn voor geheimen. Je houdt erin contact met jezelf, je verschanst je niet achter een masker van stijl of personages. Het is geen dagboek, het hoeft niet coherent, er hoeven zelfs geen volzinnen te zijn. Het is puur gereedschap, een extensie van jezelf, extern geheugen.
Sinds kort spaar ik ook notitie-apps. In het begin vond ik ze lelijk, met namen als ToodleDo, Evernote of Notemasters, maar ik kon ze niet langer negeren. De best ingevoerde hipsters die ik ken, dragen behalve de nieuwste smartphone, e-reader en tablet ook altijd een Japans potlood, een koperen puntenslijper en een notitieboekje bij zich. Dat waardeer ik, want ze snappen dat alle notitieboekjes en -apps voor iets anders gebruikt willen worden. Waar elk papieren velletje vraagt om een andere aantekening, nodigt iedere nieuwe notitie-app uit tot een specifiek gebruik. Zinsneden die je inspreekt in je telefoon klinken anders dan die die met een potlood op papier zijn gezet. Een gezamenlijke app vraagt niet om jouw notities voor je welkomstwoord, maar wil van iedereen ideeën voor het feest. Nog steeds staan er toffe en onzinnige lijntjes en kleurvlakken in, alleen de digitale logo’s zijn altijd dezelfde en niet meer die van honderden verschillende hotels. Apps zijn nog niet zo ingeburgerd dat ze zijn doorgedrongen tot de wereld van de relatiegeschenken.
Voor de best opgeleide, best betaalde mensen in Silicon Valley is dat nog niet genoeg. Er zitten tussen de allerintelligentsten en allerrijksten onder hen figuren die rondlopen met apparaten om hun nek die de hele dag door voortdurend alles opnemen en opslaan. Ze noteren constant, willen alles onthouden. Terabytes en petabytes aan beeld en geluid. Ik kan me nauwelijks voorstellen wat dat voor invloed op hun leven heeft, maar het lijkt me niet gering. Ze kijken de opnames niet terug, het gaat om het opnemen en opslaan. Het is de vervulling van het kinderlijke verlangen om op basis van je wil met je ogen een foto of film te kunnen maken. Hun uiteindelijke doel klinkt me – misschien omdat ik er nog nooit ben geweest – even krankzinnig als literair in de oren: op een bepaald punt – daar gaan ze van uit – zal de techniek zo ver gevorderd zijn dat mensen op basis van hun digitale archief lichaamloos kunnen voortleven, gereconstrueerd op basis van hun opgenomen verleden, als het ware geüpload. Mocht dat punt na hun dood komen, dan is dat niet erg, want ze hebben zelf alvast alles opgenomen: het basismateriaal voor hun digitale wederopstanding. Voor hen zit het hiernamaals in het archief.
In een van de notitieboekjes die ik als tiener vulde, schetste ik een tekening van mijn grootvader op zijn sterfbed. Het tekenen kostte me meer moeite dan normaal en ik herinner me dat ik pas naderhand ontdekte dat mijn shirt doorweekt was van het zweet. De volgende ochtend was mijn grootvader dood. Als ik me die tekening voor de geest haal, schieten alle jaren dat ik mijn grootvader heb gekend als in een flitsfilm aan me voorbij, realistischer, levendiger en rijker dan wanneer mijn ouders al die jaren op video hadden opgenomen. Je hebt als dode geen terabytes nodig om in de hoofden van anderen te worden herinnerd, een enkele notitie volstaat.
Ik zal er wel nooit achter komen wat mijn grootvader noteerde in zijn ivoren boekje, maar ik zie het hem gebruiken en op die manier is mijn grootvader door dat notitieboekje zelf herinnerd. Ik ben wel gevoelig voor het idee dat Benjamin Franklin, mijn grootvader en de transhumanisten uit Silicon Valley allemaal op hun eigen manier zich een hiernamaals hebben voorgesteld door te noteren en te archiveren. Zogezegd maakt het niet uit of je nu voortleeft in duizenden en duizenden uren film of in een paar stukjes ivoor. Zelf stel ik me het liefst voor herinnerd te worden door een boekenkast vol lege notitieboekjes.
Publisher:
De Internet Gids
Language:
Nederlands
Genre:
column
Wekelijkse column voor De Internet Gids, gebaseerd op wat gevonden wordt in de browser cache: Pegman.
Zie het archief van De Internet Gids.
Gallery
Hij is ondertussen een jaar of zeven. Pegman. De naam komt van Google en betekent zoveel als punaisepoppetje of pinman. Het is het gele poppetje dat je in Google Maps de kaart in kunt slepen om naar Streetview te gaan. Er circuleren allerlei artikelen die de ontwerpgeschiedenis van het pinmannetje laten zien.
Punaiseman is geel, een politiek correct soort bruingeel, zodat hij de huidskleur heeft van niemand en iedereen tegelijk. Hij is neutraal, een alleman, leeg, zodat iedereen zich in hem kan herkennen. Hij is man noch vrouw, maar om de een of andere reden toch meer man. Hij heeft een soort kraagje aan de voorkant, zodat je weet dat dat zijn voorkant is. Poppetjes die op pictogrammen voor bijvoorbeeld 'toilet' staan, bewegen niet, maar het pinmannetje is een bewegend pictogram. Van het punaisemannetje zijn allerlei verschillende houdingen en animaties gemaakt: de houdingen die hij aanneemt als je hem oppakt en ergens boven de kaart loslaat. Ik voel me even een god wanneer ik hem boven de kaart laat bungelen. Punaiseman heeft een buitenproportioneel groot hoofd. Eigenlijk is zijn hoofd één groot oog, want hij doet niets anders dan kijken en je kunt voor even in zijn hoofd kruipen om te zien wat hij ziet.
Google heeft van het pinmannetje allerlei varianten laten maken. Op bijzondere dagen of plekken verandert hij in een pinastronaut of een punaisemoeder met punaisekind. Toch heeft Pegman geen cultstatus, zoals de paperclip van Word of de locatiemarkering van Google Maps die ontelbare malen in kunstprojecten zijn uitgevoerd. Punaiseman leidt een onopvallend bestaan midden in het zicht. Punaiseman heeft veel van de wereld gezien, vooral straten, heeft yuppen begeleid op huizentocht, samen met gedumpte ex-vriendjes staan kijken naar de woningen waar ze vroeger nog werden binnengelaten. Punaiseman heeft nog nooit zijn mond opengedaan. Hij heeft niet eens een mond. Soms lijkt het me heerlijk, een bestaan van alleen maar kijken.
Publisher:
De Gids
Language:
Nederlands
Genre:
essay
De geest in de smartfoon
Appjes genoeg om de tijd mee te verdrijven. Maar dat is niet waar ik naar op zoek ben. Ik wil met een swipe over m'n beeldscherm een poort openen naar een bezielde wereld. Hier en daar is dat al mogelijk. Een pleidooi voor meer draagbare lichtheid.
Essay over lightness gepubliceerd in De Gids nummer 4 van 2014.
Gallery
De geest in de smartfoon
Producten van een euro, protestvlaggen zonder slogans erop en appjes die geen enkele functie lijken te hebben, ik kijk er graag naar en vroeg me af wat ze gemeen hebben. Onlangs werd de term daarvoor me in de schoot geworpen: lightness, lichtheid van toon. Zoals ik boven op mijn eikenhouten bureaublad nog een desktop heb, dat bestaat uit pixels, zo gebruik ik in plaats van de term lichtheid graag lightness. Lightness klinkt mij bovendien lichter in de oren dan lichtheid en nog serieuzer ook.
Lightness, of ‘legerezza’, is ook de titel van een essay van Italo Calvino, schrijver van adembenemende verhalen van nog geen halve bladzijde, waarin hij toch een eindeloze hoeveelheid mogelijke werelden oproept. Voor een Amerikaanse universiteit startte hij een reeks van zes memo’s. Hij had er vijf voltooid, toen hij plotseling stierf. De memo’s waren als lezingen bedoeld, maar hij heeft ze nooit kunnen uitspreken. Iedere memo is een doorwrocht pleidooi voor een specifieke literaire kwaliteit, waarvan lightness de eerste is. Lightness signaleerde hij steeds meer: letters trillen als atomen, woorden kunnen dansen, een zin verandert van betekenis terwijl je ernaar kijkt en pagina’s blijven nooit lang hetzelfde. Calvino zag lightness in het werk van de dichter-filosoof als een middel tot kennis. Ook een held van lightness bij Calvino is Ovidius, die in zijn Metamorfosen met trefzekere lichtvoetigheid in hoog tempo alle klassieke verhalen aan elkaar rijgt. Nadat Calvino een 800 pagina’s tellende verzameling Italiaanse sprookjes had samengesteld, schreef hij: ‘Nu het boek af is, weet ik dat het geen hallucinatie was, maar de bevestiging van wat ik al verwachtte – sprookjes zijn echt.’ Calvino schreef zijn memo in 1986, even ver vóór het nieuwe millennium als wij er nu ín zitten. Hij is inmiddels zelf een klassieke held van lightness geworden. Ik zou tegen hem willen zeggen dat ik telkens meer lightness om me heen zie, dat ik nu niet alleen alles van Ovidius, maar als ik zou willen ook de hele Loeb Classical Library – oftewel zo’n beetje alles wat ooit in het Latijn en Grieks is geschreven en naar het Engels vertaald – in mijn broekzak bij me draag op mijn telefoon.
Maar het piepende ding in mijn broekzak wil ook voortdurend geüpdatet worden, vraagt constant om wachtwoorden en bevestiging van onleesbaar gemaakte ellenlange documenten – die Algemene Voorwaarden lijken vooral magische bezweringen om me klakkeloos in te laten stemmen met alles wat me wordt voorgesteld. De meeste smartfoons zijn zo ontworpen dat ik vergeet dat zo’n apparaat ook iets anders kan zijn dan een draagbare winkel – bijvoorbeeld een gereedschap. Het even hilarische als stomvervelende skeuomorfisme, dat de agenda op mijn scherm eruit laat zien als een agenda van papier, probeert me ervan te overtuigen dat er eigenlijk niks nieuws is. Mijn volledige administratie en al mijn vakantiefoto’s zweven in de spreekwoordelijke cloud, maar in werkelijkheid staan ze opgeslagen in een datacentrum in Oost-Groningen waar zo veel servers staan dat ze er de vloeren van extra bewapend beton hebben moeten maken. Toepassingen voor op de smartfoon die politiek getint zijn en bijvoorbeeld openbare informatie over door het Amerikaanse leger gebruikte drones tonen, worden regelmatig door Apple gecensureerd en tegengehouden. Er is in die hi-tech wereld slechts een handjevol gigantische bedrijven dat onvoorstelbaar goed boert en de rest kruideniert in de marge. Wie succes heeft, wordt door die allergrootsten opgeslokt. Desalniettemin wil alles en iedereen een app. ‘There’s an app for that,’ noemt Evgeny Morozov de tendens om voor alle problemen een oplossing in een nieuwe techniek te zien. Deze jonge, van origine Wit-Russische, kosmopolitische technologiecriticus legt met eenzame, heldere stem uit hoe lichtzinnig het beleid van overheden en bedrijven is die oplossingen alleen maar in technologische vernieuwingen zien. Ik browse door het resultaat van hun vernieuwingsdrang in de appstores en wordt bevangen door conservatisme light. Ik voel me soms eerder slaaf van dat apparaat dan meester. Alsof ik, nu ik eenmaal alles op de smartfoon heb staan, er zelf ook in opgesloten zit. Dat is niet licht, dat is heavy. Wat is er over van Calvino’s pleidooi voor lightness in het nieuwe millennium?
Ik herinner me de app van uitgeverij McSweeney’s, met daarin een interactieve installatie van Scott Snibbe verstopt: System of Space and Time. Het scherm is verdeeld in een grafisch patroon dat een soort gezicht vormt dat je kent van totempalen. Swipe over het scherm en de driehoekjes die het patroon vormen rekken uit en golven mee en een soort elektronisch pingeltje klinkt op dat vervormt naarmate je meer swipet. Je kan er niks mee, je kan niet delen of opnemen of iets componeren, maar het heeft iets zenachtigs. Na een tijdje pingelen zie je in het gezicht vanzelf een soort geest-in-de-smartfoon. Ik keerde regelmatig naar dit appje terug. Keerde, want ik heb nu een Android-foon en dit is het eerste appje dat ik mis. Ik keerde ernaar terug, bedenk ik me achteraf, als om mezelf eraan te herinneren dat het toch moet kunnen, dat er in het nieuwe millennium vol besturingssystemen en binaire logica van ofwel 0 ofwel 1 nog steeds een eindeloosheid aan mogelijke werelden bestaat. Want als het aankomt op fantasie en verwondering is ‘mein Handy’ nog steeds aandoenlijk onhandig. Ik wil iets dat even krachtig is als Ovidius. Ik wil swipen over een scherm en behalve het juiste vertrekspoor ook een geest kunnen oproepen.
Over het scherm van je smartfoon swipen is eenzelfde handeling als het swipen van menige figuur uit de Duizend-en-één-nacht over potten, kannen en andere dingen. Ze hadden toen geen apps, maar swipeten over magische lampen waar djinns (geesten) uit kwamen. In een van de talloze verhalen uit de Duizend-en-één-nacht, de verhalencyclus die in eindeloos veel versies bestaat en eigenlijk nooit af is, zit een visser die al dagen niets dan rotzooi opvist: botten, oude schoenen en dan nog iets: een verzegelde, koperen fles. De visser is blij, want het metaal kan hij doorverkopen. Hij prutst aan het zegel en dan schiet er rook uit de fles. De rook vormt een grote wolk en dan een djinn, eentje met een hoofd zo groot als een koepel, handen als hooivorken, benen als scheepsmasten en ogen als fakkels. De djinn vertelt hoe hij honderden jaren zat opgesloten en hoe hij tot zijn voornemen kwam om zijn uiteindelijke bevrijder, de visser dus, te vermoorden. Met een list krijgt de visser de djinn weer in de fles (‘Hoe kan zo’n gigantisch wezen als jij passen in zo’n kleine kelk?’) en hij wil de fles terug in zee gooien, maar nu komt het: de visser en de djinn wisselen verhalen uit en de visser besluit de djinn toch te vertrouwen. Als lezer denk je: nee, doe het toch niet! Maar aan het eind van het verhaal wordt hij beloond en krijgen hij en zijn vrouw alles wat ze begeren. Zo gaat het vaak in de Duizend-en-één-nacht: helden en antihelden schieten van voor- naar rampspoed en weer terug, geholpen of tegengewerkt door djinns. Die geesten met bovennatuurlijke krachten verplaatsen paleizen van Afrika naar Azië, net waar ze zin in hebben. In tegenstelling tot engelen en demonen zijn ze niet goed of kwaad, maar beide. Ze helpen evengoed arme vissers als kwaadwillende tirannen. Ze zijn bovennatuurlijk, maar hoeven niet vereerd te worden. Er wordt zelfs met hen getrouwd en er worden kinderen verwekt. Djinns zijn fijnstoffelijke wezens van lucht en vuur. En ik wil er een vinden.
Ze bestaan, namelijk als autonome kunstwerken voor de smartfoon. Bijvoorbeeld de geest-in-de-smartfoon die verstopt zit in de McSweeney’s-app. Talloze andere kunstenaars maakten apps, meestal vertalingen van hun eerdere werk naar de smartfoon. Iemand als Rafaël Rozendaal werd bekend met websites, in lichte tinten, waarop vaak één soort beweging als een golf, een patroon of een explosie te zien is waar je als gebruiker minimale invloed op hebt. Hij verkocht zijn websites in kleine oplages aan privéverzamelaars. Hij maakte ook de app Clouds, waarmee je niets anders kunt doen dan voorbijdrijvende wolkjes aanraken die dan verdwijnen. En zijn Finger Battle is een even populair als oersimpel spel. Samen met zijn boekjes en prints past het allemaal perfect in zijn oeuvre. Maar eerlijk is eerlijk: je bekijkt zo’n app hooguit één keer en laat hem daarna nog een keer aan je moeder zien om te tonen wat er allemaal mogelijk is. Dan komt er een nieuw model telefoon en vergeet je die apps volkomen. Je hebt ze niet nodig. Ze zijn eerder frivool dan light. Ze krijgen geen vleugels, maar waaien gewoon weg. Schermen stromen over van de frivoliteit en missen de in het hier en nu ingrijpende kracht van de geest-in-de-smartfoon. In oppervlakkigheid zit lightness, maar intelligente, serieuze lightness laat je frivoliteit als saai en zwaar ervaren. Paul Valéry: ‘Wees licht als een vogel, niet als een veer.’
Je kunt ook zeggen: speel serieus. Er bestaat een geschiedenis van krachtige beelden die voortkomen uit ludiek protest. De blanco protestvlag van provo: het is onduidelijk waartegen of -voor wordt geprotesteerd, maar het beeld blijft wel hangen. Daniel Buren die in 1968 ten tijde van een tentoonstelling in Parijs op zo’n tweehonderd plekken in de stad posters wildplakte met dezelfde strepen als de strepen van zijn kunstwerk in de tentoonstelling. Tegelijkertijd liet hij hoogst serieus twee sandwichmannen rondlopen (dat gebeurde toen nog als reclame): kerels met borden aan hun lijf, waar ze ook weer niets anders dan de groene en witte strepen op droegen. Ze maken reclame, ze lijken te protesteren, maar het is onduidelijk waarvoor. Hun protest is niet bedoeld om een politiek doel te bereiken, hooguit om je op een lichte manier over serieuze zaken te laten nadenken en nieuwe mogelijkheden te tonen. Een recenter voorbeeld is dat van de Yes Men. Op 4 juli 2008 verspreidden zij in een oplage van 80.000 een namaakeditie van de New York Times special edition, zogenaamd van 4 juli 2009, met daarin alleen maar goed nieuws, zoals het einde van de Irak-oorlog en de komst van een beter Amerikaans zorgsysteem. Ik probeer mezelf wijs te maken dat hun voorspellingen alleen daadwerkelijk zijn uitgekomen doordat de Yes Men er eerst in hun fictieve krant over schreven. Nog recenter is Newstweek: een eenvoudig klein kastje dat je niet kunt kopen, maar dat je als je de handleiding op de website volgt, zelf kunt bouwen. Het is bedoeld om op openbare plekken in het stopcontact te steken, bijvoorbeeld in de Starbucks, waarna je bij iedereen die op de openbare wifi zit de koppen van de nieuwsberichten die zij online lezen op je eigen laptop kunt aanpassen.
HUBBUB
In Nederland hebben we Hubbub. Hubbub bestaat uit twee man: Kars Alfrink en Alper Çugun. Maar zo simpel is het niet, want Hubbub heeft een handvol vaste associates en daarnaast nog een netwerk van zelfstandige professionals die zelden fysiek aanwezig zijn, maar online altijd meewerken. De ondertitel van Hubbubs bureau, Games for Social Change, bekt lekker, met dat halve binnenrijm. Het is zowel een catchy slogan als oprecht idealistisch. Het klinkt bijna pretentieus, ware het niet dat er het woord ‘games’ in zit. Ze maken commerciële dingen, voor Shell en BMW, waar ze niks over mogen zeggen wegens geheimhoudingsclausules, maar ‘het is allemaal moreel verantwoord’, en ze maken dingen voor zichzelf, gewoon omdat ze er zin in hebben. Ze houden kantoor in Utrecht en Berlijn. Kars vliegt naar conferenties en presentaties over de hele wereld om andere Karsachtigen te ontmoeten. Ze gebruiken veel woorden die ik moet opzoeken. Ze updaten voortdurend over zichzelf op Tumblr, Facebook, Twitter, Foursquare, Asana, Goodreads, Slack, en ik vergeet er nog een heleboel, en het is nog interessant om dat te lezen ook. Op YouTube volgen ze een gamer die al een jaar lang in het eindeloze, virtuele landschap van Minecraft in plaats van het spel te spelen alleen maar rechtdoor loopt en daar in voice-over verslag van doet. Wat ze doen speelt zich grotendeels in de virtualiteit af, maar Alper zegt hierover: ‘Virtualiteit is echt.’ Met wat ze maken, ambiëren ze een esthetiek van interactie. ‘Games gaan niet over wat je ziet, maar over wat je doet.’ Deze esthetiek van interactie ontgaat je als het goed is, maar is datgene waardoor je terug blijft komen. Esthetiek voor makers, voor kenners die blij worden van een goed ontworpen spoorboekje. Hun nieuwste werk is geïnspireerd op de protesten in Istanbul: mensen bleven daar simpelweg staan, omdat dat het enige was dat ze nog konden doen zonder opgepakt te worden. En staan is misschien wel het enige dat we hier kunnen doen om onze bezorgdheid en deelneming kenbaar te maken zonder cynisch te hoeven zijn. We hoeven er niet de straat voor op en we kunnen meer doen dan iets liken of een online petitie tekenen. Deze fascinaties mondden uit in Standing: een app die bedoeld is om niets anders te doen dan stil te staan. Gewoon staan. Sta stil, druk een knop in en als je weer loslaat of als je te veel beweegt, verschijnt op een kaartje op internet waar je stond, hoe lang en, als je dat wilt aangeven, waarvoor. Je ziet ook waar anderen voor stonden. Ik zie ze al staan: een stand-in, van mensen in hun eigen huiskamers, mensen in winkels, mensen die normaal iedere ochtend in de file zitten te candycrushen, die allemaal hun smartfoon ingedrukt houden zonder dat er iets gebeurt, die daarmee even niet pingen of appen, die daar staan, in vreedzaam protest, en doordat ze daar gewoon staan misschien toch verandering teweegbrengen, omdat hun staan over de hele wereld wordt gezien. Met dat beeld, gefaciliteerd door die app, laten de makers zien dat we nog altijd zelf mogen weten wat we met die apparaatjes doen.
Er is bijvoorbeeld ook een telefoonnummer dat je kunt bellen voor een keuzemenu aan ingesproken scènes. ‘Toets 1 voor een monoloog door...’ Maar is er ook een app waarin je gekoppeld aan je GPS-locatie iemand een verhaal hoort voorlezen dat daar in de buurt is opgenomen? Er is vast nu een dichter-programmeur een apparaat aan het bouwen dat tijdens Pasen in de Twitter-accounts van voorbijgangers inbreekt en in hun eigen tweets de komst van de Messias aankondigt #secondcoming #bijuindebuurt. Waar staat de antenne die, als je hem nadert, de geschiedenis van je sms- en whats-app-berichten doorzoekt en door elkaar husselt tot een nieuw gedicht dat je per sms ontvangt? John Baldessari laat geen medium ongemoeid en zal hier toch ook wel raad mee weten? Of rasactivist Ai Weiwei? En zal Steve McQueen na kunst en films niet ook een goed idee voor een dienst hebben? Zou hij een app maken die afhankelijk van de snelheid waarmee je je voortbeweegt jouw stem voor de persoon met wie je telefoneert in verhouding in toonhoogte zal doen stijgen? Tonnus Oosterhoff als meester van kunstenaarsboekje en internetgedicht heeft het ongetwijfeld in zich: hoe zou zijn app eruitzien? Wat zou Italo Calvino voor dienst verzinnen? Welke webapp maakt Ovidius?
Ik kijk graag naar massageproduceerde waterpistolen in de vorm van dolfijnen, naar mensen die veranderen in laurierbomen – daar heeft Ovidius maar twee regels voor nodig –, naar een protestbord met alleen strepen en naar een nutteloze app. Ze delen de speelse, lichte toon waarmee de djinn een handelskaravaan tevoorschijn tovert, een optocht van kamelen beladen met juwelen. Met een enkele swipe kan ik een djinn laten doen wat ik maar wil. Waar djinns vandaan komen wordt niet helemaal duidelijk uit de verhalen. Maar hoe ze worden geboren weet ik wel: ik heb de omstandigheden gezien. Lightness zit in de wisselende samenwerkingsverbanden, in een ten opzichte van alle wereldjes alternatieve manier van leven, met tijdelijke, gedeelde kantoren en een auto die je niet koopt maar via een appje deelt. De combinatie van de lichte toon en een serieuze, doortastende uitvoering is zeldzaam, maar misschien wel de enige om in de digitale overvloed iets van betekenis te kunnen maken. Ik zie op een terrasje weleens iemand die, omdat hij zich verveelt, alle pagina’s van zijn smartfoon eindeloos voorbijschuift, alsof hij iets zoekt zonder te weten wat. Het ziet er dom uit, maar zo gek is het niet. Je weet nooit of er ergens een djinn zit verstopt.
Dit essay werd geschreven in het kader van ‘De vuurlinie – kunstkritiek nu’, een samenwerkingsverband van Domein voor kunstkritiek en Stichting De Gids.
Publisher:
De Internet Gids
Language:
Nederlands
Genre:
art writing
Essay over het werk 75W van kunstenaarsduo Cohen & Van Balen.
Gallery
Ik wil een nieuw ding
Ik wil een nieuw ding. Ik wil een 3D-printer, een ets van Piranesi en een bijl van Best Made Company. Die bijl heb ik op de Best Made-website al tien keer in mijn winkelwagentje gedaan, zonder hem daadwerkelijk aan te schaffen, omdat hij veel te duur is en ik zelden houthak. Onlangs kreeg ik hem kado. Hij is fantastisch om kokosnoten mee doormidden te hakken. Nu wil ik een nieuw ding.
Het nieuwe ding dat ik wil heeft nog geen naam. Haast dagelijks bezoek ik de website van het ding en als die website een winkelwagentje had, zou ik het ding allang erin hebben gelegd. Maar die website heeft geen winkelwagentje, want het is de site van kunstenaarsduo Cohen en Van Balen, uit Londen, en zo werkt het in die wereld niet. Ik weet niet precies waarom ik dit ding wil. De beste manier om uit te zoeken waarom je een ding wil, is het te bemachtigen.
Het ding is zo groot als een strijkijzer, heeft twee rare sprieten en er zit een ventilator in. De vorm is hoekig en toch organisch. Het doet denken aan nieuwe Mercedessen, alsof het een afstandsbediening is waarmee je heel intuïtief de nieuwste Mercedes S op afstand kunt besturen. Het ding heeft slechts één functie: het genereren van een choreografie tijdens het productieproces in China. Nu ik dit weet en naar het ding kijk, zie ik terwijl ik naar het ding kijk ook de sierlijke bewegingen van de Chinezen tijdens de productie; de glimlachjes naar elkaar tussen de handelingen door. Ik hoor wat ze in de pauze tegen elkaar zeggen. En als ik weer buiten ben, zie ik bij alle producten om me heen met wat voor dans ze in elkaar zijn gezet.
Van die productie hebben Cohen en Van Balen een film gemaakt: een registratie van het werk aan de lopende band door Chinezen. Chinezen zetten geroutineerd een ding in elkaar. Geen muziek, alleen geruis en getik van machines en machinale handelingen. Ze bevestigen light-wire aan het ding, een referentie naar de Gilbreths – een echtpaar dat honderd jaar geleden met lampjes aan lichaamsdelen van fabrieksarbeiders filmpjes maakte om inefficiënties in het productieproces op te sporen – alleen maar omdat het zulke mooie bewegingen oplevert tijdens de assemblage. Een meisje met lang haar bouwt een ventilator in het ding in en test hem waardoor haar haren omhoog wapperen. Die ventilator zit alleen in het ding voor dit moment. De Chinezen bouwen heel efficiënt een volstrekt nutteloos apparaat. Ze veranderen tijdelijk van man-machines, drones of robots in dansers, bevallig en begeerlijk, ook al zijn ze soms dik en lelijk, maar in ieder geval mensen. Ze bewegen heel sierlijk, ze voeren handelingen uit die vermoedelijk voor de assemblage niet strict noodzakelijk zijn. Een schoonheidsfoutje wat mij betreft. Ik zie aan het product al dat dit een kunstfilm is. De machinale bewegingen zijn voor mij al dans genoeg.
De makers hadden ook een film kunnen maken waarin Chinezen aan de lopende band alleen maar doen alsof ze een product in elkaar zetten, maar in werkelijkheid hun handen in het luchtledige laten bewegen. Dat had ik ook mooi gevonden, maar Cohen en Van Balen maakten echt een ding. Hun project noemen ze 75 Watt, naar de hoeveelheid energie die een arbeider per dag levert. Op hun eigen website gaan ze in op de theorie over de division of labour, oftewel dat iedere arbeider maar een klein deeltje aan de productie van een product levert en dat dat vaak zielloze rotzooi teweeg brengt. Maar zoniet bij 75W, met het ding als verkoopbaar bewijsstuk en haast adellijk product. Zelf noemen ze dit project de zwanenzang van de lopende band. Ik vind het soms ronduit pijnlijk: op de bekende, mensonterende manier wordt door arme Chinezen een compleet nutteloos product in elkaar gezet. Ik bekeek het filmpje op een Apple-apparaat. Daarvan weet iedereen hoe ze in elkaar worden gezet. Zelf ontspring ik de dans ook niet.
Ik heb de makers gevraagd hoe duur het ding is, maar dat is nog onduidelijk. Het heeft iets met vraag en aanbod te maken. Er zijn er in ieder geval veertig. Voor een massaproduct erg weinig, voor een kunstwerk over het algemeen veel. Als vuistregel geldt dat een industrieel vervaardigd product met materiaalkosten X een productieprijs heeft van 2X, groothandelsprijs 4X en verkoopprijs 8X. Maar dat gaat uit van ongelimiteerd aanbod. Geldt voor een galerieprijs 16X? En in het geval van beroemdheid van Cohen en Van Balen 32, 64 of 128X?
Het ding van Revital Cohen en Tuur van Balen laat nare dingen zien over het productieproces van onze spullen, maar het laat ook zien hoe mooi het kan zijn. Hun ding getuigt van handwerk en ambacht. Het doet me denken aan aristocratische feestjes uit de jaren rond 1920, vol vreemde apparaten en met als gastvrouwe de barones met een opgezette haai op haar hoofd. Hoogst serieuze gekte. Het ding van Cohen en Van Balen zwengelt op surrealistische wijze de verbeelding aan, maar is stevig ingebed in de dagelijkse realiteit. Het is een werkelijk 21e-eeuws ding. Ik blijf mijn vorige generatie iPhone een jaar langer gebruiken en koop geen nieuwe om geld te besparen en dit ding te kunnen kopen. Ik zou een schouw bouwen in mijn huis om het ding op te zetten. Ik wil dit ding omdat niemand het heeft, omdat ik er iedere keer als ik ernaar kijk blij van wordt. Voor mij geen goedkoop geproduceerde rotzooi meer. Misschien koop ik wel een fairphone. Met ieder nieuw ding ontdek ik welke dingen ik niet meer hoef. Zal ik ooit ophouden met nieuwe dingen te willen? Misschien als ik dit ding heb.
Publisher:
De Gids
Language:
Nederlands
Genre:
verhaal
Louis Couperus (1863 – 1923) schreef meer dan een eeuw geleden een reeks korte verhalen voor De Gids die in 1911 gebundeld zijn onder de titel ‘Korte Arabesken’. De benaming ‘arabesk’ heeft iets exotisch, iets duizend-en-één-nachterigs; Couperus verzon de benaming zelf, er is geen officieel Arabesk-genre. Wat maakt een arabesk anders dan een kort verhaal? Voor De Gids een nieuwe korte arabesk om dit uit te zoeken.
Lees online bij De Gids:
de-gids.nl/artikelen/korte-arabesk
Gallery
Donkere krullen tot aan een spijkerbroek wachten naast een bord met benzineprijzen. Een Maybach van zes meter lang, donkerblauw, geruisloos, stopt.
‘Layla?’
Layla knikt.
‘Hans? Bent u Hans uit München?’
‘Mooi. Stap in.’
Met haar voorin rijden ze weg van het tankstation en de stad Heidelberg.
‘Ja, het is een fijne auto.’
Op de snelweg gaan de andere auto’s vanzelf naar rechts wanneer de Maybach nadert. Layla is stil. Met ieder kantoor dat voorbijzoeft, vergeet Hans uit München een volgend bullet-point van zijn to-do-lijst.
‘Bossen en kerkspitsen komen op me af. Krijg ik goede ideeën van. Zo open ik. Dat zeg ik tegen de board.'
De bank in München staat voor wijzigingen waarvan iedereen voelt dat ze nodig zijn. Een antennetoren vermomd als naaldboom schiet voorbij.
‘Ik ben CEO, heb nooit vakantie. Ik snorkel in Nieuw-Guinea, zie een maanvis en boven water wacht een telefoontje. Ik trek de kurk van de champagnefles en verstuur een groepsmail nog voor ik inschenk. Alleen achter het stuur van de Maybach... Naar een board meeting in het buitenland... Vakantie.’
Zich láten rijden, dat doet de CEO gewoonlijk. Maar naar Brussel, Straatsburg of Amsterdam rijdt hij zelf. Achter het stuur van een auto van een half miljoen, midden tussen alle andere chauffeurs.
‘Wat gaat u doen in Amsterdam, Hans?’
‘Je, je... Naar een meeting van chief executives. Ik ben voorzitter. Wist je... Aandelen zijn uitgevonden in Amsterdam. Net als de financiële crisis.’
De CEO rijdt van de bank van München naar de bank van Amsterdam. Op de website www.mitfahrgelegenheit.de had iemand zijn rit vermeld. Op die website staat van privéritten waar vandaan, waar naartoe, met wat voor auto en met hoeveel beschikbare plekken de rit zal plaatsvinden. Mensen die zo samenreizen zijn meestal op zoek naar een goedkope reis. De CEO zou zijn rit zelf niet gauw op die website zetten. Hij heeft niet eens weet van zo’n website. Het zal zijn dochter geweest zijn. Ze schaamt zich voor haar decadente familie. Pap, je moet beloven dat je wie zich ook aanmeldt, zult vervoeren.
‘Eerst ken je elkaar totaal niet. Een paar uur zit je heel dicht op elkaar. Je zult elkaar nooit meer zien, ook al wissel je contactgegevens uit. Je krijgt een inkijkje. Je toont jezelf. Mijn eigen vrouw zou best eens in mogen stappen.’
Dit is zijn derde Mitfahrt. Op mitfahrgelegenheit.de staat dat hij 10 procent van de benzinekosten vraagt. Niet omdat hij het geld nodig heeft, maar omdat mogelijke medepassagiers anders zouden denken dat hij iets anders van ze wil. Uit zijn werkkring zou niemand urenlang met een wildvreemde in de auto willen rijden. In Memoires van een CEO las hij: ‘Jarenlang streef je naar de toppositie en dan opeens... zit je daar.’
Layla komt uit Beiroet. Drieëntwintig. Onderweg naar de Amsterdamse vestiging van een Amerikaans reclamebureau om te solliciteren.
‘Aha... Ontwerper... een toekomstig werkloze.’
In Heidelberg verbleef ze bij een vriendin. Samen zochten ze de meest geschikte reis naar Amsterdam op mitfahrgelegenheit.de.
‘Zo’n luxe auto had ik niet verwacht.’
‘Ik zag je staan... Ik dacht... aha, een Turkse, in Duitsland geboren, spreekt geen Turks, wel Turkse ouders... De weg een beetje kwijt... Maar je bent honderd procent buitenlands. Libanese. Sprookjesachtig. Ben je ook moslima?’
Het is nog licht, maar in de bossen rondom de snelweg lijkt het wel middernacht.
‘Wat is het hier een vruchtbare aarde.’
Iedere Mitfahrt begint gespannen. De ander kan een maniak zijn. Zowel chauffeur als passagier kan de ander willen ontvoeren. Hij is veel ouder. Als zij bij de bank had gewerkt, zou ze onderdaniger zijn. Niettegenstaande het leeftijdsverschil, ook al stuurt hij en rijdt zij mee, ondanks zijn kostuum en haar spijkerbroek, zijn ze gelijkwaardig.
‘Mijn vader is moslim. Mijn moeder is christelijk. Ik voel me geen van tweeën. Vroeger... met mijn grootvader... speelde ik in de moskee.’
‘Hier vlakbij staat een moskee, een roze... uit de achttiende eeuw. Dat weet ik, maar ik heb ’m nog nooit bekeken.’
‘Roze?’
‘Ja, wil je ’m zien?’
‘Ja!’
In een Maybach beweegt de weg om de auto. Over kinderkopjes – wel hoorbaar, niet voelbaar – rijden ze een dorp binnen. Voor een achttiende-eeuws slot, turquoise geverfd, met witte luiken, parkeert de CEO.
‘Was dit een reclame, dan zou de camera nu omhoog vliegen voor een shot met auto en kasteel.’
De auto maakt dat zij de bewoners van het slot lijken.
‘Dan droeg jij naaldhakken.’
‘En jij een chauffeurspet.’
De lucht strakblauw, witte sculpturen, gele bloemen, alles is perfect binnen de lijntjes gekleurd. Ze komen uit bij de roze moskee met vergulde versierselen blinkend in de zon.
‘Hoe heten die Moorse bogen ook al weer?’
‘Hoefijzerbogen, hier met barokke zuilen eronder.’
Layla gaat met haar vingers over een inscriptie.
‘Arabische letters, maar aan de lijnvoering is te zien dat de maker niet kon lezen wat hij schreef.’
‘Deze moskee was nooit bedoeld om in te bidden. De vorst wilde in zijn tuin bloembedden, een eendenvijver en ook een moskee. Er is sindsdien niet veel veranderd. Bij het tuincentrum verkopen ze gazonmaaiers, tuinslangen en ook boeddha’s.’
‘“Gezegend bent U, en voor U is de lof.”’
Het meisje vertaalt.
‘In het echt liggen er tapijten op de vloer.’
De CEO trekt zijn pantalon op, gaat op zijn hurken zitten.
‘Na de Tweede Wereldoorlog hebben de Amerikanen hier nog een tijdje een jazzclub in gehad.’
Een moskee in de slottuin. Het is of een geest uit een fles het kasteel heeft opgetild en in Arabië weer neergezet. Wat een macht.
‘Zonder moskee stelde je kasteel niet veel voor.’
In stilte lopen ze terug door de tuinen. Bladeren in de vijver. Gemaaid gras over de kiezels. Twee blikjes ice-cappuccino voor onderweg.
‘Had je al eens in een Maybach gezeten?’
‘Geen idee.’
‘“When Magic Becomes Real”, hun motto. Kitsch natuurlijk. Het is de eerste moderne auto met al op de tekentafel een chauffeur. Een chauffeur behoort tot de standaarduitrusting. In totaal zijn er een paar duizend Maybachs gemaakt.’
Hij opent het achterportier.
‘Je ziet niet dat ie een half miljoen kost. Heerlijk. In een Rolls-Royce kan je met goed fatsoen niet gezien worden. De beste zitplaats in de Maybach bevindt zich net als bij de paardgetrokken koets achterin. Ga jij maar ’ns achterin zitten.’
Op de snelweg trekt de Maybach net zo makkelijk van 100 naar 200 als van 0 naar 100. Layla zit comfortabel op het burgundy leer.
‘Ik had net iets vreemds... Iets wat ik nooit iemand zou vertellen, maar mag ik het je vertellen?’
Hans kijkt in de achteruitkijkspiegel. Geen reactie van Layla.
‘Daarnet in de namaakmoskee... Met de zon op mijn gezicht.’
Ze halen twee elkaar inhalende vrachtwagens in.
‘Het voelde alsof ik in een woestijn was.’
Ze rijden 160 kilometer per uur.
‘Ik had mijn ogen dicht en ik zag een teiltje water.’
De wijzer van de olietemperatuur zit in het groene gedeelte.
‘Ik droeg een doek om me heen... zag een hagedis... iemand te paard.’
Hans staart over het stuur naar de weg.
‘Ik had het al eerder gezien. Ik dacht: ik ben een Afghaan in de negende eeuw.’
Hans kijkt in de binnenspiegel, door het raam dat de cabine scheidt van de rest van de wagen, naar Layla.
‘Ik weet niets van het Midden-Oosten. Ik houd wel van de duizend-en-één-nacht, al heb ik ze nooit echt gelezen. Het verhaal, wat was dat ook al weer?’
‘Een vrouw vertelt ’s nachts een verhaal aan een man. Ze vertelt hem alleen de eerste helft. De volgende nacht vertelt ze de rest en ook het begin van een nieuw verhaal. De man wil iedere nacht een andere vrouw. Maar deze vrouw vertelt steeds maar de helft van het verhaal. Om de rest te horen, wil hij deze zelfde vrouw iedere volgende nacht weer.’
Uit het niets is het kilometerslang stil. De motor is hoorbaar zo stil. Het meisje heeft haar ogen dicht. Een gezicht nog zonder lijntjes. In de binnenspiegel is nog net een stuk hals te zien. Goed lijf. Ja, daar is deze achterbank voor gemaakt. Als ze bij een tankstation stoppen opent Hans het achterportier. Zij stapt uit. Deze auto is van haar. Deze man, dit tankstation, deze nacht ook.
‘In het tankstation zullen ze denken dat ik jouw chauffeur ben. Rommelig pak, buikje, onderkin... En jij, popzangeres, dat ben jij.’
‘Een buikje is aantrekkelijk, vergis je niet.’
In het wegrestaurant delen ze een appel onder een neppalm. Terug in de auto haalt zij een tabletcomputer uit haar rugzak.
‘Ik werkte voor een bureau in Beiroet. Videoclips.’
Ze houdt het scherm voor haar borst, zodat hij het in de binnenspiegel kan zien. Een muziekvideo. Een man zingt over zijn bruid. Een bruid in de speciale, witte Maybach.
Een derde van alle Maybachs rijdt in het Midden-Oosten.
‘Wij deden de post-production en de belettering. Ik heb vrienden in Amsterdam en Egypte. We willen een eigen video maken. Ik schrijf soms zelf de liedjes. Libanon heeft heel beroemde zangeressen.’
Later valt ze in slaap. Hans rijdt nu in de eerste plaats naar Amsterdam om het meisje af te zetten. Even over de Nederlandse grens vraagt hij of ze ooit eerder in Nederland was. Geen antwoord. Bij het eerste Amsterdamse stoplicht komt ze overeind.
‘Waar zal ik je afzetten?’
‘Maakt niet uit.’
‘Waar moet je heen?’
‘Ik heb hier het adres van een vriend.’
‘Ik zet je voor de deur af.’
De Maybach rijdt langzaam door de smalle straatjes van de binnenstad. Hans durft nauwelijks in de spiegels te kijken. Ze komen bij het adres. Hij kan niet anders dan de auto midden op de weg laten staan. Meteen toeteren twee andere auto’s om erdoor te mogen. Layla stapt uit.
‘Dank je wel. Dank voor de trip. De trip houdt nooit meer op. Je rijdt in een sprookje, Hans, je denkt dat het echt is, met board meetings en notulen en business trips, maar dat is maar de helft van het verhaal. Natuurlijk ben je een Afghaan geweest in het jaar 900. Dag.’
Een fietser geeft een pets tegen de zijkant van de auto. Layla verdwijnt door de huisdeur. Er wordt weer getoeterd. Hans trekt op. Bij het stoplicht laat hij via de binnenspiegel zijn blik over de middenconsole met parfumdispenser, de LED-verlichte banen in het portier en de leren zitting gaan. Hij moet nog iets verzinnen om morgen de vergadering mee te openen.
Publisher:
De Gids
Language:
Nederlands
Genre:
verhaal
Debuutverhaal
Te lezen in De Gids:
de-gids.nl/2011/no5/mutaties
Gallery
Je haalde me naar je mond. Ik voelde de kleinste welving van je lippen. Speeksel trok in een filmlaagje over me heen. Ik kon me niet bewegen. Een pijnscheut in mijn zij en je was weg. Het eerste wat mijn oren weer hoorden was het gebrom van je computer, vervolgens de airco, voetstappen op de gang. In mijn eentje zat ik op het bureau in je kantoor. Framboos, bes, banaan, ik zou de komende tijd alle vruchten langsgaan.
De vergadering behandelde personeelsmanagement en verkooppositie en ik keek naar jullie lippen. Die van het afdelingshoofd waren dik. Zijn secretaresse had een zuinig mondje. Als je alleen maar lippen kan zien, weet je niet of ze van een man of een vrouw zijn. Jij zat tegenover me. Je hield een perzik voor je mond, maar durfde er niet in te bijten. Je keek naar het afdelingshoofd en de flip-over. Je hoofd bewoog lichtjes van de een naar de ander en je lippen wreven telkens langs de perzik. Zachtjes rolde de vrucht het bloed door je lippen. Het afdelingshoofd liet de viltstift tegen de flip-over rusten. Hij richtte zich tot jou. Haast uitdagend hield je de vrucht tussen hem en jou in, maar hij leek het niet te zien.
‘En daarom zijn komend jaar de evaluatieprocedures extra belangrijk.’
Je bewoog de perzik langs je lippen; los, vast, lucht, kus.
‘Dankzij jouw inspanningen staan we hier, Eva, en het is zaak de lijn nu door te trekken.’
Je opende je mond een beetje. Een appel dacht ik toen. Flauw, jij heet Eva, dus een appel, maar ja, niemand zou dat merken.
Ik begin mijn verhaal meestal met de opblaasbare wereldbol. Die deel ik rond tijdens de vergadering. Het relatiegeschenk wordt vooral gekarakteriseerd door het gratis-zijn. Als verdere voorbeelden noem ik de zonoplaadbare zaklamp en het duimgrote schrijfblok. Het artikel blijft meestal ongebruikt, maar eenmaal overhandigd en aangenomen heeft het zijn voornaamste functie al vervuld. Het geschenk gaat de relatie aan en jij plukt de vruchten.
Appelvormige stressballen, de reflecterende krinkelarmband en de programmeerbare miniventilator laat ik zien. Alles wat kan worden gemaakt, zal worden gemaakt. Uiteindelijk bestelt de vergadering vrijwel altijd een voorraad voorgedrukte notitieblokken. De notitieblaadjes zullen dienen als boodschappenlijstje, recept of xxx-je en iedere boodschap begint met dat wat is voorgedrukt. Lijntjes die dicht op elkaar staan zorgen voor een agressieve tekst. Een rechthoekig grid van 5mm-ruitjes blijkt populair onder ingenieurs, dirigenten en serveersters.
Hier proefde ik weer de gebruikelijke mix van bewondering en afkeuring. Wie verdiept zich in de markt voor relatiegeschenken? Ontwerpteams en consultants bemoeien zich er niet mee. Geen aandeelhouder investeert in de doorontwikkeling van een weggeefartikel. Veelzeggend is wat een volk weggeeft. Op recepties vragen ze me wat ik zelf aan relatiegeschenken uitdeel. Maar ik heb niet graag relaties.
Mijn eerste product was een zonneklep met een lachende geit erop. Ik was zestien en onze buurman vroeg of ik iets kon regelen voor mensen die aan de deur kwamen voor een pond geitenkaas. Iets vrolijks waardoor ze thuis aan zijn kaas zouden worden herinnerd. Vrolijk en geitenkaas moesten voor altijd samengaan. Hij dacht aan een rekenmachine. Het werd een zonneklep met een zelfgetekende lachende geit erop. De klep was van transparant rood plastic met een witte rand en een elastische hoofdband. De buurman bestelde er duizend. Trots bekeken we de dozen vol zonnekleppen in het oude kippenhok. Per zonneklep hield ik er 27 cent aan over. De Opel Kadett C die ik kocht heeft twee jaar in mijn ouders’ schuur gestaan tot ik rijexamen mocht doen.
Mijn eerste relatie ontstond in groep drie. Als juf Marije bij me kwam staan zat ik even in de wolk van parfum die er altijd rond om haar heen hing. Wanneer ze in mijn boek iets aanwees zag ik slechts haar gelakte nagel. Soms nam ze iemand op schoot en met de andere kinderen deed ze dat alleen omdat anders opviel dat ze dat het liefste met mij deed, zo dacht de hele klas.
Tijdens de schrijfopgaven – aa ee ie oo uu au ei oe eu ui – stond ze op een gegeven moment op en verliet het lokaal. Ik sloop naar haar bureau, bukte vliegensvlug en verstopte me eronder. Ik kon nog opstaan en doen alsof ik mijn dop had laten vallen. De vulpennen krasten gestaag verder. Ik rook opeens een flard parfum. Nu kon ik niet meer ontsnappen. Juf Marije schoof haar stoel aan en legde haar benen over elkaar. Mijn eigen benen zaten raar gevouwen. Ik zag nog hoe haar voet mijn knie raakte, veerde omhoog en het bloed in mijn benen stroomde opeens weer vrijuit. Ik juichte zonder geluid te maken. Grijs linoleum flitste voorbij. Ik schokte toen de juf haar stoel achteruitschoof. Het volgende moment zweefde ik door de lucht. Twee vingers hielden me vast. Niemand keek op uit zijn schrijfschrift. Het klaslokaal draaide om me heen. Twee getuite lippen doemden op en een spiegel kwam dichterbij. Ik zweefde boven de lippen van de juf, boven onzichtbaar dunne haartjes. Dezelfde lucht streek langs haar lippen en langs mij. Dit mocht een eeuwigheid duren, misschien duurde dit wel een eeuwigheid. Ze drukte me tegen zich aan en een fonkelend rood laagje verscheen.
Ik kwam overeind in een leeg klaslokaal. Kleine pauze. Ik rekte mijn armen en benen uit als was het voor het eerst. Ik legde het etui van de juf netjes en liep naar mijn tafeltje met opengevouwen schrift. De juf had met zwierige letters bij mijn schrijfopgaven genoteerd:
‘Goed gedaan, jochie, ik ben trots op je.’
Acht woorden.
Ik vroeg me nooit af waarom ik op school terecht was gekomen. Zolang je het jezelf niet afvraagt is het prima. Pas toen ik de school had afgemaakt hoorde ik van de mogelijkheid om helemaal nooit naar school te gaan. Wat ik me ook pas jaren nadien afvroeg was of het voorval met de juf echt gebeurd was of verzonnen. Ik overtuigde mezelf ervan dat het gedroomd moest zijn. Ik verdiepte me steeds verder in de dingen. Mand met knuffelberen van de buren, haarborstel op een nachtkastje, lieveheersbeestje in de woonkamer, pony’s in de wei, maar ook pennenbakken, pepermuntdoosjes, rekenmachines, boekentassen en oorbellen. Dingen herinner ik me nu eenmaal makkelijker dan mensen. Ik keek naar de lege bankjes bij de ingang van de collegezaal, een mobieltje dat een broekzak in glijdt, ik knikte naar de barkrukken in het café. Sommige dingen vragen om uitgebreide aandacht, je weet alleen van tevoren niet welke. Op het eerste gezicht zie je alleen ordners, laptops, muismatten, mantelpakken, lamellen, halogeenspots, flip-over, opgeblazen wereldbol en een perzik.
Aan de vergadertafel waren de anderen te gepreoccupeerd met wat er besproken werd om de perzik te zien die je voor je mond hield. Wist je zelf wat er zich afspeelde? Deden de anderen of ze het niet zagen? Ik liet immers ook niets blijken. Maar de meesten keken nauwelijks om zich heen.
Het leek of je een geheim deelde met de perzik. Wie moeite deed, mocht het kennen. Waarom wilde ik het begrijpen? Was ik even passief als het levenloze spul van deze wereld? Was ik even weinig in staat iets aan mijn omstandigheden te wijzigen? Werd ik ook door anderen bespeeld, zoals een felgekleurd stuk fruit?
Je had de perzikhuid met je lippen schoongewreven, legde de vrucht boven op je aantekenmap en stond op.
Terug aan mijn eigen bureau keek ik naar de vetplant, de stapel lege vellen, de uitschuifbare vierkleurenbalpen, het plastic ijsblokje dat in water begint te knipperen en boven de producten zag ik jou binnenkomen met in je handen de doorzichtige wereldbol, opgeblazen met jouw adem. Erdoorheen zag ik Midden-Amerika over je gezicht, Havana op je lippen.
Je kwam hem terugbrengen. Waarom zat ik eigenlijk op dit kantoor?
‘We willen graag notitieboekjes in onze huisstijl bestellen.’
Ik zag hoe je je omdraaide en keek je in de rug. Ik verheugde me op de volgende vergadering. Jij en ik zouden een serieus relatiegeschenk ontwikkelen. Ik liep mijn kantoor uit met een leeg notitieblok. Ik las de naam op je deur. Je was er niet. Ik ging naar binnen, legde het notitieblok op je bureau en ging er zelf naast zitten. In de hoek van het kantoor stond een plant tot aan het plafond. Aan de muur hing een filmposter van Tati. Een glanzende Fuji-appel zag ik voor me, met dunne schil, perfect rood en niet groter dan een snookerbal. Een appel met de geur van een kruidenbazaar. Ik hoorde je door de gang lopen. Ik zag de appel zo echt voor me dat ik hem bijna kon proeven. Zuur. Om zeker te weten dat jij het was, wachtte ik tot je vlak voor de deur je pas inhield. Het laatste wat ik zag was de punt van je schoen.
Publisher:
Morf
Language:
Nederlands
Genre:
essay
Afstudeerscriptie aan de Rietveld Academie afdeling Beeld & Taal over de letter U, verschenen in publieksversie in tijdschrift Morf.
Gallery
[te scannen uit de jpg's]